Parijs - 19e eeuw Alphonse Allais (1854 - 1905)  Album primo-avrilesque Yves Klein H. van Boxtel

CuBra

HOME

 

2004

H. van Boxtel en Loek Grootjans

Uit: Final remains

 

Yves Klein, Yves le Monochrome

 

Wanneer we doelloos naar een egaal gekleurde muur zitten te kijken, en we in een staat van afwezigheid komen te verkeren, lijkt zich de diepte van het vlak te openen voor de geest, buiten de zintuigen om: zij komen buiten spel te staan, en hangen rond in de verveling van de duur. Zij behoeven permanente verandering en aandacht.

Zit er een onregelmatigheid in de wand, valt het oog daarop en krijgt het de aandacht, dan sluit de diepte zich. De spijker stelt het vlak in de fysieke ruimte, en maakt het ons mogelijk, omdat we twee ogen hebben, de afstand te bepalen van waarnemer en fixatiepunt. De ruimte van het kleurvlak verdwijnt, de muur komt tegenover ons te staan.

 

Een monochroom kleurvlak sluit een potentiële diepte in zich, een diepte die zich tonen kan, wanneer de waarnemer de confrontatie met het vlak aangaat. Het vlak moet gaaf zijn, het mag de ogen geen fixatiepunt bieden.

Een lijn is een tralie voor de geest. De lijn belet de geest de ruimte van de kleur te betreden: de ruimte van de picturale sensibiliteit.

Yves Klein is de schilder van de kleur. Hij wil de geest de ruimte van zijn kleur bieden, en lijnen belemmeren de doorgang.

Hij wil dat de werking van de kleur zich optimaal manifesteren kan. Hij wil een zuiver kleurvlak creëren, een vlak dat geen belemmeringen, in de vorm van allerhande differentiaties van het beeld, aan de geest biedt. Hij wil een vlak dat open staat voor de geest.

Daartoe moet Kleins kleur puur en vrij zijn. Pigment is voor hem de meest zuivere verschijningsvorm van kleur. Het zijn eilandjes van vrijheid voor hem.

 

Geen lijnen, geen tekening, geen afbeelding. En één kleur, die hij kiest. Ultramarijn.

Omdat alle verf bestaat uit pigment en een aantal andere bestanddelen, dient hij zijn eigen verf samen te stellen. Verf die voor 99% of meer uit pigment bestaat en een vluchtig bindmiddel heeft. Verf die hij I. K. B. noemt, International Klein Blue, en die hij patenteert omdat zijn verf in aanvang het enige beeldmiddel is dat hij als kunstenaar nog bezit.

 

Ten einde de werking van zijn monochromen te kunnen optimaliseren merkt Klein op, in de voorbereiding van zijn tentoonstelling in Krefeld in 1960, dat hij het lichaam van de bezoekers als een gevangene zou moeten behandelen. Een ketting met een loden bal aan de benen, bij de entree aangemeten, zou de beleving van de werken zeker ten goede komen. De kogel moet wel enig gewicht hebben, opdat de monochromen per stuk een minuut of twintig aandacht kunnen krijgen.

 

De fysieke intensiteit, de kleurkracht, van het I. K. B. is zo groot, dat wanneer wij gehoor geven aan Kleins verlangen ons voor twintig minuten en meer over te geven aan het monochroom, we zien dat het vlak dat de kleur draagt, en zelfs de verf, lijkt te dematerialiseren. De ervaring van het I. K. B. lijkt de materie achter zich te laten. De geest komt te baden in de ruimte die geboden wordt, en de zinnen worden achtergelaten, als vuile schoenen voor een deur.

Het werk ontstijgt, met zijn waarnemer, de wereld van de materie, en houdt zich op, voor de duur van het proces, in de wereld van picturale sensibiliteit en iets wat wij geest plegen te noemen. Geest in de staat van wakende slaap, en de sluimerende zinnen in de achterzak.

 

Hier verschijnt voor Klein kleur, in de kracht van haar zuiverheid. Hier, voorbij aan de materie, verschijnt het ware werk dat hij gerealiseerd heeft.

Het monochroom in de fysieke wereld is slechts de toegangspoort voor de waarnemer, die, wanneer hij zich laat opgaan in de waarheid van het werk, zichzelf ontmoet als geestelijk lichaam.

 

We leven, in Kleins ogen, aan weerszijden van het oppervlak.