Zestig bloemen
Ik ben al lang uit het vak, zo ik er al ooit in ben
geweest, en ik zal dan ook slechts snuffelen aan het
taalkundig probleem dat ik in dit artikel aan de
orde stel. Ik verzamelde zestig bloemen die als bos
iets van het adjektief gedrag in het Huisselings
dialekt laten zien. In mijn proefschrift Woord en
Wereld van de Boer (1958) heb ik me om dat
gedrag niet bekommerd. De bloem koos ik vanwege het
feestelijk karakter dat deze gelegenheid aankleeft,
alsook vanwege haar taalkundige vrouwelijkheid. Aan
vrouwelijke woorden immers laat zich in het
Huisselings het adjektief gedrag het duidelijkst
demonstreren.
In het meervoud zijn alle adjektiefvormen volgens
dezelfde regel kort of lang. In het enkelvoud vindt
men slechts de korte vorm bij 't onzijdig, slechts
de lange bij 't mannelijk. Alleen de vrouwelijke
woorden kleden zich in beide -vouden afwisselend in
het kort of lang. De ruiker waarin dit alles getoond
wordt, bied ik bij dezen aan in een vorm die zo
dicht mogelijk ligt bij het Algemeen Beschaafd: niet
de klank is in het geding maar het al dan niet
aanwezig zijn van wat ik dan maar huiselijk noem de
stomme -e.
De eerste zestien bloemen plukte ik op kleur:
2) 'n groen bloem |
_____ |
'n zwarte bloem |
4) 'n bruin bloem |
_____ |
'n paarse bloem |
6) 'n vaal bloem |
_____ |
'n groensige bloem |
8) 'n donker bloem |
_____ |
'n lichte bloem |
10) 'n grijs bloem |
_____ |
'n gespikkelde bloem |
12) 'n rooi bloem |
_____ |
'n witte bloem |
14) 'n geel bloem |
_____ |
'n bonte bloem |
16) 'n blauw bloem |
_____ |
'n pompeldoere bloem |
Tot en met bloem veertig heb ik geprobeerd allerlei
soorten in de bos op te nemen:
18) 'n mooi bloem |
_____ |
'n lelijke bloem |
20) 'n klein bloem |
_____ |
'n grote bloem |
22) 'n gewoon bloem |
_____ |
'n aarige bloem
(eigenaardig) |
24) 'n lang bloem |
_____ |
'n korte bloem |
26) 'n ouw bloem |
_____ |
'n verse bloem |
|
|
28) 'n droog bloem |
_____ |
'n natte bloem |
30) 'n krom bloem |
_____ |
'n rechte bloem |
32) 'n stijf bloem |
_____ |
'n slappe bloem |
34) 'n zwaar bloem |
_____ |
'n lichte bloem |
36) 'n duur bloem |
_____ |
'n goejekope bloem |
38) 'n dun bloem |
_____ |
'n dikke bloem |
40) 'n sober bloem |
_____ |
'n rijke bloem |
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord laat de
vrouwelijke bloem uiteraard weinig ruimte voor
variatie, al geeft het in dit bijzondere geval de
ruiker wel een aparte charme:
41) |
'n zilvere bloem |
42) |
'n papiere bloem |
43) |
'n ijzere bloem |
44) |
'n houtere bloem |
45) |
'n glaazere bloem |
46) |
'n blikke bloem |
47) |
'n vilte bloem |
48) |
'n bene bloem,
en heel burgerlijk ook |
49) |
'n plestieke bloem,
maar de vijftigste is dan ook |
50) |
'n gouw bloem |
Nu nog zes kleintjes erbij die laten zien hoe
machtig de korte vormen het onzijdig enkelvoud
regeren:
52) 'n blauw bloemke ------- 'n wit
bloemke, maar dat overwicht missen in het
onzijdig meervoud:
56) twee bruin bloemkes ------- twee
paarse bloemkes
Omdat het geel-wit althans ooit de Nijmeegse
universiteit heeft gesymboliseerd, voeg ik tenslotte
nog vier stuks in het geel en wit toe, die tevens
het adjektief gedrag aantonen bij het vrouwelijk
meervoud:
60) twee geel bloemen ------- twee witte
bloemen
De feestruiker is hiermee kompleet. Aan de meer
hartstochtelijke taalonderzoekers laat ik het over
om deze, voor deze gelegenheid geklede bloemen tot
onder hun rokje te bestuderen. Zelf voel ik niet
voor een dieptetaalkundig onderzoek naar het
adjektief gedrag in het boeket. Ik heb eraan
geroken. Laat anderen in deze geretardeerde
tegenstellingen de oude stammen maar bloot leggen,
die het een en ander zouden kunnen verklaren. Wat
kan mij die stomme -e eigenlijk schelen?
Veel. Toch. Het Huisselings is voor mij geen dode
taal, geen abstrakt systeem maar een levenswijze.
Verandert dit dialekt, dan verander ik zelf.
Verliest het zijn gotische trekken, dan word ik
gekonfronteerd met de eenzaamheid van de
renaissancist die met pen en papier, in woord en
geschrift, in gedachte en daad de opbouwstoffen
levert voor een nationale taal. Wie, volwassen
wordend, moet breken met zijn moedertaal, krijgt een
knik in zijn ontwikkeling welke de stedeling bv.
mist die nooit afstand hoeft te doen van het
Algemeen Beschaafd waarin hij is opgevoed. Door deze
breuk immers met de moedertaal wordt de
ex-dialektspreker psychologisch vele jaren lang
extra belast. Dit trauma op de bodem van een
taalkrisis heeft me er ooit toe gedreven Woord en
Wereld van de Boer te schrijven. Misschien heb
ik er wel een psychiater mee uitgespaard. Na die
anamnese kon ik verder in de richting van een
stedelijk bestaan in de warmte van het Algemeen
Beschaafd. Amper kind af, werd ik gedwongen anders
te voelen, te denken en te doen dan mij in mijn
jeugd was voorgehouden. Met mijn dialekt werd mijn
ouderlijk huis, mijn dorp, mijn kerk onbruikbaar. In
mijn proefschrift heb ik nog net die enorme
verschuiving zien aankomen. Dat de krisis in de
Noordbrabantse gemeenschap zo snel zou komen, zo
algemeen en zo indringend zou zijn in haar
uitwerking, kon ik toen onmogelijk voorzien. Het
boerenethos wordt aangetast, bijna is het een
schande nog boer te zijn. Wie boer is, staat de
uitgroei van de EEG in de weg, hindert, traineert.
Hetzelfde geldt van de Roomse katholiek. God en de
mulder liggen op sterven. Priesters, theologen,
nonnen en kloosterbroeders gaan nog trouwen op hun
oude dag. Wéér verlaat een bekende Augustijner
monnik het klooster. Ik schrik er niet van. Ik heb
het van verre zien aankomen. Maar toch. In
Brabantia heb ik Van Duinkerken herdacht. Die
man - en dan moet men niet gaan ziften - sprak nog
dialekt, leefde nog vanuit een dialekt, middeleeuws
vroom, zijn heldhaftige dood bewijst het. De lijn
waarin hij dacht heb ik moeten afbreken. Die lijn
was me van huis uit vertrouwd. Daarom was het een
dubbel smartelijk afscheid. Ik beleef nu de tweede,
de Brabantse of katholieke renaissance. Ik leef mijn
leven in het Algemeen Beschaafd zo goed en zo kwaad
als dat gaat. De verrijkingen uit het huidig
Amsterdams leer ik er vlijtig bij. Maar als ik zeg
een mooie bloem, hóór ik het me zeggen, vind
ik in het diepst van mijn hart dat ik me vergrijp
aan een wet die er dan wel niet meer is maar toch
iets heeft nagelaten, zoals een kruisbeeld dat je
wegneemt van de muur nog jaren lang een witte vlek
achterlaat op het behang. Of me die stomme -e
dus nog wat kan schelen! Ik ben wat ik zeg. Maar ik
vergis me soms. Dan zeg ik: een mooi bloem.
Wat ben ik dan? |
|