Frans
Goddijn & Johan Polak
Column uit Het Parool |
Het
bevroren meer, waar gisteren het donkere water nog doorheen
was te zien, is nu bedekt met een dunne laag sneeuw. De
schaatsers zijn erdoor verrast, want nu weet niemand waar
het ijs is gebarsten. Een zwaan wandelt aarzelend en
zig-zag-stappend, gebroken wit over verblindend wit, de
lange nek telkens draaiend, iets zoekende over het
besneeuwde ijs. Twee jongens ontdekken de trage, grote vogel
en gooien sneeuwballen. Ze negeren mijn verzoek ermee op te
houden, maar als ik ze met Arnhems accent toeroep -
zanglessen hebben gefaald, maar mij wel geleerd een keel op
te zetten - “Hé! Za'k je bčk rau'ramme?!”, schuifelen ze
schielijk weg. Dan gaan mijn dochter en ik een baan
vrijmaken, door te schaatsen met een eigen sneeuwschuiver
voor ons uit. Geen van de schaatsers, die gemakkelijk door
de poedersneeuw komen, heeft onmiddellijke behoefte aan een
baantje, maar we kunnen de verleiding niet weerstaan om in
de ongerepte vlakte lijnen te trekken, ons pad te verbreden,
de weg te bepalen. Zoals we, op vakantie in de alpen, het
niet konden laten een hele dag met keien te sjouwen om een
poreuze dam te bouwen in de koude bergstroom, zo willen we
nu een tijdelijk spoor uitzetten in het nog rondstuivende
wit. Sneeuw glijdt tegen het metalen blad omhoog en laat
zich weer terzijde vallen.
Dr.
Jan Elemans, docent en dichter, deed in 1972 mee aan een
lenteviering, in alle stilte voorbereid, op zijn school.
Nadat een andere Arnhemmer, Johnny van Doorn - zijn
nagedachtenis zij tot zegen - de onverwachte manifestatie
opende met zijn vuurwerk-poëzie (de klassen, om de open aula
gelegen, stroomden leeg en vulden in een ommezien de
balustrades en de trappen) droeg Elemans zijn gedichten,
herinneringen aan een voorbije winter, voor:
[...]
Buiten
pist een zwarte
boer een vloek
in de sneeuw
leest
huivert
bergt
het warme ding
weer haastig op
tegen de vorst.
Binnen
zitten de vrouwen
in hun winterjas
op de plattebuis
durven niet meer
naar de plee
hurken
voor elke plas niet
langer dan nodig is
boven de schuifla
met hete as.
[.....]
(Jan
Elemans, uit: “Een winter van grootvader”)
Elemans is een van die leraren voor wie je, al ben je de
jaren van idolatrie al lang ontgroeid, een zekere liefde
blijft voelen. Ik herinner mij een sonnet van hem, waarin
hij met zijn vader het land omploegt. Ook zij gevangen in
een zelf uitgezet spoor, in “het land waaraan ik nooit
ontwen, / dat mij niet loslaat, hoe ik mij ook wring”. Maar
ik kan het gedicht nergens vinden. Elemans - “Houd even je
gemak, dan grijp ik een potlood” - belooft het op te sturen:
Dit is
het land waar ik geboren ben
En waar de hemel glanst om ieder ding
De kieviet roept, ik hoor hem en herken
Mijn spiegelbeeld weer in de wetering
Dit is
het land waaraan ik nooit ontwen,
Dat mij niet loslaat, hoe ik mij ook wring:
Van Oost naar West staat (nu ik hier weer ben)
De regenboog van de herinnering:
Een
blinkend schaar legt het verleden om,
Ik volg de voor en vader zegt tot mij:
Wie recht wil ploegen, is zijn paarden voor.
Dit
landelijk geloof in recht en krom
Raak ik, zo oud ik word, niet meer voorbij:
Ik vloek maar houd de paarden in het spoor.
[Jan
Elemans, “Landelijk geloof”] |