Parijs - 19e eeuw Alphonse Allais (1854 - 1905)  Album primo-avrilesque Yves Klein H. van Boxtel (2)

CuBra

HOME

 

1983

H. van Boxtel

DE BLAUWE PAPEGAAI VAN YVES KLEIN

 

Een immaterieel theaterstuk

 

Het is avond; men kijkt in een ruimte. Het is zo donker dat men de grootte van de ruimte niet bepalen kan. Er brandt een lamp, een bureaulamp die op het blad van een tafel gericht staat.

Naast de tafel, aan weerszijde schuin aangeschoven: een paar kleinere tafels en daarnaast weer een aantal stoelen die als tafel figureren.

Op de tafel-constellatie, langs de rand: stapels boeken, tijdschriften en dossiermappen; voorts nog: beschreven papiertjes van uiteenlopend formaat, waarop flarden van zinnen genoteerd staan of 'n verwijzing naar een ander papiertje, boek of tijdschrift. De papiertjes liggen over het hele tafeloppervlak verspreid, soms in lagen dik.

Achter de tafel zit een kunstenaar. Hij schuift urenlang de papiertjes heen en weer, nee, door elkaar.

 

De boeken en tijdschriften, muren van een geruïneerde vesting, schermen dit wirwarrig schaakspel af tegen de tocht, hoofdschuddend in de ogen van een geduldig publiekje

(- ‘ze hadden moeten blazen, dat hadden ze moeten doen!’). Soms glijden de paperassen van elkaar af; papiertjes vliegen als geschrokken kippen op, en vallen neer: een nieuwe ordening ontstaat en de kunstenaar kijkt. Weet nooit.

 

Tussen de boeken, tijdschriften en dossiermappen enerzijds, en de papiertjes anderzijds bestaat een mysterieus verband: als tussen een woord en haar anagram.

Zoals men kan zoeken naar het anagram van een woord door de letters ten opzichte van elkaar te verschuiven, zo zoekt de kunstenaar in zijn notities, naar iets, wat ook nog waar is.

 

Gedurende de hele avond zit de kunstenaar aan de tafel: hij bladert een boek door, leest wat, links rechts, grijpt een tijdschrift, een papiertje, het boek, en weer een ander boek. Hij hergroepeert de papiertjes; hij ordent zijn gedachten, zichtbaar voor het publiek.

 

Het volgende theaterspel, waarin de kunstenaar tracht ruimte te scheppen voor een blauwe papegaai in het oeuvre van de Franse kunstenaar Yves Klein, ontvouwt zich, aan de hand van de papiertjes, in een achttal scènes in het hoofd van de kunstenaar.

 

 

I.

 

Goed, daar gaan we, hop: ... Zon, vakantie... Zuid-Frankrijk... strand: strand van Nice... Nice 1946, om en nabij.

Een jaar of achttien zijn ze... beiden, of alle drie... naast elkaar op het strand... handen onder het hoofd... ze staren de hemel in... luciferhoutje in de mond. Stilte. Zee. Geen radio's. Ze hebben zojuist de wereld verdeeld. Onderling verdeeld.

‘...als Zeus, Poseidon, en Hades’ (McEvilley)

 

‘Arman, voortbrenger en beschermer, maker van " het volle" neemt het dierenrijk voor zijn rekening. Claude Pascal, vriendelijk, traag, neemt het behoud van de planten op zich. En Yves, sneller, meer abstract, en minder thuis in de wereld dan de anderen, definieert zijn rijk, het minerale, als de blauwe leegte van de verre hemel. Hij schreef zijn naam aan de andere kant van de hemel - de kant zonder vogels, wolken, vliegtuigen, de kant van de zuivere, onherleidbare ruimte’ (McEvilley)

 

‘...de verdeling dier, plant, mineraal komt van Heindel.’ (McEvilley)... alhoewel Arman beweert dat ze het bij Homerus gelezen hadden (Ilias, V 185 e.v.).

 

‘Hij zei tegen me: Ik ga me bezighouden met het organische en jij neemt alles wat gefabriceerd is voor je rekening’... Arman, over toen, op het strand... twintig jaar later.

 

‘lk maak de leegte, en jij maakt "het volle"’... tegen Arman...

 

‘Na mijn leegte, " het volle" van Arman. Het ontbrak het universele geheugen van de kunst aan deze mummificatie van het vastberaden kwantitativisme. De hele natuur, eindelijk gekunsteld, begint opnieuw tot ons te spreken, direct en helder, zoals in de oude tijden. Na de leegte, het volle. Het volle van het kwantitativisme en al haar gemummificeerde consequenties voor altijd door Arman sedert vandaag. Weldra zullen we geen behoeften meer hebben, aan teveel, aan meer, aan minder, aan nauwelijks meer, aan genoeg, aan teveel! De ware vrijheid in de kunst nadert eindelijk.’

 

‘Alle aspecten van de subjecten van de natuur interesseren mij. Mensen, dieren, planten, mineralen, atmosferische toestanden. Ik ben hierin geïnteresseerd voor mijn naturometrieën.’... Klein, in Zero 3, 1961... tegen de strandafspraken in!

 

‘lk ben de koning van de hemel. ’

 

‘lk ben de schilder van de ruimte.’

 

‘De schilder van de ruimte werpt zichzelf in de leegte.’

 

‘… Eden herscheppen.’

 

Dit moeten dan ongeveer de thema's zijn... het organische... de leegte, de ruimte... het verloren paradijs... mensen, dieren, planten en mineralen... Volop ruimte voor de papegaai, tot zover...

 

 

II.

 

Klein wil geen lijnen in zijn werk. Daar kan ik kort over zijn:

 

‘(In den beginne:) Zuivere kleur, de universele geest waarin de menselijke geest baadde in een aards-paradijselijke toestand, werd overweldigd, door de invasie van de lijn, gevangen gezet, opgedeeld, losgesneden, onderworpen aan de slavernij.’

 

‘Het paradijs is verloren. De wirwar van lijnen werden tralies van een echte gevangenis…’

 

‘De lijn doorboort de ruimte. Zij is altijd op weg. De lijn gaat voort. Zij gaat naar het oneindige. De kleur daarentegen ís in het oneindige.’

 

Alleen kleur dus, en dan nog één kleur ook: twéé kleuren op een doek is veel te emotioneel. Te veel spektakel.

 

‘lk weiger het spektakel toe te laten op mijn schilderijen.’

 

‘Een tweestrijd ontspint zich, een schouwspel, op het vlak van het psychologische en emotionele.’

 

Een kleur. Punt. Verder:

 

 

III.

 

‘Toen herinnerde ik me de kleur blauw, het blauw van de lucht van Nice dat aan het begin van mijn loopbaan als monochromist stond.’

 

‘lk begon tegen het einde van '56, en in '57 had ik in Milaan een tentoonstelling die aan het begin stond van wat ik durf te noemen: mijn " Blauwe Periode".’

 

Milaan '57, dat was... L'Epoca Blu... ja klopt: elf schilderijen, egaal blauw, zelfde blauw en precies even groot. Slechts verschillen in verkoopprijs.

Elf monochromen... in zijn dan nog niet gepatenteerde blauw... het ‘International Klein Blue’... met de verfroller opgebracht. Het I.K.B. schijnt... heb ik ooit... ergens... gelezen, gehoord... op petroleum-basis vervaardigd te worden... weet het niet precies. Nooit terug kunnen vinden. Moet het zeker wel weten. Zeer zeker. Heel belangrijk. Hoe krijg ik anders die papegaai blauw?... Yves-Klein Blauw..?

Voorlopig houd ik het op kleurpigmenten, vermengd met petroleum. En met de roller opgebracht. De I. K. B. monochromen bestrooit hij dan nog eens met pigmentpoeder... zodat de doeken absoluut dof zijn... ze diep lijken... omdat het licht niet terugkeert.

 

Goed. De monochromen... dat gaat een tijdje door... grotere en kleinere nu ook... en dan: een schilderij ter grootte van Frankrijk... sterker nog: Frankrijk zelf is het doek... ‘De Blauwe Revolutie’… rigoureuze monochromie...

 

‘De menselijke dimensie van de vijf zinnen is te beperkt, de menselijke dimensie van de sensibiliteit is uitbreidbaar tot in het oneindige, of toch op zijn minst tot aan de grootte van een land.’

 

Frankrijk moet niet... ,’slapen’... het moet in... ‘een toestand van waken’... geraken. Het moet een on-middellijk, door niets bemiddeld, stralend visioen worden, en niet Alleen Frankrijk... ook wat erop staat... Een blauw Frankrijk schilderen is Frankrijk blauw schilderen... Ezelschilderen? Huisschilderen? - Er is maar één schilderen. Dus: een blauw Frankrijk, stralend, wakend, is Frankrijk blauw... alles blauw!... ‘de Blauwe Revolutie’.

 

Het begin is nog heel voorzichtig... Hij vraagt een vergunning aan om de obelisk op het Place de la Concorde met een paar lichtfiltertjes blauw te mogen maken... voor een paar dagen ook nog maar...

 

Hij schrijft een briefje... naar de secretaris van ‘International Geofysical Year’... of er niet een ‘Blauwe Zee’ bij kan komen...

 

Hij laat 1001 blauwe ballonnen los...

 

Hij neemt de ‘Cris Bleu’ op: menselijke - monotone - kreten, geslaakt in de aanschouwing van een monochroom... deze kreten gebruikt hij later als ‘sound-track’ bij een film die hij maakt over zijn Blauwe Periode...

 

Hij ontwerpt de Staties van de Kruisweg, voor Le Chapel de St. Martin in Pontoise: veertien diepblauwe monochromen...

Stelt voor atoom explosies ‘blauw explosies’ te noemen; ...hij heeft het vuur ontdekt... het blauw van het vuur...

 

In '58 spreekt hij al van een Blauw-kolonisatie...

 

Hij wil militaire uniformen van onder Napoleon III in ere herstellen...

 

Hij beraamt met Jean Tinguely een overval op de ‘Salon de Réalités Nouvelles’… een club van schildervrienden… Een tentoonstelling... gezellige opening, vernissage... binnenvallen, en in een flits alle doeken blauw spuiten...

 

En dan Gagarin: Ziet vanuit zijn ruimtecapsule de aarde opkomen: ‘Ze heeft een prachtige blauwe kleur, de aarde’... en Yves Klein maakt zijn eerste Planetarische Reliëfs: globes worden dik onder het I. K. B. gesmeerd…

 

Hij vindt een grote wereldkaart... op de rommelmarkt: blauw...

 

De aarde lijkt al blauw... van veraf gezien: nu wordt zij blauw. Mooi blauw!

 

Klein's Aarde is blauw. En dan? Dan is ze op, de revolutie!

 

Er hoort nog bij... eigenlijk... tussen haakjes, erachter aan: ‘... Ben ik schilder..? Eh, vooruit!’

 

 

IV.

 

Omdat De Schilder slechts één kleur gebruikt, vraagt men zich af: Waarom..? En waarom díe kleur? Wat betekent dat want het is toch niet die éne kleur alleen...?

 

Waarom niet? Het zou kunnen: één kleur. Meer niet. Al meer dan genoeg.

I. K. B. als ‘reines Farbe’‘de volmaaktste uitdrukking van het blauw.’ Blauw áls blauw, kleur áls kleur... zeggen ze wel...

 

Maar dat is niet genoeg. Daar houdt men niet op. Het oog gaat verder, de diepte in: het stopt niet bij de verf...

 

‘Ultramarijn: … kleurpigment, gewonnen uit de Lazuursteen, afkomstig uit Azië. Latijn: ultra mare… van over de zee’.

 

Ultramarijn... de kleur... maar ook: van ver weg, van over de zee... Ooit, voor zeelui, met een papegaai op hun schouder bereikbaar... heel gewoon voor hen... voor een enkele reiziger, maar voor... de wereldvreemde kwast... gebruiker van het poeder, thuis... voor zijn ezel: een kiem voor metafysische verdubbeling... dat is echte atoomsplitsing... Het ver-weg, van Azië... wordt omhoog gedacht... men meet niet meer in meters... de kleur betekent iets.

 

Wanneer Klein, ten tijde van ‘de Blauwe Revolutie’ alles blauw wil maken, is hij meer geïnteresseerd in het blauw als kleur - zijn kleur tenslotte, zijn I. K. B. - dan in het voorwerp dat onder de kleur verdwijnt...

 

‘… de kleur is zo intens, dat het zicht op het object zelf weggenomen wordt.’

 

‘Klein's blauw is een kleur, een velletje, een huid - maar het kent geen grenzen.’

 

En dat steeds weer. Tientallen varianten... De diepte van Klein's blauw... een velletje, met iets er achter... iets meer dan wat het is... Wat het bedekt, verdwijnt...

 

... Verdwijnen... naar ver weg, Azië... voor de realisten... in het Niets, voor de anderen…

 

Is Klein de realist die hij beweert te zijn... óók wel beweert te zijn?... Het is de lucht van Nice, en verder niets..?

 

Of is het, het andere uiterste... het terug verlangen naar het Verloren Paradijs, het verre van Azië... of zelfs al het andere van de metafysici..?

 

‘Klein kiest een variant van blauw, lazuur blauw, die voor hem de Openbaring voorstelt: het is de plastische drager van het onmiddellijke inzicht, het vaartuig van de grote emoties. Het is ook het opgevangen beeld van het firmament en de oneindigheid van de wereld, het tot de orde roepen van deze immateriële dimensie van het universum’. (Restany)

 

‘… het komt niet op het blauwe doek aan, maar op het geestelijk fluïdum wat erdoor verspreid wordt: op iets dat weliswaar door de schilderijen gegeven wordt, maar op een bepaalde wijze buiten het schilderij bestaat.’ (dr. Wember)

 

Het schilderij... het monochroom, als voorportaal... als opstapje naar iets... tot iets. De monochromen bieden het oog geen houvast... geen oriëntatiepunten: het oog kijkt, maar het ziet ‘niets’... geen verf, maar kleur en diepte... Het Oneindige ontvouwt zich, vlak voor de voeten van de toeschouwer.

Monochromen zijn... ‘afbeeldingen van de leegte’... ze zijn... ‘doordrenkt van leegte’... ‘geven inhoud aan de leegte’.

 

Een monochroom verbeeldt het immateriële, omdat het oog niet stopt, maar voorbij gaat aan het venster waarachter het duister... duistert.

 

Wat is het nu bij Klein?

 

Is het: ‘Jenseits, oneindig diep en onbegrensd’ tegenover een ‘Diesseits’… dat zo... agressief dichtbij is... leven, bloed, liefde..?

 

Is het monochroom: ‘… het uiteindelijk samensmelten van tijd en ruimte’..?

 

Is het: ‘(Nice natuurlijk) - maar ook Mallarmé en de macht van de maagdelijke pagina over de dichter, het spoor van de leegte, en een springplank naar het mytho-poëtische’..?

 

‘… wellicht de zuiverste expressie van zijn mysterieuze zelf ‘… Tegen Claude Parent schijnt Klein ooit gezegd te hebben: ‘...de monochromen, dat ben ik…’

 

Klein haalt vaak Delacroix aan: ‘Weh! het schilderij dat niets toont wat buiten het eindige ligt. De verdienste van het schilderij is het " Indefiniable" dat zich aan de precisie onttrekt.’

En Claudel: ‘Het blauw is het onzichtbare dat zichtbaar geworden is.’

 

De monochromen tonen dan niets wat binnen het eindige - behalve de verf - gegeven is... Ze wijzen op iets wat boven het eindige uitgaat, wat in het oneindige zijn eigenlijke plaats heeft...

 

Mystieke mist rondom de monochromen... uit de smeltkroes van... Niets, Leegte, Oneindigheid, het Onbepaalde en Universum... Maar, wat het allemaal ook zijn moge: Wat wil Klein?

 

Ik kies voor McEvilley...

 

‘… de periode waarin materie zal oplossen en de mensheid zal terugkeren tot het lichaam-loze Eden van ruimte als zuivere Geest…’ … welke Heindel symboliseerde met de kleur blauw. En Klein kende Heindel uit zijn hoofd.

 

Het monochroom, moet hij dan, vanuit Heindel, zien als: ‘het smelten van vorm in primaire materie.’

 

Als het is, zoals McEvilley stelt... dan staat de kleur zelf, het blauw, de verf... in de weg.

 

En dat klopt... ja, kijk, Restany:

‘In het najagen van het absolute, verschijnt het blauw als een noodzakelijke maar voorbij gestreefde benadering, een overbodig versiersel van de kosmische werkelijkheid: deze immateriële energie voldoet op zichzelf.’

 

Het monochroom als voorportaal, opstapje... En hier past Klein's: ‘Mijn werken zijn het as van mijn genie’... zijn geest is verder… laat de as achter, voor ons... als opstapje.

 

‘De overgang van "blauw" naar "leegte" was de logische consequentie van Klein's theorie. Kleur is geen eind op zich, maar het spoor van licht, de simpele steun, de drager van kosmische energie die zelf het oneindige is. een immateriële realiteit.’ (Restany)

 

‘Het blauw was de laatste sluier over het gelaat van de Leegte.’

 

‘Zullen we erkennen dat de blauwe leegte een grenzeloos genot is?’ (Lu Kueimeng)

 

‘Kom, spring met mij in de leegte...’ (Yves Klein)

 

 

V. i

 

Ruimte als geest

 

Het immateriële, de ‘ongrijpbare picturale sensibiliteit van het immateriële’... is ‘Le Vide’ in Galerie Iris Clert, Parijs... 28 april 1958... vanaf 9 uur 's avonds...

 

Twee dagen eerder, 26 april '58: Klein verwijdert alles wat aanwezig is uit de kleine tentoonstellingsruimte. De entree aan de straatkant sluit hij af; een smalle doorgang achterom dient toegang te gaan verlenen.

Hij schildert voorgaande schilders de ruimte uit: hij wist hun sporen uit: hij werkt de spijkergaatjes zorgvuldig weg. Hij maakt alles wit, ook het glas van het raam... ‘zorgvuldig werkend, als aan een groot schilderij’... om zo de ruimte van de galerie terug te brengen in de staat van primaire materie.

 

Het glas van het raam aan de straatkant maakt hij blauw... I. K. B.-blauw. De blauw-filters voor de lichtspots bij de Obelisk op de Place de la Concorde staan klaar.

De uitnodigingen voor de opening van de tentoonstelling, voorzien van I. K. B.-postzegels, zijn verzonden.

 

Die nacht sluit hij zich op in de ruimte, de zuivere ruimte. Hij slaapt niet. Hij werkt: hij projecteert mentale beelden in de transparante ruimte... Hij creëert immateriële schilderijen, die zich stabiliseren in de lucht door de aanhoudende concentratie van De Schilder... Tegelijkertijd vult zijn eigen aanwezigheid de ruimte met... ‘een abstracte maar echt tastbare dichtheid, bestaand en levend in de ruimte, door en voor zichzelf.'

 

's Morgens -de dag van zijn verjaardag- wordt een blauwkleurig baldakijn aan de smalle ingang-achterom opgesteld.

 

Een kwartier voor de opening van de tentoonstelling arriveren twee leden van de ‘Garde Republicain’ en nemen plaats aan weerszijde van het baldakijn.

 

Binnen troont Klein, absoluut Heerser over de Leegte, met vier body guards: hij verwacht vandalen met potloden, krijt...

 

Hij kondigt de Blauwe Revolutie af…

 

Hij schenkt zijn vele, vele gasten een blauwe cocktail -gin, cointreau, met een tikje methyl-blauw: het bloed van het lichaam van sensibiliteit. De toeschouwer zíet geen blauw, hij ís blauw.

 

Zeven dagen urineren de bezoekers blauw, ten teken van bezwangering door het immateriële zelf.

 

‘Le Vide’ is het ware blauw.

 

‘Le Vide’ is een materiële metafoor, ‘Le Vide’ is de vleesgeworden metafoor voor het blauw achter het blauw: een sensitief lichaam met blauw bloed.

 

 

V. ii

 

De geest van Duchamp

 

... Nu kan het dit allemaal en alles bij elkaar nog zo mooi betekenen... toch is het óók... toch ruikt het óók... Le Vide... naar Duchamp. Noem... voor mijn part, als het niet anders kan... de lege ruimte van Le Vide een Ready Made... Wat is er méér Ready Made dan een lege ruimte, lucht... en verder gewoon niets...?

 

 

VI.

 

In '61 reist Klein naar Amerika… ter gelegenheid van een tentoonstelling van zijn werk... in ‘Leo Castelli’s Gallery’, in New York. Hij arriveert in april... na de 15e in elk geval... in New York... niet beter te dateren op het moment... moet meer informatie hebben... meer meer...

 

Een tentoonstelling met een lezing... Heftige discussies, hoongelach: onze Avant Garde voorbij..?

 

Judd, een jaar later nog ‘… een overvloed aan publiciteit en Klein's eigen dwaasheid riepen hem uit tot de beste, de nieuwste van de jongere Europese kunstenaars. Het schijnt waar te zijn geweest. De grootste kikker ja, op een plas stilstaand water.’ En even verder: ‘Hij was niet zo goed als een aantal van de beste jonge Amerikaanse kunstenaars; maar hij was een goede tweede.’... en dan denkt hij aan Bontecou... Hoe is het mogelijk…

 

Krantekop: ‘Ooit helemaal blauw geweest?’

Nog een: ‘Stuntwerk.’

Nog een: ‘De nieuwste suiker-dada uitgescheiden door de Parijse markt.’

En: ‘Een vaudeville in wapenrusting, met een zotskap op.’

 

En het ergste van allemaal: ‘Een Dali - lager in rang!’

 

Dat is de roes van het Amerikaanse Abstract Expressionisme zou je gaan denken... men stapt niet zo maar het verleden in.

 

De kunstenaars:

 

Jasper Johns: reageert rustig op de lezing. Nuchter. Niet afwijzend.

Mark Rothko: weigert glashard Klein's uitgestoken hand te schudden... loopt hem straal voorbij, op de cocktail, na de lezing.

Rauschenberg: luidruchtige, heftige discussies... eindigt met een uitwisseling van schilderijen. Maar toch: er moest een verhaaltje bij.

 

Maar dan! Vreemd. Vreemd. De ontmoeting met de oude Joseph Cornell: bijzonder prettig, wederzijds. Cornell enthousiast over het werk van Klein, en Klein enthousiast over het werk van Cornell.

 

Volgens Wember: ‘Klein proefde een verwantschap met het werk van Arman’ .

 

...Tja... dat zou kunnen natuurlijk... gevonden spulletjes... bij elkaar gescharreld, op straat, overal vandaan... Goed mogelijk... dat doen ze alletwee, maar wat een verschillen: Arman sorteert, en stapelt in glazen kasten. Klaar. Cornell zit er jaren aan: schuren, vijlen, bijkleuren, iets anders proberen... kijken of het zo ook kan... beter is. Dat is een belangrijk verschil. Het zijn kastjes, van beiden. Zeker. Maar verder... Het ligt er maar net aan wat Klein gezien heeft. Hoe dan ook: Cornell blijft Cornell-van-de-kastjes... waarin het, vreemd genoeg... hoezee!... sterft van de papegaaien. Dat is het belangrijkste. Van Amerika.

 

... En die Cornell is vriendelijk tegen Klein... Hij laat hem zijn werk zien... de oude Cornell... de Papegaaien-koning van de kunst…

 

Wat zou hij opgeschreven hebben?... Over Klein? Cornell was een fanatieke dagboekschrijver. Die staan in New York. Boekenkast vol. Wat heeft hij Klein laten zien? Dat moet hij genoteerd hebben! Als het is opgeschreven, moet het te vinden zijn... als ik de datum weet... en ik in New York ben...

 

 

VII.

 

Goed. Verder. Klein in Amerika, in New York, en hij schrijft zijn ‘Manifesto Hotel Chelsea’:

‘ln 1946, toen ik nog een opgroeiende jongeman was, ging ik, tijdens een fantastische "realistisch-imaginaire" reis mijn handtekening zetten aan de andere kant van de hemel. Die dag, toen ik uitgestrekt op het stand van Nice lag, begon ik de vogels, die in mijn blauwe wolkeloze hemel af- en aanvlogen, te haten omdat zij gaten probeerden te maken in het mooiste en grootste van mijn schilderijen. De vogels moeten tot op de laatste worden uitgeroeid. Dan zullen wij mensen het recht hebben verworven om ons in volle vrijheid te ontwikkelen, zonder enige fysische of geestelijke belemmering.’

 

Had hij Cornell al gesproken... toen hij dit schreef? Wanneer is deze zin geschreven... en wanneer ontmoette hij Cornell?

 

‘...tot op de laatste worden uitgeroeid’... omdat ze gaten vliegen in de blauwe hemel. Hij had ze toch ook... blauw kunnen maken. Blauw of dood... beide oplossingen zijn goed. Hier. In dit geval. En tegelijk? Blauw en dood? Dode vogels kunnen niet vliegen, en hoeven dus ook niet blauw te zijn... wat de hemel betreft tenminste. Dood en blauw: omdat ze vogel zijn. Vogels zijn vogels, levend of dood, en het zijn de vogels die kunnen vliegen. Blauw. Allemaal.

 

Maar dan moet Klein toch gedacht hebben... toen hij schreef...: ’Ik had ten tijde van mijn Blauwe Revolutie een vogel blauw moeten maken... een papegaai bijvoorbeeld.’ ... of zoiets... hij maakt immers alles blauw. En het is een vogel.

 

Waarom heeft hij geen papegaai blauw gemaakt? Al het andere wel... lijkt het. De atelierfoto in het boek van Wember... blauwe... sponzen op een stokje, op een draadje... blauwe takken, blauwe stronken... een blauwe engel zonder kop, de ‘Victoire de Samothrake’... Het heeft al vleugels...

Verder: een blauwe Venus, de I. K. B. -stervende slaaf; … maar ook bakstenen, koraalachtige sculpturen, globes, een landkaart: alles blauw... daar had toch... een papegaai tussen kunnen zitten... ergens, op een stok. Mineralenwereld, plantenwereld en iets uit de dierenwereld... dan toch? Is hij het vergeten? Iets uit het dierenrijk?

 

Hier: een jeugdwerk uit '46. ‘Het zijden vierkant’. Onbelangrijk werk. Maar! Daarop staan afgebeeld: kangoeroes, emoes, struisvogels, vogelbekdieren... Had daar, tussen die Australische exotica, niet minstens... een grasparkietje moeten zitten? Wilde hij dat niet?... Of is hij dat gewoon vergeten?

 

Is Klein de papegaaien... vergeten? In het algemeen gesteld?

 

Neem zijn, wat men noemt, ‘Aards Paradijs’... Een soort Hof van Eden wilde hij herscheppen, in zijn ontwerpen, aantekeningen die handelen over zijn stad van de toekomst... droomsteden... architectuur van lucht...

 

Een stad van lucht, gas, vuur, water, geluid, geuren en elektriciteit... Een stad, immaterieel en transparant: Klein in zijn ‘Pneumatische Periode’. Windvlagen modelleren watermassa's, scheppen frisheid; een dak van lucht: grote blazers wenden weersinvloeden van buiten af; mensen zweven rond... op luchtstromen... bewegen vrijelijk op de wind... niet gehinderd door de obstakels van de stenen-architectuur, immers: lucht-architectuur...

 

Luchtzuilen, en fonteinen van vuur en water... Een ‘kristallen stad’... ’mooi en goed’ ... Eden op aarde, Aards Paradijs...

 

En Aards Paradijs is: Adam en Eva... een leeuw en een slang... en een papegaai in een boom...

 

... Ik dwaal wel af... maar... als ik dit eens statistisch benader? Hoe groot is de kans bijvoorbeeld dat... wanneer een kunstenaar het Aards Paradijs verbeeldt... er een papegaai terecht komt in het werk..? In de vredige toestand van het Aards Paradijs... ‘moei en goed’ ... tot op een fractie vóór de zondeval dus…

 

Heel even maar... statistiek... even tellen: ... Breugel de Oude en Rubens samen, een paradijs met tenminste vier papegaaien; Breugel de Jonge, landschap met Adam en Eva, met één exemplaar; Bosch, ja, zoek maar uit, ergens op het linker paneel van de ‘Tuin der lusten’ ... zo ééntweedrie zie ik er geen zitten; Jan de Kempeneer, wandtapijt, met een papegaai; Isaak van Oosten... ook een mèt; Jan van Saenredam, ook; Jan Luyken, ‘Kaart van de Stant van het Aardsch Paradijs’... een papegaai in de boom; Nicolaes de Bruyn, nee. Er komt wel iets aanvliegen... maar of dat een papegaai is..? Die tel ik voor nee…

 

En dat gaat zo door. Een boek lang. En nog wel een misschien. Nog veel meer. En ik heb er maar één. Eén boekje. En dat boekje heb ik gekocht omdat er zoveel papegaaien instaan. Had ik het ook gekocht als er geen papegaaien in hadden gestaan? Nee. Nou, en die boekjes zijn er óók. Oók over het Aards Paradijs. Alleen heb ik die niet. Mooie informatie is dat voor een statistisch onderzoek...

 

En toch: een vaag vermoeden... van een samenhang... een archetypische samenhang... tussen Aards Paradijs, vredige mensen, en bepaalde diersoorten... waaronder de papegaai... blijft bestaan…

 

‘... een vaag vermoeden dat Klein... in zijn Aards Paradijs...’ Vaag! Bah. Geen illusies hier…

 

En geen statistiek. De dood in de pot.

 

Alberto Savinio trouwens ook... de schrijver... een Paradijs mèt...

 

‘Vaag vermoeden, als, dan, misschien...’: Hij heeft het niet gedaan, dat telt.

 

Is Yves Klein de papegaai vergeten? Wanneer hij, na Cornell ontmoet te hebben, nòg geen papegaai blauw gemaakt heeft... dan ligt het toch aan Klein, zou ik zeggen, en niet aan de papegaai. Toen Klein Cornell ontmoette, zat hij helemaal niet meer in zijn Blauwe Periode. Dat was in zijn Kosmische Periode, halverwege '61... vuurschilderingen, planetarische reliëfs... daar past zeker geen papegaai meer in…

 

Klein is de papegaai vergeten toen hij in zijn Blauwe Periode zat en hij heeft Cornell te laat ontmoet..?

 

En toen liet Cornell hem zijn papegaaien-kastjes zien. Wat dacht Klein?

 

Klein bewonderde Cornell oprecht. Hij vond hem aardig, en wilde bovendien niets van hem overnemen..?

 

Klein liet alleen eígen dingen toe in zijn oeuvre: alle Russen die hij tegenkwam... kunstkenners, liefst... hoorde hij uit, om er achter te komen... om er zeker van te zijn... dat Malewitch, rond 1913 géén monochroom schilderde... toen deze zijn ‘wit vierkant op een witte ondergrond’ schilderde...

 

Geen papegaai vanwege Cornell..? Duidelijk in elk geval: zonder de dagboeken... van beiden... kom ik hier, op deze wijze, geen stap verder...

 

Weer niet gepubliceerd natuurlijk. Geen van beide. Kan ik daar een beetje naar New York gaan vliegen. En Parijs. Om dat uit te zoeken.

 

Het is natuurlijk ook nooit te bewijzen dat een papegaai mogelijk is in het werk van Klein. Ook in New York niet. Hij hééft er geen gemaakt, en dat is zo duidelijk als wat.

 

Expres niet gedaan? Of niet gewild? Is niet na te gaan. Niet te bewijzen. Zeker niet in New York. En wat nu nog niet gedrukt is, is nog niet geschreven.

 

Natuurlijk moet ik wel aannemelijk kunnen maken.. dat een blauwe papegaai zo gek nog niet is... in het oeuvre van Klein... Of hij het vergeten is, doet er dan weinig toe. Daar kan voor gezorgd worden. Ja toch?

 

Het moet dus anders. Morgen moet het anders. Ik begin te malen. Morgen ga ik speculeren. Vanuit de feiten klim ik op... en tracht iets te vinden. Wàt weet ik niet. Nu niet. Zie wel.

 

De kunstenaar staat op, en kijkt neer op zijn snippertjes. Hij blijft even staan zo, en rekt zich uit. Hij wrijft in zijn ogen. Hij loopt naar de rand van het toneel, kijkt even naar beneden voor zich uit de zaal in, trekt dan de gordijnen dicht en gaat naar bed.

 

De volgende morgen, om en nabij elf uur, gaan de gordijnen weer open, en het publiek ziet scène VIII.

 

 

VIII.

 

De Blauwe Papegaai bestaat. Wat betekent deze, in de gedachtenwereld van Klein? Dat is mijn vraag. En geen andere. Als ik die beantwoorden kan, bestaat de Blauwe Papegaai. Anders niet.

 

Ja. Als Klein iets maakt, maakt hij het snel... en blijft er zijn leven lang betekenissen aan toevoegen of veranderen. Zo hij maar wil. Achteraf. Achteraf blijkt het te kloppen. Maar dat is geen wonder, na alles wat hij gezegd heeft...

 

Wat betekent een Blauwe Papegaai?

 

Ik pak een citaat. Dit citaat. Dat begint ook bij de buitenkant, bij het blauw, en gaat verder naar binnen...

 

‘lk liet het zichtbare, het fysische blauw buiten staan, bij de deur op straat. Het echte blauw was binnen. Het blauw van de onmetelijke diepte van de ruimte, het blauw van mijn koninkrijk, van ons koninkrijk..! de immaterialisatie van het blauw, de gekleurde ruimte die niet gezien kan worden, maar waarmee wij onszelf doordrenken… een ruimte van blauwe sensibiliteit… binnen het kader van de witte muren van de galerie.’

 

Iets blauw maken... wijst bij Klein op een soort vergeestelijking... materie die oplost... lichaamloos Eden, van ruimte als zuivere geest... het echte blauw. Het object lost op in de ruimte... wordt ruimte... de individualiserende materie verdwijnt... door het blauwe laagje... dat aan de buitenkant blijft staan. Bij de deur.

 

We treden binnen. Het blauw blijft buitenstaan. We worden doordrenkt... door het ware blauw... het immateriële. De papegaai wordt dus immaterieel, wordt ook ècht blauw, als hij blauw wordt...

 

‘Het immateriële zei me dat ik inderdaad een westerling, een juist denkende Christen was, die op correcte wijze gelooft in de wederopstanding van het vlees.’

 

Wat is het vlees dat hier opstaat..? Het ware blauw. Het wordt waarneembaar, niet zichtbaar. Het is immateriële sensibiliteit.

 

‘Wat verscheen was onderscheiden van de vorm en werd on-middellijk. Het spoor van het on-middellijke - dat was wat ik zocht.’

 

De papegaai is dus blauw... en immaterieel. De papegaai bestaat nu zonder meer, zonder gezien te worden is hij waarneembaar... is on-middellijk waarneembaar... Haha! En nu de ‘as’-citaten:

 

‘Mijn monochromen schilderijen zijn niet het eigenlijke werk, maar de voorbereidselen voor mijn werk. Ze zijn de overblijfselen van het creatieproces, de as. ‘ ‘Mijn werken zijn slechts de as van mijn genie.‘

 

De Blauwe Papegaai is dus as... as van Klein's geest. Verbrand. Vernietigd. Verdelgd. In zijn hoofd. De kunst is voor ons. Hij haatte vogels... luchtvervuilers... en hij heeft deze blauw gemaakt. Deze papegaai voor allemaal, voor alle vogels... Hij heeft de vogels geïmmaterialiseerd... weggemaakt. Hij bevrijdde de vogel van zijn vervloekte materie... Maakt hem tot idee... Laat het vlees weder opstaan.

 

De Blauwe Papegaai: een gevolg dus van zijn vogelhaat, en blauw: een correctie. Zo passen ze in zijn Eden...

 

Maar waarom een papegaai en bijvoorbeeld niet een meeuw blauw gemaakt?

 

Omdat hij, Klein, op de rommelmarkt eerder een opgezette papegaai tegenkomt, dan een andere vogel. Papegaai ligt dan voor de hand.

 

Het probleem van de vogels... luchtruimvervuilers... doodmaken, blauw maken... en het vlees weer op laten staan. Met I. K. B. Ja. Dat past. Het is volbracht.

 

De kunstenaar gaat staan, en stapt statig op het publiek af. Hij buigt prachtig. Langzaam sluit het doek.

 

 

NASPEL:

 

Enige tijd later komt de kunstenaar een nieuw, en voor hem zeer bruikbaar tekstfragment tegen:

 

‘Mei 1960: stichting van het "International Klein Bureau": In aanwezigheid van J. P. Mirouze, en zijn oudste vrienden Arman en Claude Pascal maakt Klein zijn testament op: als heerser over de leegte laat hij alle immateriële ruimte aan anderen na, als ook het recht I. K. B.-monochromen te maken en ze te signeren met zijn naam. Zo leeft hij voort in zijn discipelen.’

 

Signeren met Klein's naam natuurlijk, bedoelt hij. Mits het maar immaterieel werk is.