W.A.M. de
Moor Bijdrage aan het
Vriendenboek voor Jan Elemans, dichter - bij gelegenheid van
zijn 90ste verjaardag, zonder plaats., zonder uitgever,
2014.
|
Jan E., boerenzoon en
dichter-wetenschapper
Toen Jan Elemans in 1958 aan de Katholieke Universiteit
Nijmegen tot doctor in de
letteren
promoveerde, was ik derdejaars student Nederlands. Een
jaar eerder was ik met
het Nijmeegs
Studentencorps op reis geweest naar Venetië,
had daar in De Gelderlander
een flink stuk over geschreven en was vervolgens door
hoofdredacteur Louis Frequin gevraagd om
universiteitscorrespondent van de krant te worden. Ik
kon dan meteen de vaste recensent van de krant, Jos
Panhuijsen, assisteren bij de verwerking van het
boekenaanbod. Deed ik graag.
En zo kwam in 1958 Woord en wereld van de boer. Een
monografie over het dialect van Huisseling op mijn
tafel. Dissertatie bij prof. L.C. Michels. De taal van
het Brabantse
Huisseling werd halverwege de 20ste eeuw nog door een
paar oude boeren en boerinnen gesproken.
Jan E. was in 1924 in Ravenstein geboren, ik in 1936 in
Zevenaar, dus we scheelden
nogal in leeftijd. In de kroeg van Sociëteit Roland
waarover hij vorig jaar in zijn even speels als
ondeugend geformuleerde prozawerk De Nijmeegse Ferguut
schreef, hebben wij elkaar nooit ontmoet. En ook later
niet. Hoe het zij, Jans boek boeide me en ik maakte er
een flinke bespreking van.
Direct gevolg was ook dat ik dankzij Jans werk erachter
kwam, dat ik voor mijn bijvak taalkunde met plezier aan
een soortgelijke studie wilde beginnen, en zo ben ik,
met name na de benoeming van de dialectoloog Toon
Weijnen tot prof in Nijmegen, vele
malen op en neer
gereisd naar Boxtel. Daar leerde ik bij de firma Van
Hogerwou & Zonen de taal die de linnenwever
gebruikte om elementen aan te duiden van zijn werk en
het weefgetouw waarop hij zijn arbeid verrichtte. En
schreef het op in een omvangrijke cultuurhistorische
studie over de geschiedenis van de textielweverij. In
het pas jaren later verschenen Brabants Woordenboek kan
men er het nodige over vinden.
Als dichter debuteerde Jan E. in 1952 met de bundel De
keerakker bij uitgeverij Helmond.
Victor E. van Vrieslandt vond daarin het natuurgedicht
'Jeugd in de verte' geschikt voor zijn bloemlezing
Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen, 1940
- 1955 en voegde er
in 1961 uit Elemans' tweede bundel Het haargetouw (De
Beuk, Amsterdam 1961) het tedere 'Spinnewiel' aan
toe. Dit gedicht heeft naar mijn ervaring zijn warmte na
meer dan een halve eeuw ten volle behouden:
Mijn vrouw zit aan de haard en zwijgt en spint en
onderhoudt het eeuwenoud bewegen de handen aan de draad,
het hoofd genegen alleen met mij en 't ongeboren kind.
De kleine borsten werden vol en rond
de heupen breed en
breder van het dragen de voeten in de vacht der
laatste dagen rijper dan ooit de appel van haar mond
Dan breekt de draad. Mijn vrouw zit overend
en ziet mij aan met nooit-geziene ogen:
de ongeborene heeft
zich bewogen ik heb zijn moeder in mijn vrouw
herkend.
Bijzonder vind ik, naast de tederheid die uit deze tekst
spreekt, de rijmvorm en woordkeuzen die hier zijn benut.
Hoe alle drie de strofen omarmend mannelijk rijm én het
vrouwelijk of slepend rijm tussen die regels in qua
klank variëren (spint/ kind wordt rond / mond en overend
/ herkend; bewegen /genegen; dragen / dagen en ogen /
bewogen).
Verrassend
én prachtig voor de samenhang, en dat in een periode
waarin de
Vijftigers het rijm leken te hebben afgeschaft. Zo is er
in alle gedichten uit Het haargetouw iets te genieten.
Elemans had de bundel onder meer toegezonden aan
destijds bekende literatoren als
G.H. 's-Gravesande, Bernard Verhoeven ('Ik heb wezenlijk van
uw verzen genoten'), Van Vrieslandt ('Uw werk is zuiver en
eenvoudig en berust op het leven zelf"), J.W. Schutte
Nordholt voelt veel verwantschap, A. Roland Holst prijst de
jonge dichter om de strengheid van zijn taal. Harrie
Kapteijns herinnert aan Elemans' werk als poëziecriticus van
het katholieke dagblad De Tijd en waardeert de erotische
vitaliteit die uit de gedichten spreekt. Elisabeth Eybers
schrijft de dichter dat zij dankbaar is voor de recensies
die hij in De Tijd over haar gedichten schreef en dat zij
zich eenzaam voelt, daar zij kort na de scheiding van haar
man met haar dochtertje uit Johannesburg naar Amsterdam is
verhuisd. En zijn promotor LC.Michels reageert op de
toezending van de bundel: 'Ik zag de man die verzen schreef,
ter zijde / over zijn schouder, en ik zag de bron, / Waarvan
ik lang de stille krachten ken, /Als die het leven voedt, en
ook de pen.' Na Het haargetouw verschenen Tempel van Zeus
(Nijgh & Van Ditmar, [1969) en Waarom
pa mijn moeder de enige
kazemat noemde in Nederland die deugde (Brabantse drukken,
1977). De rijmen werden schaarser en daarmee sloot de
dichter zich aan bij de heersende trend in de
vaderlandse poëzie.
Toch kon hij het uiteindelijk niet laten, want in de vele
fijne bundels die hij vervolgens met zijn vrouw Ted
Boekelman als uitgever vanuit zijn woonplaats Huissen de
wereld inzond, keert het triomfantelijk terug. Onder de
Kromstaf (2008) bevat in 44 kwatrijnen zijn herinneringen
aan zijn verblijf bij de premonstratenzen in Berne -
Heeswijk. Met Punt &
Nel, lemen rouwen om hun imker, Eimaat, Kernkoppen, Roerdomp
maakten hij en Ted een zeer productief 2011.
Intussen had hij mij met Sinterklaas 2010 verrast met een
gemeenschappelijke ervaring.
Hij bundelde de 25 gedichten, die wij blijkbaar allebei - ik
als gymnasiast, hij als doctoraalstudent Nederlands - hadden
geknipt uit De Tijd van 5 december 1954,. 25
sinterklaasgedichten
van 4 generaties dichters. Van Elsschot tot Michel van der
Plas. Ik schreef hem dat hij ten onrechte een gedicht had
toegeschreven aan een Anonymus, want dat bleek, zo
liet mijn eigen knipsel zien, de helft van een gedicht van
Bernard Verhoeven. Niet
voor een kleintje vervaard, brachten hij en Ted een herdruk
om een en ander te corrigeren.
Elemans' spotlust en gevoel voor humor kwamen keer op keer
in zijn latere werk tot leven. Zijn pastiche op het befaamde
gedicht 'De Moerbijtoppen ruisten' van Nicolaas Beets is er
een fraai voorbeeld van. Beets dichtte: 'De moerbeitoppen
ruisten'/ God ging voorbij; Neen, niet voorbij, hij toefde /
Hij wist wat ik behoefde, / En sprak tot mij;'. Daar speelt
Jan E. als volgt mee: 'Haar hoge hakken tikten / in 't
voorbijgaan, / nee, niet voorbij, zij draalde, / zij wist
waar ik van baalde, / en sprak mij aan.' Vitaal! En nu op
naar de 90, nee, de honderd, Jan. Van harte!
Wam de Moor
|