INHOUD DE PAAP VAN GRAMSCHAP
REGISTER
HOME CUBRA

Calcar-Schiotling, Elise van

Campusdichter Tilburg University
Çigdem, Hülya

Claassen, fr. Victorianus
Cobbenhagenpers

Coelestinus 0FM.cap, p.
Coolen, Antoon

Cools MSC, dr P.J.
Costerus, Pieter Jacob

Croon, Gerard de


© Ronald Peeters 1992-2015 & Ed Schilders 2015 & Stichting Cultureel Brabant 2015


 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K
L
M
N

O

P
R
S
T

U

V

W

 

Ronald Peeters & Ed Schilders

Elise van Calcar-Schiotling - Gerard de Croon


Calcar-Schiotling, Elise van


Regionaal Archief Tilburg


Eliza Carolina Ferdinanda ('Elise') Schiotling werd op 19 november 1822 te Amsterdam geboren als dochter van Johannes Schiotling en Anna Carolina Fleish Haker. In 1845 werd zij onderwijzeres. Zij kwam in die tijd ook in aanraking met de voormannen van het Réveil. Vaak bezocht ze de samenkomsten van deze kring en ze raakte in contact met de schrijver Da Costa. In 1849 kwam zij naar Breda en woonde later op het landhuis 'Luchtenburg' tussen Ulvenhout en Chaam. Zij opende er in 1851 een zondagsschool voor de arme kinderen uit de omgeving. Op 6 mei 1853 trouwde zij met Herman Carel van Calcar (1825-1905). Hij was kort voor hun huwelijk eigenaar geworden van een steenfabriek te Etten-Leur. De zaken gingen niet zo goed en in 1859 werd Van Calcar benoemd tot burgemeester van Sommelsdijk. Elise, die in 1858 Bertha van Marenholz de bekende Duitse voorvechtster van de Fröbelschool had leren kennen, stichtte in Leiden een opvoedingshuis voor meisjes met daarbij een Fröbelklas en een opleidingsschool voor 'bewaarschoolhouderessen'. Deze school verhuisde in 1863 naar Wassenaar, waar Herman van Calcar kort daarvoor tot burgemeester was benoemd. Bij gebrek aan voldoende financiële middelen werd de school in 1873 opgeheven. 

In 1861 werd Elise van Calcar door minister Thorbecke benoemd tot inspectrice voor het bewaarschoolonderwijs, waarvoor zij het gehele land doorreisde en rapporteerde over de vaak 'treurigen toestand van de kleinkinderscholen'. Zij heeft in haar leven ook gestreden voor een betere maatschappelijke positie van de vrouw. Met name haar publikaties Evangeline en De dubbele roeping der vrouw getuigen hiervan.
In 1878 nam zij deel aan het internationaal feministisch congres te Parijs en hield daar een lezing over de methode van Fröbel.
Elise had als levensdoel de verheffing van de vrouw en de verbetering van de opvoeding van het kind. Zij trachtte dit te bereiken door vele publikaties en voordrachten. Enkele van haar werken zijn: Rogman's huisgezin (1848), Hermine (1851), waarvoor haar vriend de Tilburgse dominee dr. G.D.J. Schotel een voorwoord schreef, Eene star in den nacht. Schetsen uit het laatst der XV eeuw (1853), verder Handleiding voor de bewaarschool (1865) en Frederik Fröbel (1879). Op latere leeftijd is zij zich intensief gaan richten op het spiritisme. Haar studie Levensmagnetisme en zijne verschijnselen, naar W. Gregory (1897) is daar een voorbeeld van.
In 1850 bezocht zij Tilburg, waar zij verbleef op de pastorie van dominee G.D.J. Schotel in de Heuvelstraat. Een jaar later publiceerde zij onder het pseudoniem Elise het verslag van dit bezoek in Tilburgsche mijmeringen ('s-Hertogenbosch, Gebr. Muller, 1851; herdruk in 1861). Over dit boek, dat haar vanwege de kritische uitlatingen niet door de Tilburgse katholieken in dank werd afgenomen, publiceerde Henk van Doremalen een artikel in het tijdschrift Tilburg (1986) en Jaap Houdijk en Ton van Zeeland een artikel in het tijdschrift SIC (1989). Toen De Gids in 1853 werk van Elise van Calcar besprak, handelde het ook over de Tilburgsche mijmeringen.

Tilburg wordt door Elise beschreven:

 

Tilburg gelijkt dan ook op niets minder dan op eene stad en maakt den vreemdeling wanhopig er ooit den weg in te leeren. De plaats toch heeft de uitgebreidheid van de grootste steden, ja men verzekert, dat het meest bewoonde gedeelte dezer gemeente over eene uitgestrektheid van vier uren is verspreid, terwijl het andere deel nog wel grooter is en geheele akkers, heidevelden, plassen enz. bevat, zoodat het hoogst moeijelijk te bespeuren is, of men al in de stad - nog in de stad of niet meer in de stad is, daar wal noch poort er perk aan stelt. Tilburg schijnt eene verzameling van verstrooide buurtschapjes, van onzamenhangende groepjes huizen, die dwars en scheef door elkander zijn geworpen en aan een omgeschudde Neurenburger doos doen denken, waarvan de huisjes wel zijn opgezet, maar nog altoos het schikken tot rijen en straten verbeiden; want staan soms hier en daar de huizen eens in de rij, weldra ontdekt gij er weêr die uit het gelid schijnen getreden, of die het aangezigt afkeerig van de straat hebben gewend, want eenige straten vindt men er toch, die zich vereenigen op het marktplein, den Heuvel genaamd.


Elise van Calcar-Schiotling overleed te 's-Gravenhage op 13 juli 1904. In 1928 werd zij in die stad met een straatnaam vereerd. Ook Breda heeft in 1984 een straat naar haar genoemd, en Tilburg heeft sinds 1987 een Elise van Calcarpad.

 

9 juli 2022: Ronald Peeters, De ‘Tilburgsche mijmeringen’ van Elise van Calcar. Een romanschrijfster, pedagoge en feministe bezoekt Tilburg in 1850, Tilburg, 2022, Tilburgse Historische Reeks 21; Annette Faber, Elise van Calcar (1822-1904). Een gedreven en begeesterd leven, Hilversum, 2022.

 


Tekst nagenoeg geheel uit: Ronald Peeters, 'Nieuwe straatnamen', in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, jrg. 7, 1989, nr. 1, p.17-21; Nieuw NNBW, I, Leiden, 1911, kol. 539-540; idem II, Leiden, 1927, kol. 261-267; J.H. Sikemeier, Elise van Calcar-Schiotling, haar leven en omgeving, haar arbeid, haar geestesrichting, Haarlem, 1921; Fr. M. Tharcisio Horsten, De Fraters van Tilburg van 1844-1944, Tilburg, 1946, deel 1, p. 84-88; Willem van Toorn (red.), Querido's letterkundige reisgids van Nederland, Amsterdam, 1982, p. 532, 533 en 561 (door Carel Swinkels); Elise van Calcar-Schiotling (bewerkt en ingeleid door Henk van Doremalen), 'Mijmerend door Tilburg', in: Tilburg, jrg. 4, 1986, nr. 4, p. 10-13; Thera Boon-Corthals, Schrijvers achterna. Een literaire wandeling door Breda, Breda, 1989, p. 85-88; Jaap Houdijk en Ton van Zeeland, 'Tilburgsche mijmeringen. De katholieken en een bagatel', in: SIC, jrg. 4, 1989, nr. 1/2, p. 4-11.
juli 2001: Marcel C.A. van der Heijden, Lys Sint Mourel en andere Tilburgse schatten. Tilburg in het werk van enkele schrijvers (Tilburg, Jan van Laarhoven B.V., 1994), p.37- 58 ('Tilburgsche Mijmeringen. Elise').
 

  Regionaal Archief Tilburg

 

 

 

Bron: Internet


 

Campusdichter Tilburg University (14 augustus 2015)

 

In 2007 organiseerde de universiteitskrant Univers de eerste verkiezing van de Campusdichter. Vanaf 2012 is de afdeling Academic Forum verantwoordelijk voor de verkiezingen, wiens gedichten in Univers gepubliceerd worden. De Campusdichter wordt benoemd voor één jaar. In de periode 2007-2015 waren dat: Lars Breaonje, Karel Soudijn, Nathan de Groot, Andrew Cartwright, Farinaz Aryanfar, Ton Linden, Arthur Kok, Bob Kapteijns, en de Italiaanse Chiara Raucea.

 

Çigdem, Hülya (7 oktober 2015)

 

Hülya Çigdem kwam op 15-jarige leeftijd als importbruid uit Turkije naar Tilburg. Hier maakte ze zich los van het traditionele leven binnen de Turkse gemeenschap. Ze volgde cursussen Nederlands en voltooide in 2007 haar deeltijdstudie journalistiek aan de Fontys Hogeschool Journalistiek. In 2008 verscheen haar deels autobiografische boek De Importbruid, waarmee ze in hetzelfde jaar werd genomineerd voor de E. du Perronprijs. De tegenwoordig in Goirle woonachtige Çigdem is freelance journalist voor onder meer nrc.next, het Brabants Dagblad en Nieuwe Revu, en redactrice bij het NPS-radioprogramma Dichtbij Nederland.

Tilburg Wiki

Bron: internet 2015


Claassen, fr. Victorianus



  Fraters van Tilburg

 

Theodorus Antonius Claassen werd op 22 juni 1889 te Oss geboren. In 1906 trad hij in het noviciaat van de Fraters van Tilburg als frater M. Victorianus en hij werd in 1909 geprofest. Tot 1914 was hij onderwijzer in Tilburg, daarna te Goirle, 's-Hertogenbosch en op de Ruwenberg. Fr. Victorianus was schrijver van schoolboeken en wetenschappelijke werken. Voor de lagere school schreef hij een leergang voor de Vaderlandse geschiedenis in vier delen; voor de ULO een leerboek in twee delen. Voor de laagste klassen van de kweekschool schreef hij een Korte Geschiedenis van het Vaderland (Tilburg, RKJW, 1915). Voor M.O., en hoofdaktestudie een Overzicht van de Algemene Geschiedenis (Tilburg, RKJW, 1935) in twee delen en voor onderwijzers het tweedelige Handboek bij het Onderwijs in Geschiedenis op lagere en mulo-scholen (Tilburg, RKJW, 1936-1937).

Vanaf 1927 publiceerde hij wetenschappelijke artikelen en boeken. In Ons Eigen Blad vele artikelen over de Verlichting en de Revolutie. Bekend is zijn boek Jean Jacq. Rousseau en zijn pedagogiek (Tilburg, RKJW, 1926). In het begin van de jaren dertig publiceerde hij over met name Robespierre in de Nieuwe Eeuw en de Maasbode, later uitgewerkt tot het boekje Robespierre, de persoon en zijn ideeën (Tilburg, RKJW, 1931). In 1939 verscheen het standaardwerk De Franse Revolutie (Tilburg, RKJW). Zijn laatste publikatie was de Geschiedenis van Brabant voor het zevende leerjaar (Tilburg, RKJW, 1940).
Fr. Victorianus Claassen is op 16 maart 1957 in het Fraterhuis te Loon op Zand overleden. Hij werd begraven in het moederhuis te Tilburg.

'Frater M. Victorianus Claassen', in: Verleden en heden van de Congregatie der Fraters van Tilburg, nr. 32, 1957, p.27-29; Archief Generalaat Fraters Tilburg. 

Ronald Peeters & Ed Schilders

 

Bibliografie WorldCat


Cobbenhagenpers


  Ed Schilders (links) & Ronald Peeters


Jos Kerkhof uit Loon op Zand en Frans de Kock uit Berkel-Enschot, beiden verbonden aan het Cobbenhagencollege te Tilburg, verzorgen bibliofiele uitgaven op een Johannesberger stopcylinderpers uit 1905 en een Grafix proefpers uit de jaren vijftig. Deze persen staan, samen met een vijftigtal kasten loden, houten en koperen letters en ornamenten, in een van de lokalen van de school.
Tot hun meest markante drukwerk tot nu toe behoren: Winter in water (1985), een door Jos Kerkhof vertaald vroeg-middeleeuws gedicht uit Wales, 't Braandt (1987), een bundel klassiek-erotische gedichten, vertaald door Willem Lamoen en oorspronkelijk gedrukt voor het Drukwerk in de Marge-projekt 'Bladspiegeling', Ziekenhuisteksten 1984 (1988) door Luc van Hoek, François Halma aan Robert Taylor (1989), een onderdeel van het intermarginale projekt 'Drukwerk in Leiden en Oxford', en De Polyglotte melkboer (1991), de 'Oost-Meijerijsche en Asturische vertalingen van Piet Paaltjens voor Immortelle LXIX'. Verder verzorgen zij jaarlijks nieuwjaarswensen en affiches voor het Cobbenhagencollege. Al jaren werken zij aan een heruitgave van Jan van Brabant's Minneliederen, bezorgd door Hans van Straten. Onlangs is een nieuw projekt van start gegaan, waar zij de rest van hun drukkersleven mee kunnen vullen, namelijk de Mariken van Nieumeghen in tachtig vlammende prenten.

R. Ekkart e.a., Drukkers in de Marge, 's-Gravenhage, 1985; HN van 16-3-1988.
juli 2001: Lauran Toorians, 'Kleine persen in Tilburg', in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, XII (1994), nr. 1, p. 3-6. Hierin o.a. een overzicht van de uitgaven van de Cobbenhagenpers nrs. 1-18 (1983-1991).


  Ed Schilders

 

 

 


T Braandt - Willem Lamoen - Cobbenhagenpers

teleXpress

 

Coelestinus OFM.Cap, p. (3 augustus 2015)

 

Pater Coelestinus (van Demen) was de kloosternaam (minderbroeders kapucijnen) van H.J. van Vorst. Ons zijn geen nadere biografische gegevens bekend, maar in 1903 en 1904 werd een vijftal werken van zijn hand uitgegeven door drukkerij Bergmans in Tilburg, waaronder enige lezingen.

Het aardsche paradijs, hoe het was en waar het lag; 1903.

Het Bijbelsch scheppingsverhaal; 1903.

Iets over het bijbelsch scheppingsverhaal; 1903; lezingen gehouden voor de leden van 'Geloof en Wetenschap' te Eindhoven op 28 jan. en 25 feb. 1903. Tweede druk in hetzelfde jaar ‘opmerkelijk vermeerderd.

Geluk en val van Adam en Eva; 1903; lezing.

Over inspiratie. Een pauselijk voorschrift. Bronnen in Genesis; 1904.

Ed Schilders

 

Regionaal Archief Tilburg

 

Coolen, Antoon

 

  Regionaal Archief Tilburg. Antoon Coolen werd tijdens de Groot-Kempische Cultuurdagen in Hilvarenbeek in 1951 benoemd tot ‘eredoctor’ van de Pickwickclub.


In Tilburg vond in café Marinus achter de Heikese kerk in 1924 de historische ontmoeting plaats tussen Anton van Duinkerken en Antoon Coolen. Zij werden vrienden en hun vriendschap zou meer dan dertig jaar duren. Hun eerste ontmoeting tijdens een bijeenkomst van katholieke jongeren, waar Van Duinkerken op dinsdag na Pasen van 1924 een lezing over de samenhang tussen inhoud en vorm in het letterkundige kunstwerk moest geven, werd door hem in zijn Brabantse herinneringen (1964) beschreven:

 

Zo trok mijn verbazing de aandacht van een man met een liggende boord en vlinderende das, die bij het binnenkomen mijn nieuwsgierigheid had opgewekt. Hij hield zich van het gezelschap opvallend afzijdig, gelijk een journalist zou doen, maar zodra hij begreep wie ik was, schoof hij zijn stoel iets dichter naar mij toe. Hij maakte zich bekend als Antoon Coolen. Dit deed hij echter niet met name. Hij stak zijn hand naar mij uit en zei enkel 'Brabant'. Ik antwoordde met dezelfde groet. Wij hadden tot dan toe elkaar nooit gezien en ook geen kans gekregen om elkaar te leren kennen uit portretten.

 

Café Marinus in de Monumentstraat, omstreeks 1905.

Regionaal Archief Tilburg.

 

Antoon Coolen (Wijlre 1897 - Waalre 1961) is een van de bekendste Brabantse schrijvers, wiens boeken in vele landen werden uitgegeven. Het eerste boek dat hij publiceerde was de novellenbundel Lentebloesem, die in 1921 (2e druk in 1937) in Tilburg door Het Nederlands Boekhuis werd uitgegeven. Er zijn nog twee boeken van hem bekend, welke bij een Tilburgse uitgever verschenen: bij Het Nederlands Boekhuis de door Antoon Coolen bewerkte en van een inleiding voorziene oud-Frankische roman van Franz Herwig, Sextet in 't Hemelrijk ( oorspronkelijke titel: Sextet im Himmelreich) in 1935 (de tweede druk verscheen in 1956 bij Het Spectrum in Utrecht), en bij W. Bergmans het boek Liefde, dood en minne, dat hij in 1948 samen met Godfried Bomans schreef, geïllustreerd door J.F. Doeve.
Op een van de buitengewone vergaderingen van de Wetenschappelijke Kring Tilburg in 1947 of 1948, gaf Antoon Coolen een lezing onder de titel Vertellen aan kinderen.
Voor het jubileumboek van de AaBe-fabrieken in Tilburg schreef Antoon Coolen twee hoofdstukken, namelijk Na de new look en Het AaBe bedrijf in het boek van R. Broby-Johansen, Kleding en het AaBe ervan (p. 307-345). Dit in 1961 verschenen boek heeft een wel zeer bijzonder omslag: namelijk een originele wollen AaBe-ruit.
Ter gelegenheid van het vijftig-jarig bestaan van de R.K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Tilburg, werd van 30 mei tot 14 juni 1964 in het gebouw van het Volkenkundig Missiemuseum aan de Kloosterstraat in Tilburg een tentoonstelling over Antoon Coolen en zijn werk gehouden.
In 1964 werd de Antoon Coolenlaan in de wijk het Wandelbos naar hem genoemd.
T. Renes, Bibliografie van Antoon Coolen, 's-Gravenhage/Rotterdam, 1961, p. 7, 16 en 18; Catalogus van de tentoonstelling Antoon Coolen [...], Tilburg, 1964; Anton van Duinkerken, Brabantse herinneringen, Utrecht/Antwerpen, 1979, 3e druk, p. 228-232 (1e druk 1964); Wetenschappelijke Kring Tilburg 1907-1957, Tilburg, 1957, p. 13; ir. Rob van Putten, 'Schetsen uit het leven van een tachtigjarige' (Wetensch. Kring), in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, jrg. 5, nr. 1, 1987, p. 19-22; Ronald Peeters, De straten van Tilburg, Tilburg, 1987, p. 33; Henk van Doremalen, 'Geen luxe maar levensbehoefte. Openbare Bibliotheek in Tilburg 1913-1988', in: Tilburg, jrg. 6, nr. 1/2, 1988, p. 44.

 

  Ronald Peeters


 

 

 

3 mei 2015

Waar hebben Anton van Duinkerken en Antoon Coolen elkaar voor het eerst ontmoet?

Van Duinkerken: Tilburg, in Café Marinus Coolen: Amsterdam, in het Parkhotel
CAFÉ MARINUS te Tilburg bezat een rustig vergaderzaaltje boven aan een afgelegen straat, waarnaar ik zoeken moest, toen op dinsdag na Pasen van 1924 de katholieke jongeren er hun eerste onderlinge kennismaking zouden vieren. Mij was door de initiatiefnemers verzocht, bij die gelegenheid een voordracht te houden. (…) Vóór mijn aankomst bleek er een misverstand bij de organisatoren van de ontmoetingsdag te zijn ontstaan. Zij verwachtten mij niet. (…) In mijn plaats sprak Jan Engelman, die ik tevoren nooit gezien had. Hij begon zijn redevoering met het uitdrukken van zijn leedwezen over mijn afwezigheid, terwijl ik zowat vlak voor zijn voeten zat. Ik kon moeilijk de bewering laten voorbijgaan dat ik niet aanwezig was, hoewel ik de redenaar niet wilde storen. Zo trok mijn verbazing de aandacht van een man met een liggende boord en vlinderende das, die bij het binnenkomen mijn nieuwsgierigheid had opgewekt. Hij hield zich van het gezelschap opvallend afzijdig, gelijk een journalist zou doen, maar zodra hij begreep wie ik was, schoof hij zijn stoel iets dichter naar mij toe. Hij maakte zich bekend als Antoon Coolen. Dit deed hij echter niet met name. Hij stak zijn hand naar mij uit en zei enkel ‘Brabant’. Ik antwoordde met dezelfde groet. Wij hadden tot dan toe elkaar nooit gezien en ook geen kans gekregen om elkaar te leren kennen uit portretten. Van zijn gestalte had ik mij een heel andere voorstelling gevormd, hij waarschijnlijk ook van de mijne. Onze begroeting benam ons iedere twijfel. Wij waren allebei het meest naar deze bijeenkomst getrokken door de mogelijkheid, elkaar te zullen zien. In een seconde werden we vrienden voor heel het verdere leven.

Anton van Duinkerkens Brabantse Herinneringen (1964).

Kort na dien tweeden Roepingjaargang en nadat ik in het tijdschrift zelf de novelle Jantje de Schoenlapper en zijn Weensch kiendje had gepubliceerd [in het november- en december nummer van 1924, CS.], heb ik van Duinkerken persoonlijk leeren kennen.
In het Parkhotel te Amsterdam was een ontmoetingsbijeenkomst belegd tusschen de jongeren en de oude katholieke letterkundigen uit de Van onze Tijd- en De Beiaardverbanden [...] waar ik meest tusschen vreemden zat en me door dr. Moller Van Duinkerken liet aanwijzen. [...] Het eerste woord dat Van Duinkerken en ik bij die Amsterdamsche ontmoeting tegen elkaar zeiden was het woord 'Brabant'. Wij spraken het, in plaats van onze namen te noemen, vragend aan elkaar uit. De handdruk, die er ons beider antwoord op gaf, was de aanvang van een vriendschap, die heel gauw voor het eerste enthousiasme uitweg zocht in een veelvuldige uitwisseling van lange brieven.

Het hoofdstuk 'Antoon Coolen – Anton van Duinkerken als vriend', in: Cees Slegers Antoon Coolen 1897-1961 Biografie van een schrijver (2001).

 


Antoon Coolen leest voor


Begin pagina

Inhoud De Paap van gramschap

CuBra Home


 

 

Cools MSC, Petrus (Piet) Josephus, en de naar hem vernoemde Stichting dr P.J. Cools MSC (maart 2015)

 

Missionarissen van het Heilig Hart. Links: portret van het gedachtenisprentje (1973). Rechts: portret in houtskool. Foto: Ed Schilders.

 

Pater P. (Piet) J. Cools (1904-1973), werd geboren in de Clercxstraat en groeide op in de Hoefakkerstraat. Hij behoorde tot de missiecongregatie van het Heilig Hart (MSC, in Tilburg ‘Rooi Harten’ genoemd), promoveerde in de Exegese, maar de missie die zijn leven bepaald heeft, lag op een geheel ander terrein: de professionalisering van het kloosterbibliotheekwezen. Kort na de Tweede Wereldoorlog begon Cools met een gerichte reorganisatie van het beheer van de toen nog tientallen kloosterbibliotheken waar veelal niet daartoe opgeleide monniken de rol van bibliothecaris speelden. In april 1948 publiceerde hij een handleiding – Over het conserveren van boeken (Uitgeversfonds der Bibliotheekverenigingen, Den Haag) – en in hetzelfde jaar was hij de initiator van de Vereniging van seminarie- en kloosterbibliothecarissen (VSKB), welke vakcursussen organiseerde. In de eerste helft van de jaren ’60 nam Cools een nieuwe taak op zich: de stichting van een centrale bibliotheek ten behoeve van de in Tilburg gevestigde Theologische Faculteit. De zeer omvangrijke en veelal bijzondere collectie bracht hij samen uit schenkingen van de klooster- en seminariebibliotheken. Piet Cools overleed in 1973 en werd begraven op de particuliere begraafplaats van het MSC-moederhuis aan de Bredaseweg.

Een regel uit Cools’ Over het conserveren van boeken – ‘Altijd zal er stof op de boeken blijven komen’ – werd het motto van de in 1997 in Tilburg opgerichte Stichting dr P.J. Cools MSC. Deze stichting stelde zich in de eerste plaats ten doel om jaarlijks in Tilburg een grote antiquarische boekenmarkt te organiseren, waarvan de eerste op 16 mei 1998 gehouden werd. Vanaf 1999 heet deze boekenmarkt ‘Boeken rond het Paleis’ en wordt ze gehouden op de laatste zondag in augustus.

Daarnaast organiseerde de stichting in de beginjaren steun in de vorm van een vriendenkring, bracht zij catalogi uit met antiquarisch werk, en organiseerde ze avonden met sprekers uit de wereld van het oude boek, onder wie Bubb Kuyper, Ayolt Brongers, en Alberto Manguel. Twee tradities bleven bestaan: de tweejaarlijkse inauguratie van de Tilburgse Stadsdichter, en de jaarlijkse uitgave van een boekje met een bibliofiel tintje, beide op de dag van de boekenmarkt. Bestuursleden van Stichting Cools waren of zijn: Peter IJsenbrant, Jef van Kempen, Corrie Kolen, Marijn van Kempen, Ed Schilders, Jos de Vet, en Norbert de Vries. De eerste publicatie van de stichting was een heruitgave van Cools’ Over het conserveren van boeken, bezorgd door Ed Schilders en van een biografische schets voorzien door Jef van Kempen.

 

Ed Schilders

 

Eerste nummer van Mededelingen van de Vereeniging voor seminarie- en kloosterbibliotheken, waarvan Cools in 1948 de oprichter en secretaris was.

 

Rijmprent van Jace van de Ven en Walter Kerkhofs (grafiek) ter gelegenheid van de eerste boekenmarkt in Tilburg.

 

  Ronald Peeters & Ed Schilders

Brochures en uitgaven van de Stichting dr P.J. Cools msc

 

Van links naar rechts: Cees van Raak, Jasper Mikkers, Martin Ros, Ed Schilders. Eerste Tilburgse boekenmarkt, 1998. Foto: Nop Maas.

 

Alberto Manguel houdt een voordracht voor Vrienden van de Stichting Cools in Museum Scryption (1999). Rechts: moderator Lauran Toorians. Foto: Ed Schilders.

 

Ed Schilders

 

Begraafplaats van de 'Rooi Harten' in de tuin van hun klooster aan de Bredaseweg. Foto's: Ed Schilders.


Costerus, Pieter Jacob


Ronald Peeters


Tijdens de Belgische kwestie in de jaren 1830-1831 waren er heel wat troepen in het zuiden van ons land geconcentreerd. Hierbij werden ook vrijwillige Utrechtse en Leidse studenten ingezet. De Tiendaagse Veldtocht in augustus 1831, zou een definitieve scheiding van noord en zuid tot gevolg hebben. Onder die vrijwilligers bevond zich Pieter Jacob Costerus, de op 3 oktober 1806 geboren zoon van de Edamse burgemeester. Hij was student aan de Utrechtse Hogeschool, waar hij aanvankelijk voor predikant studeerde, maar later promoveerde tot doctor in de letteren op het proefschrift In Euripideae Philosophiae locum, qui est de amore. Als lid van deze Utrechtse Vrijwillige Jagers heeft hij nauwelijks aan de gevechten deelgenomen. Zijn brieven en dagboek zijn bewaard gebleven en in 1917 door zijn zoon dr. J.C. Costerus in samenwerking met dr. M.G. de Boer in druk uitgegeven. Vele brieven zijn vanuit Tilburg geschreven, de plaats waar hij van januari tot half april 1831 was ingekwartierd. Op 4 februari 1831 meldt hij in zijn dagboek:

 

Ik bezigtigde op dezen dag de voornaamste lakenfabriek, welke zich te Tilburg bevindt. Dezelve behoort aan den heer Jellinghaus & Comp. Vóór de omwenteling, waarvan wij de gevolgen nog moeten zien, genoten de fabrieken alhier een matig debiet, maar sedert den opstand in België, waardoor de fabrieken te Verviers natuurlijk van de leveranciers van het gouvernement verstoken zijn, is de drukte, bij de verbazende behoeften van het leger, zoo ontzettend toegenomen, dat bij genoemde firma, alleen in de fabriek 400 en buiten dezelve nog 1200 menschen werkzaam zijn. Het was voor mij inderdaad een belangrijk gezigt, de wol, waarvan wij laken dragen, in allerlei gedaanten te zien en langzamerhand tot haar gewigtige bestemming te zien naderen.

 

Particuliere collectie

De fabriek van Diepen-Jellinghaus in 1830. Schilderij door Rudolf Diepen.

 

Op 22 maart 1831 schrijft hij vanuit Tilburg Weken achtereen niets anders te doen te hebben, dan twee malen daags een appèl bij te wonen, dat een 1/4 uur duurt. Hij zou graag boeken tot zijn beschikking hebben om de tijd door te komen. Al was het zelfs de niet veel betekende bibliotheek van ds. Van der Ven aan het thuisfront: ware zij hier, zij zou voor mij een kostelijke schat zijn, zo schrijft hij. En over Tilburg zegt hij verder:

 

In eene plaats als deze, met circa 12000 bewoners, heb ik nog maar éénen boekverkooper gezien, indien men namelijk met dezen naam mag bestempelen eenen man, die behalve wit papier en chitsen vellen, gebedenboeken voor Roomschen en schoolboeken voor kinderen ter koop aanbiedt en wiens keurigste werk misschien bestaat in de geschiedenis der bekeering van eenen jood, tot ? raadt eens, natuurlijk, tot het Roomsche geloof.

 

Vermoedelijk wordt met deze boekverkoper A. van der Voort aan de Markt bedoeld. Over Tilburg heeft Costerus niet veel goeds geschreven. De verveling heeft hem danig parten gespeeld. Hij is dan ook verheugd dat hij in april 1831 naar Eindhoven mocht vertrekken:

 

Niemand ten minste blijder dan ik, toen ik vernam, dat wij naar Eindhoven zouden gaan. De schrale, smeerige, onsmakelijke, eentoonige maaltijden; de lage vrekheid van onze hospita; de onbegrijpelijke geesteloosheid der kinderen, ziet, deze dingen maakten op zich zelve het huisselijk leven ongenoegelijk. Doch dit was niet alles. Indien al gansch Noord-Brabant in ergerlijken priesterdwang zucht, indien men al in dat uitgestrekte gewest nergens verhevene denkbeelden ontmoet, op geene plaats voorzeker is de domkopperij grooter, op geene plaats het gebrek aan edele grondbeginselen meer zigtbaar, dan te Tilburg.


Van de verdere loopbaan van Pieter Jacob Costerus is bekend dat hij van 1833-1835 conrector was van de Latijnse scholen te Oldenzaal, tot 1840 te Hoorn en tot 1843 eveneens te Arnhem. Daarna werd hij rector van de Latijnse school te Sneek, alwaar hij op 16 maart 1862 overleed. Costerus heeft nog literaire, historische en 'algemeen maatschappelijke' geschriften gepubliceerd.
Dr. M.G. de Boer en dr. J.C. Costerus, Brieven en dagboek van den Utrechtschen Vrijwilligen Jager Pieter Jacob Costerus 1830 en 1831, Amsterdam, 1917.
juli 2001: Marcel C.A. van der Heijden, Lys Sint Mourel en andere Tilburgse schatten. Tilburg in het werk van enkele schrijvers (Tilburg, Jan van Laarhoven B.V., 1994), p. 33-36 ('Brieven en dagboek. Pieter Costerus').

Regionaal Archief Tilburg

Utrechtse Vrijwillige jagers in Tilburg, 1831.

 

Croon, Gerard de (juli 2015)

 

Tilburger Gerard de Croon publiceerde zijn herinneringen aan zijn jeugd op het Goirke op website CuBra onder de titels Metselspecie & manchesterbroek en Wapperende togen. Daarnaast verzorgde hij eveneens op CuBra een rubriek over devotieprentjes.

http://www.cubra.nl/gerarddecroon/welcome.htm


Begin pagina

Inhoud De Paap van gramschap

CuBra Home


Calcar-Schiotling, Elise van
Campusdichter Tilburg University

Çigdem, Hülya

Claassen, fr. Victorianus
Cobbenhagenpers
Coelestinus 0FM.cap, p.

Coolen, Antoon

Cools MSC, dr P.J.
Costerus, Pieter Jacob

Croon, Gerard de