INHOUD MAJOIE
CUBRA HOME

© 2017

Stichting Cultureel Brabant (CuBra)  & Ben van de Pol

John Majoie

Journalist

 

Onder redactie van Ben van de Pol

 

10 reportages over Majoie's deelname aan de Opel-prestatierit

2-16 juli 1932

 


 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 2 juli 1932

 

 

Krachtproef op de "Opel 6 Cylinder"

 

Een sportieve onderneming

 

 

Door bemiddeling van den Opel-dealer de heer Ed. Lepelaers alhier vervoegde zich dezer dagen aan ons bureau de heer H. Hansen uit Eindhoven, een bekende figuur in sportkringen op automobilistisch gebied en bekend berijder van de Opel, het populair product van de "General Motors Cy.". De heer Hansen verklaarde ons, dat hij voornemens was een groote autotocht te maken door een deel van het Europeesche vasteland en wel: zooveel mogelijk kilometers in den kortst mogelijken tijd. De ondernemer van deze sportieve prestatie vroeg ons of een onzer redactieleden bereid zou zijn deze tocht mede te maken als verslaggever en ter controleering van den af te leggen afstand. Na eenige bespreking heeft hij een der leden van onzen redactiestaf bereid gevonden deze tocht mede te maken, waarvoor hedenavond gestart zal worden.

 

De start

De bedoeling van deze onderneming is op de eerste plaats zuiver sportief. Alleen de eerste etappe Tilburg-Weenen wordt in den kortst mogelijken tijd afgelegd. Daarvoor zal hedenavond om 12 uur vanaf den Heuvel tegenover hotel Riche gestart worden. Een inspecteur van politie is zoo bereidwillig ter controle aanwezig te zijn, met een door de politie afgestempelde kaart, waarop vermeld dag, datum en uur van den start. Bij aankomst te Weenen wordt deze kaart onmiddellijk aan de politie aldaar aangeboden, opdat deze op de kaart vermelde hoe laat de auto des Zondags aldaar gearriveerd is. De aankomst te Weenen zal onze vertegenwoordiger tevens telegrafisch melden.

 

De voorlopige route

De voorlopige route is als volgt vastgesteld: Tilburg - Venlo - Münchengladbach - Keulen - Siegburg - Frankfurt - Würzburg - Nürnberg - Regensburg - Passau - Linz - Weenen. Na een kort verblijf te Weenen gaat de tocht verder naar Budapest - Tapolcza - Graz - Bruck - Klagenfurt - Villach - Venetië - Rome - San Remo - Arezzo - Ventimiglia - Monaco - Cuneo - Turijn - Milaan - Chiasso - Lugano - door Zwitserland naar Bazel en dan waarschijnlijk in één ruk terug naar Tilburg.

De tocht zal ongeveer ruim 12 dagen duren en indien mogelijk zal gepoogd worden de route in zooverre uit te breiden, dat binnen dien tijd 10.000 km is afgelegd. De vooropgezette bedoeling is dit echter niet, doch het zou slechts een prestatie te meer zijn, indien dit bereikt kon worden. De kilometerteller wordt door de politie tevens verzegeld en wordt door haar bij den start de stand van den kilometerteller officieel opgenomen.

 

Het tweetal, dat dezen tocht onderneemt, zal elkander bij het chauffeeren aflossen. De heer Hansen, die het initiatief nam tot dezen tocht, is een ervaren autorijder, die reeds verschillende prestatieritten en autowedstrijden door Europa achter den rug heeft en o.a. met succes deelnam aan den Dumonceau-bekerrit. Onze redacteur zal ons geregeld telegrafisch op de hoogte houden van de vordering van den tocht en in enkele correspondenties zijn indrukken weergeven, zoodat wij hopen onze lezers wederom iets origineels te kunnen aanbieden. De wagen, waarmede deze tocht wordt ondernomen, is het nieuwste Opel-(sport)-model van de "General Motors", welke wagen door den heer Hansen zeer geschikt wordt geacht voor het afleggen van deze zware route en waarin hij een groot vertrouwen gesteld heeft. We zullen natuurlijk hopen, dat de tocht in alle opzichten naar wensch moge slagen.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 4 juli 1932

 

 

De Opel-prestatierit

 

De start

 

 

Zaterdagavond 12 uur precies zijn de heer H. Hansen uit Eindhoven en een onzer redacteuren op den Heuvel tegenover hotel Riche gestart voor hun prestatierit naar Weenen en hun tocht door Centraal-Europa. Hun vertrek werd bijgewoond door niet minder dan een kleine 200 belangstellenden. 't Was dan ook een aparte gebeurtenis dit vertrek voor zoo'n langen tocht! Omstuwd door een dikke menschenhaag stond daar het kleine sport-Opeltje, waarvan de kilometerteller door de Tilburgsche politie verzegeld was. Er waren geen uiterlijke teekenen, aan het wagentje, die verraadden dat dit kleine voertuigje zoo aanstonds zou beginnen aan de duizenden kilometers, die het in de komende twaalf dagen te soupeeren zou krijgen; alleen de kleeding der beide automobilisten vertelde dat er een groot traject voor den boeg lag. Hun gele overalls, de leeren motorkappen die bijna het heele hoofd verborgen en de dito handschoenen gaven hun het uiterlijk van echter motorduivels die gereed stonden te starten voor de wedrennen op de Avus-baan. Geen wonder dat een grappenmaker hen met den naam van Nederlandsche Caracciola's betitelde!...

Enkele minuten vóór twaalf werd de motor aangezet. Hij ronkte zacht maar betrouwbaar. De automobilisten stegen in, een fotograaf deed zijn Blitz-licht flitsen, laatste handdrukken met familieleden en kennissen werden gewisseld: Alles was klaar! Nauwelijks had de klok van de Heuvelsche toren een begin gemaakt met de aankondiging van middernacht of met een zoef-geluid schoot het wagentje weg tusschen twee menschenhagen, die door de politie op een afstand gehouden werden, nagejuicht door de achterblijvenden, totdat het bij de bocht van de St. Jozefstraat aan de oogen onttrokken werd. Ze waren gestart!... Spoedig hierna doofden de groote booglampen op den Heuvel, de electriciteitsfabriek schakelde over op de nachtverlichting. De nacht was over Tilburg gedaald maar op den Moergestelschenweg boorden twee vurige oogen van de koplampen en een felle schijnwerper door de duisternis: het Opeltje, dat met groote snelheid de wijde wereld in raasde…

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 6 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 1

 

Schitterend geslaagde autotocht van Tilburg naar Weenen

 

 

Weenen, Maandag 4 Juli 1932

Zooals reeds telegrafisch bericht is, is de autotocht van Tilburg naar Weenen, in den kortst mogelijken tijd afgelegd, volkomen geslaagd. Na Zaterdagavond om 12 uur uit Tilburg gestart te zijn, stonden wij Zondagavond om half 10 precies midden in Weenen. Afgelegd zijn 1138 km in 21.5 uur. De opzet -- Tilburg-Weenen binnen 24 uur per auto -- mag dus volkomen geslaagd heeten. Slechts in de meest noodzakelijke gevallen is gestopt, zooals voor douane, benzine, kerk en een kort oponthoud om even op te frisschen, want 't is een heele afstand! De Opel heeft zich schitterend gehouden en niet door de minste pech werden we gehandicapt. Hansen heeft gedurende de geheele route zelf gechauffeerd, wat ook een heele prestatie genoemd mag worden!

 

 

Het verloop van den tocht

 

Met mist begonnen

Zoo startten wij dan jl. Zaterdagnacht klokslag 12 uur voor een autoritje naar Weenen, dwars door Duitschland en meestal onbekend gebied, met het vaste voornemen de Oostenrijksche hoofdstad binnen 24 uur te bereiken. Zooals Zaterdagavond al velen hebben kunnen getuigen, zette Hansen er al direct een aardig vaartje in. We zouden trouwens constant een flink tempo moeten bewaren, wilden we ons doel binnen den voorgenomen tijd bereiken. Maar we hadden een groot vertrouwen gesteld in ons Opeltje, dat dan ook werkelijk schitterend geloopen heeft en ons als het ware op vleugels naar het doel heeft gebracht. Even buiten Tilburg begon het al slecht: hinderlijke mistvlagen hingen over de weg tot kort voor Eindhoven, dus moesten wij een beetje vaart verminderen en goed uitkijken, maar gelukkig hebben we na de Philips-stad van deze groote hinderpaal geen last meer gehad. In Eindhoven ging natuurlijk - zooals te doen gebruikelijk is - de overweg vlak voor ons neus dicht, maar dit verlies werd tusschen Eindhoven en Venlo ruimschoots ingehaald. Met een vaartje van 100 snorden wij het land uit en om half twee precies stonden we voor het douanekantoor van Kaldenkirchen. De Duitsche douane die van onze komst op de hoogte was gebracht, stond ons al op te wachten en hielp ons zoo spoedig mogelijk. Even de papieren invullen, het boekje afstempelen ten bewijze dat we gepasseerd waren en dan naar Keulen.

 

Naar Keulen

Weinig - zoo goed als geen - verkeer op den weg. In dit gevaarlijke grensgebied moeten we goed uitkijken, want we zullen nog wel eens aangehouden worden en dan is 't zaak direct te stoppen, willen we geen kogel in onzen rug hebben. Ja, daar heb je 't al! Twee lichtjes zwaaien over den weg. Stoppen! In den lichtbundel vertoonen zich drie zwaar bewapende Duitsche douanebeambten maar zoodra zien zij onzen gelen sportwagen of met handzwaaien geven zij teeken tot doorrijden. Zij wisten ervan! Met een stevig vaartje stevenen wij op Keulen af. Hier kennen we goed den weg en over de breede straten, waar een weinig verkeer is, snorren we door de stad om in de verte al het schijnsel van de stad Bonn te zien, vóór we goed en wel in de gaten hebben, dat we Keulen al weer uit zijn! In Bonn loodst ons een student, die van een fuif komt, maar z'n gedachten er toch nog goed bij heeft, door de stad over de Rijnbrug.

 

Tanken

De wijzer van den benzinemotor zakt terug naar nul. De dag begint al door te breken; het wordt schemerlicht, maar alle "Tankstellen" zijn verlaten. We moeten onze reserve aanbreken en daarmede doorrijden zoover 't mogelijk is in de hoop, dat we dan zoover zijn, dat we een pomp tegenkomen die "bemand" is. Achter de zitting hebben we een bus van 10 liter. De inhoud verdwijnt in de tank en vooruit gaat-ie weer door het in een nieuwe dag ontwakende landschap. Het is kwart over vier en reeds hebben we 250 km achter den rug. Maar hoeveel moeten er daar nog bij! Even voorbij Altenkirchen moeten we er toch serieus over gaan denken om de benzinetank weer heelemaal bij te vullen. Langs den weg staat een uitgebreide pompinstallatie, waar iemand bij woont. Het is al volslagen helder en we claxonneeren den man van de pomp uit z'n bed. Hij laat niet lang op zich wachten. De tank en de leege reservebus worden gevuld; even opfrisschen en een slok koffie en weer verder. Hansen weet wat hij met zijn Opel doen kan en met een 60 à 70 km-vaartje worden de bochten van het heuvelachtig landschap genomen en als er maar even een recht stukje weg komt, dan loopt de snelheidsmeter naar 100 en hooger.

 

In Würzburg

In Würzburg arriveeren we om kwart voor negen 's morgens. Hier doen we wat we zeker op zoo'n dag niet verzuimen mogen en gaan naar den Dom om de H. Mis van 9 uur bij te wonen. Om kwart vóór tien starten we weer voor de volgende etappe.

 

Naar Nürnberg

Kort vóór Würzburg had Hansen even, maar ook even maar, met slaap moeten worstelen, onze gevaarlijke vijand, maar een paar broodjes en een slok koffie uit de thermosflesch en na de H. Mis even rondloopen om niet stijf te worden en dan is hij weer zoo frisch als ooit en we snorren naar de speelgoedstad Nürnberg. De weg is vrij goed, het landschap wat heuvelachtig en de te volgen route is overal duidelijk genoeg aangegeven. Bovendien houden we de kaart voor ons en we kunnen niet missen. In Nürnberg "ontbijten" we even aan een automaat. Ons sportwagentje heeft veel bekijks en men kijkt ons verbaasd aan wanneer wij een belangstellende Hollandsche dame vertellen, dat wij om 12 uur des nachts uit Tilburg waren vertrokken. Een hulpvaardige motorrijder wijst ons den weg door de stad en spoedig ligt ook deze stad achter ons. Juist het zoeken naar den weg in de groote steden kan anders zooveel tijd kosten.

 

De klok rond!

Even buiten Nürnberg wijst de klok op het dashbord 12 uur Hollandsche tijd aan. We zijn de klok rondgereden en hebben nu 640 km afgelegd. Hansen rijdt en praat nog alsof we juist begonnen waren en de Opel snort nog even lustig als een half etmaal geleden. We komen langs een vliegveld. Het blijkt van de luchtpolitie te zijn en we laten even ons boekje afstempelen en maken een foto. Ons doel is nu Regensburg, welke stad Hansen voorbij snort alsof hij hier elken dag rijdt.

 

De Donau

De Donau zien we hier voor het eerst bij het passeeren van een lange brug, waar de Naab en de Regen in deze beroemde en veel bezongen rivier samenvloeien. Het weer is tot dusver niet bepaald mooi. Het is regenachtig, zwaar bewolkt en de weg is vuil. Voor Hansen is dit geen bezwaar. Hij is in 't geheel nog niet vermoeid en rijdt nog steeds in hetzelfde tempo door. Zoo nu en dan doet hij een greep naar de tasch aan onze voeten, waarin brood en chocolade zit opgeborgen. Daar hier groote plaatsen ver van elkaar liggen en weinig dorpjes langs den weg, is er weinig verkeer. Auto's die voor ons uitrijden, worden "geklopt". Zoo nu en dan ontmoeten we vertegenwoordigers van sportief Duitschland: jongelui op de fiets, die met een "Es lebe Holland!" ons toejuichen bij het passeeren. In sommige plaatsjes zien we Nazi's in uniform met een Hakenkreuz-band om den arm. We brengen dan den fascistengroet. Dat vinden ze leuk en met een "Heil Hitler!" groeten zij met gestrekten rechterarm terug. Richtingaanwijzers duiden overal duidelijk den weg aan en slechts zelden behoeven we te zoeken en anders geven we bij 't voorbijrijden maar een schreeuw en vragen "Für Passau?" waarop meestal met "Gerade aus!" geantwoord wordt. Tusschen Regensburg en Passau, de laatste etappe in Duitschland, moeten we te Straubing weer eens tanken. Even voorbij deze plaats begint een wedstrijd met den trein.

 

Wedstrijd met den trein

De weg loopt hier langs de spoorlijn en kort voor ons uit rijdt de D-trein Ostende-Budapest. Er begint een spannende race, Hansen kan geen voertuigen vóór zich zien! De machinist en de stoker krijgen ons in de gaten en wuiven ons lachend toe wanneer we den locomotief voorbijsnorren. Maar even verder staan we voor den overweg, die natuurlijk voor den ons achterop komenden en den weg kruisenden trein gesloten is. Zoo gaat het tot vier maal toe. Dan zijn wij links van de spoorlijn en dan weer rechts. Telkens halen we den trein in en rijden voorbij, maar even verder, tot groot plezier van het locomotiefpersoneel en de passagiers, die een en ander bemerkt hebben en met belangstelling lachend en wuivend toezien, moeten we weer voor den trein bij een overweg wachten. Kort voor Passau was het een sensationeele race. Links van ons de "schöne Donau" en rechts boven ons langs de bergen de D-trein. We wonnen den wedstrijd en waren het eerst in Passau! Op het laatst was heel de trein er mee gemoeid. Alle passagiers, de conducteurs erbij, hingen uit de raampjes aan de wegzijde en keken lachend en juichend toe. Toevallig voerde de weg vlak langs het station en met een paar honderd meter voorsprong snorden wij er langs!

 

Naar Oostenrijk

We hebben den trein niet meer terug gezien, want die koos achter Passau een kortere route, naar Weenen. (Ik voor mij had er geen spijt van!...) Passau werd stormenderhand genomen. We waren er voorbij voor we 't goed wisten. De weg wees zich vanzelf. Even buiten Passau, dat een typische koepelkerk heeft in Russischen stijl, moeten we een steile helling nemen om dan bij de Duitsche douane te belanden, die ons op vertoon van een welwillend door de politie van Tilburg meegegeven schrijven, zoo spoedig mogelijk helpt.

 

De laatste etappe

De laatste etappe begint na even verder door de Oostenrijksche douane al even vlug geholpen te zijn. Duitschland ligt nu achter ons en tot dusver is de tocht schitterend verloopen. Hansen is een bewonderenswaardige autobestuurder. Hij zit nog even frisch achter zijn stuur alsof hij pas begonnen is en onze motor ronkt nog steeds even lustig en vroolijk door. Het is nu oppassen en uitkijken. De weg is slecht en zeer kronkelig en wat 't ergste is: in Oostenrijk moet men LINKS HOUDEN en rechts voorbijrijden. Hier gaat 't dus tegen den draad in en het duurt wel even voordat je daar aan gewend bent. Vooral is dit vreemd wanneer men hellende bochten links moet nemen, wanneer men dat rechts gewend is. Daarbij hebben wij 't er tot dusver zoo prachtig afgebracht en we willen op de laatste etappe in 't zicht van de haven niet stranden. Daarom wat kalmer aan! Even buiten Passau nog even benzine bijvullen en dan recht naar Weenen.

 

Naar Weenen

In Peuerbach - tusschen Passau en Linz - zijn we zoover, dat we juist 1000 km hebben afgelegd. Nog ruim 100 km scheiden ons van het doel. Het is half acht. Hansen rijdt nog steeds en we stoppen nu niet meer vóór Weenen. Linz komen we gemakkelijk door en dan voert de groote baan, een schitterende weg, ons naar Weenen. Het gaat schitterend! We zullen dus ver binnen de 24 uren ons doel bereiken. Hansen rijdt nu heelemaal alsof hij den heelen dag geslapen heeft en even uit Linz vertrokken is om naar Weenen te gaan. De motor ruikt de stal. De wagen vliegt over den weg. Alles wordt voorbijgesnord met een vaartje van 110 km per uur. De laatste loodjes wegen echter steeds 't zwaarst en 't is alsof Weenen ons vooruitloopt. Bovendien staat op witte paaltjes langs den weg elke kilometer aangegeven: 79 - 78 - 77… Jonge, wat gaat 't langzaam! Kort voor Weenen nemen we de beroemde Riederbaan, een breede serpentinebaan, die tegen een hooge helling opkronkelt en dan ligt Weenen, badende in het licht, voor ons!

 

Het doel bereikt

Om 5 minuten over negen passeeren we het bord, waarop de plaatsnaam WIEN en met een vaartje alsof hij hier elken dag rijdt, snort Hansen door de voorstad en met behulp van een jongen, die ons den weg wijst, staan we precies half tien (Hollandsche tijd) voor het Hoofdbureau van politie, waar we ons boekje weer laten afstempelen ten bewijze, dat we gearriveerd zijn om half tien en ter controle van den kilometerteller. Ze geloven ons bijna niet op het politiebureau, maar uit de officieele stempels moeten ze 't wel aannemen, dat we des nachts om 12 uur uit Holland gestart zijn. Dan gauw naar ons hotel, de koffers uitgeladen, auto gestald en… naar bed. Hansen en de Opel hebben den tocht schitterend volbracht, maar nu kwam de reactie en wie zal zich verwonderen, dat Hansen als een blok op z'n bed neerviel en de klok rondsliep?!

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 2

 

Van Weenen via Klagenfurt naar Italië

 

 

Klagenfurt, 6 Juli 1932

 

Wien, Weib' und Gesang!

We waren volkomen uitgeslapen en uitstekend uitgerust van den vermoeienden en langdurigen tocht Tilburg-Weenen, toen wij Maandagochtend (of beter tegen den middag!) ontwaakten. Weenen baadde in een zee van zonlicht, het was verrukkelijk weer. Den namiddag hebben we besteed om de voornaamste bijzonderheden van deze mooie Oostenrijksche hoofdstad te bezichtigen. Een schitterend plekje in Weenen's omgeving is Cobenzl van waaruit men een prachtig gezicht heeft op de geheele stad. Dan ziet men eerst goed "Wien an der schönen blauen Donau". Des avonds hebben we het echte Weensche leven kunnen meemaken en hoewel de crisis zich vooral in dit land zwaar doet gevoelen - er wordt veel geklaagd - is de Weensche vroolijkheid en gemoedelijkheid nog niet verdwenen. In de omgeving van de Opera voornamelijk amuseert zich Weenen in vele kleine caféetjes, waar gezongen en gedanst wordt en de nooit vervelende aardige Strauss-melodieën weerklinken. Het is alweer erg laat wanneer we onze hotelkamer opzoeken, maar zijn toch blij eens iets van het origineele leven van Weenen meegemaakt te hebben. De Hollanders zijn hier erg gezien, want men is hier nog niet vergeten het gulle onthaal, dat vele Weensche kinderen in ons land genoten hebben.

 

Dat ging niet door

Dinsdagvoormiddag verlaten we Weenen met Budapest als doel, doch deze laatste stad zouden we niet bereiken. Aan de Hongaarsche grens bleek, dat we een visum bij ons paspoort noodig hadden, iets waar we niet op gerekend hadden. We konden weliswaar een visum aan de grens verkrijgen, doch per persoon vroeg men hier zulk een hooge som voor, dat we het toch niet de moeite vonden om voor dien halven dag, dat we in Budapest en Hongarije zouden zijn, zulk een hoog bedrag te storten. Onze bedoeling was nl. even Budapest aan te doen en dan weer af te buigen terug naar Beneden-Oostenrijk naar Graz. Vooral daar we zooveel nog te zien zouden krijgen, besloten we rechtsomkeer te maken en niet via Budapest, doch korter via Wiener-Neustadt Klagenfurt te bereiken. Het voornemen is nu in de plaats van ons uitstapje naar Budapest de route door Italië iets uit te breiden, hoewel we weten, dat we aan Budapest een der mooiste steden van Europa zullen missen.

 

Burgenland en Stiermarken

Door Burgenland en Stiermarken voert nu onze weg Zuidelijk in de richting der Italiaansche grens naar Klagenfurt, een der mooist gelegen oorden van Oostenrijk. We komen ook door Eisenstadt, waar, zooals we met groote koppen in de Weensche bladen hebben gelezen, de Nazi's Zondag jl. onlusten hebben verwekt, waarbij een doode en vele gewonden te betreuren waren. Eisenstadt is een vriendelijk plaatsje. In een hotelletje op de markt vernemen we van een aardige blondine, dat de rust is weergekeerd. Met een zekere verontwaardiging vertelt ze ons hoe de Nazi's den gouverneur van Burgenland hebben toegetakeld. We gaan verder en ontmoeten onderweg vele vreemde auto's w.o. tot zelfs uit Denemarken, Nederlandsch-Indië en Frankrijk. Ons Opeltje trekt als een hinde tegen de bergen op en met een 60 km-vaartje wordt de beroemde Semmering-pas genomen. In deze mooie omgeving zetten we den wagen langs den weg en gaan "picknicken" in de bergen.

 

Een voordeelig ritje

We hebben reeds na Weenen 372 km afgelegd, wanneer we weer voor 't eerst moeten tanken in Niklasdorf. Dat hebben we dus zuinig aangelegd vandaag! Hansen is niet alleen een goed chauffeur, maar ook een economisch rijder. Omdat we hier in een veel heetere temperatuur rijden, heeft hij de motor op "meer lucht" afgesteld en de benzinebesparing, die hierdoor verkregen wordt, is werkelijk verrassend. Het is 8 uur in den avond wanneer we Judenburg, ongeveer 100 km van Klagenfurt, binnenrijden. Het is een landelijk in een dal gelegen idyllisch plaatsje, waar we op het terras van een oud hotel ons "diner" laten serveeren. Een fijne Hollandsche sigaar smaakt heerlijk na het eten en we blijven nog wat napraten met enkele hotelgasten, die belangstellend naar onzen tocht informeeren.

 

Een nachtje onder de boomen

Het is een heerlijke avond hier tusschen de bergen en ik stel Hansen voor in de openlucht te overnachten op welk voorstel hij direct ingaat. We rukken weer op en rijden door tot het donker wordt, om stil te houden op een uitverkoren plekje in Stiermarken, waar we ons bivak onder den gastvrijen hemel zullen opslaan. We schuiven de auto in een zijweg achter een boschje, spreiden twee leeren jassen uit, maken van dassen en doeken over de actetasschen een soort kussen en trekken twee plaids over ons heen. Het is 10 uur wanneer we "naar bed" gaan. Een heerlijke avond: hoog boven ons fonkelen de sterren; rondom hooge bergen, waartegen dichte bosschen; voor ons een prachtig dal en achter de spoorlijn Weenen-Triëst. Hier stoort ons niemand; het kost niets en we slapen frisch! Het duurt niet lang meer of we doezelen weg met de autokappen als slaapmutsen op ons hoofd. Een enkele trein of een late auto doet ons nog even ontwaken, maar dan zijn we weg… en slapen heerlijk in God's vrije natuur.

Om goed drie uur wordt het hier al weer licht en daar we ons hier nu eenmaal aan het buitenleven hebben aangepast, blijven we ook niet lang "in bed" liggen en staan met de kippen op. We willen vroeg in Klagenfurt zijn, daar ontbijten en post uit Tilburg ophalen en dan door naar Italië. Om kwart over drie zijn we uit de veeren! Hansen ontpopt zich nu weer als een tevens technisch ervaren autobestuurder en geeft de edele deelen van onzen Opel een goede beurt. Hij kruipt onder den wagen en smeert alles terdege door. We moeten immers ook aan ons wagentje denken, dat ons tot dusver zoo prachtig een paar duizend kilometer verder Europa ingebracht heeft. Om vier uur rijden we heerlijk opgefrischt bij opgaande zon op een sukkeldrafje - anders zijn we te vroeg - naar Klagenfurt. Een flink ontbijt in een groot ontwakend restaurant laten we ons best smaken. Met nieuwen moed en een weer geheel gevulde tank gaan we nu verder naar Italië met het schoone Venetië als ons eerste doel.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 11 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 3

 

Dwars door Italië - Via Venetië naar Rome

 

 

Foligno, 8 Juli 1932

 

Aan de Italiaansche grens

Van Klagenfurt leidt een uitstekende weg naar de Oostenrijksch-Italiaansche grens, waar we tegen den middag arriveeren. West-Duitschland en Oostenrijk hebben we nu doorkruist en ons Opeltje loopt nog steeds even vlot en lustig over de wegen, berg op en af en met de grootste vastheid door de bochten, die op deze kronkelige banen gevaarlijk haaksch kunnen zijn. De Italiaansche douaniers begroeten we met den fascistengroet; dat wordt zichtbaar geapprecieerd en met opgeheven rechterhand, staande in de houding, groeten de mannen terug. Eenige persoonlijk met Mussolini gevoerde correspondentie maakt hier een goeden indruk en het bezorgt ons de meeste tegemoetkomendheid en bemiddeling, die we maar bedenken kunnen. Het valt aanstonds op, dat we hier in een land zijn, waar alles terdege georganiseerd wordt. Het douanekantoor bestaat hier niet uit een slordige ruimte met kale muren en met inkt bemorste ruwe tafels. Integendeel, allereerst een keurig wit gebouw, waarin een portaal, een ontvangkamer, keurig bureau en een aparte afdeeling voor de R.A.C.I. (Royale Automobile Club Italia), de "K.N.A.C." van Italië.

De vreemdelingen worden aan de groote Italiaansche grenskantoren ontvangen door een vertegenwoordiger van deze automobielclub, die namens de douane in het Engelsch, Duitsch of Fransch het woord doet. Ook hier werden wij door zulk een vertegenwoordiger ontvangen, die alles met de meeste voorkomendheid in orde maakt en inlicht over de beste routes door Italië en ons voorziet van een zeer overzichtelijke Italiaansche autokaart en een plaket voor op den wagen. Opvallend is de correctheid, waarmede alles wordt afgehandeld hier en de indruk, die we van het geheel onmiddellijk kregen, was dan ook begrijpelijkerwijze uitstekend. Naar bagage werd niet eens gevraagd. (Daar is trouwens tot dusver nog aan geen enkele grens over gesproken.) Na een groepsfoto voor het douanekantoor gemaakt te hebben, verlaten we met een wensch voor een "goede reis" het aangenaamste douanegezelschap, dat we ooit ontmoet hebben.

 

Naar Venetië

Kort achter de grens begint het Italiaansche hooggebergte reeds. De Opel snort heerlijk over de uitstekende weg, die door het bergland kronkelt en langs de kabbelende, nu half uitgedroogde rivier Tagliamento leidt. De zon laat zich hier al goed voelen en brandt recht boven ons aan den traditioneelen blauwen hemel van Italië. Het is erg warm, maar de temperatuur van den motor blijft constant en bij een lange daling zetten we den motor af, die daardoor bovendien weer even kan afkoelen. In den loop van den namiddag gaan we "dineeren" in de schaduw van een hoogen boom aan den oever van de Tagliamento, die nu in dit seizoen heel bescheiden en lieflijk door het bergland stroomt. Dan gaan we weer verder maar, want we willen zeker vandaag nog in Venetië zijn, wat we dan ook gemakkelijk halen. Nabij Treviso hebben we meest Noord-Oostelijken uitlooper van de Italiaansche Alpen doorboord en begint plotseling de vlakte. De weg is schitterend, breed, kaarsrecht en elke boom heeft een witte verfband, wat vooral bij avond een groot effect geeft. De omgeving is hier echter vrij saai, overal vlak weiland, hier en daar wat populieren, doch het geheel is heel gewoon en doet denken aan Zuid- en Noord-Holland.

 

Even Venetië zien

Tegen 5 uur arriveeren we in Mestre, de bekende voorstad van Venetië, waar we de auto moeten stallen, want verder kunnen we niet, en moeten we de trein nemen, die ons in 10 minuten naar de wereldberoemde lagunenstad brengt. Alles gaat hier te water en met een Opel kan men zelfs hier niets uitrichten. Venetië is bekend genoeg en daar behoeven we niet verder over uit te weiden. Op z'n Amerikaansch hebben we even de stad deels doorgevaren en deels geloopen en natuurlijk een traditioneel kiekje gemaakt tusschen de duiven voor de San Marco. Wij voor ons hebben Venetië in drie uur tijds gezien! In deze eerste groote Italiaansche stad, die we aandoen, maken we kennis met de artistieke Italiaansche typen, zoowel onder de mannen als onder de vrouwen, die in schoonheid dikwijls met elkaar wedijveren.

Om 8 uur zijn we weer terug in Mestre en we besluiten na een korte lunch door te rijden in de richting Rome zoover als we nog redelijk halen kunnen, want auto rijden door Italië over grote afstanden is zeer vermoeiend en vooral de slaperigheid is hier zoo'n gevaarlijke vijand. Het is weer een schitterende weg, die ons naar het volgende doel (Bologna) brengt. De route is overal duidelijk aangegeven en in twijfelachtige gevallen roepen we de hulp in van voorbijgangers, die uit ons klein beetje Italiaansch wel verstaan waarheen we willen en steeds met opmerkelijke bereidwilligheid den weg aanduiden. "Per Bologna?" roepen we dan en meestal is het antwoord "Si, Signor, Sempre directi!" Steeds maar rechtuit; trouwens over deze groote baan kunnen we niet missen.

Ons Opeltje loopt, dat 't hoemt op de afkoelende avondlucht. De wagen vliegt over den weg en luistert naar den minsten druk op de gaspedaal, die op zoo'n schitterend recht stuk weg nog al eens diep wordt ingedrukt. Toch is het uitkijken, want het fietsen met of zonder licht schijnt hier zoo nauw niet genomen te worden. Verschillende aardige plaatsjes passeeren we, waar de menschen gezellig bij elkaar buiten zitten of den weg even oploopen. Wij snorren echter maar steeds door en passeeren St. Antonius' heilige oord Padua. Bij avond zien we van den bouw van de stad niet veel. Het blijkt echter een tamelijk groote plaats te zijn met flinke pleinen, groote straten en café's waar de menschen buiten op de terrassen van den heerlijken avond genieten. Keurige agenten in geheel wit uniform met een tropenhelm loopen hier rond. In z'n geheel geeft Padua een vluchtig chique en gezellig idee.

We zijn er gauw door - te vlug eigenlijk - en via Rovigo, waar we onder groote belangstelling tanken, bereiken we tegen 11 uur Ferrara, een plaats van ongeveer 30.000 inwoners. Om ons niet meer te vermoeien dan noodig is, wordt met algemeene stemmen besloten hier te overnachten, waartoe we na eenig gezoek een vriendelijk oud Italiaansch hotelletje vinden. We slapen er best, hoewel we van muggen niet gespaard blijven. De volgende morgen starten we voor Rome, dat echter volgens de door ons gekozen weg nog verschillende honderden kilometers van hier vandaan ligt. In een volgende brief wat over de verdere tocht via een deel der Adriatische kust en dan dwars over de breedte van Midden-Italië naar de Middellandsche Zeekust naar Rome, de beroemdste wereldstad, waarheen zoovele wegen leiden.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 19 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 4

 

Van kust tot kust naar Rome

 

 

Op Donderdag den 7den Juli vertrokken wij om half tien des morgens om over Bologna naar Rimini aan de Adriatische Zeekust te gaan; vandaar eenigen tijd de kustlijn te volgen tot Fano om dan dwars over de breedte van den Italiaanschen "laars" naar de Middellandsche Zeekust en Rome te stevenen. Deze tocht was een kwestie van een kleine 600 km welke we echter niet in één dag zouden afleggen. Hoewel we bijtijds uit de veeren waren gesprongen - men zal begrijpen dat men op zoo'n tocht z'n tijd niet moet verslapen! - was het toch nog half tien geworden voordat wij dien morgen startten, want - zooals op den geheelen tocht - moesten wij zelf onze eigen zaakjes opknappen: voor de bagage en logies zorgen, de auto nazien, stempels halen, telegrammen verzenden, geld wisselen, tanken en wat er al niet meer bij komt kijken. Men zal willen begrijpen, dat dergelijke kleinigheden voor de geheele reis bij herhaling op een enorm tijdverlies komen te staan.

Zoo hadden we nog niet eens den tijd gehad om voor ons zelf te zorgen, zoodat we met een nuchtere maag wegreden. Wél hadden we warme thee, broodjes, marmelade, boter en kaas-in-busjes meegenomen, zoodat we onderweg nog konden ontbijten, waartoe we dan ook een twintigtal kilometers buiten Ferrara besloten. Zelden heb ik onder zoo'n heete temperatuur mijn ontbijt genuttigd. Hansen kreeg 't alleen al warm door 't op en neer bewegen van z'n kaken, maar hij sloeg desondanks een flinke portie naar binnen. Het was dan ook erg warm dien dag en hoewel we in een open wagen reden met een niet onaanzienlijk vaartje, hadden we wat bovenkleeding betreft aan een overhemd en de witte overall genoeg. Boven ons hoofd maakte een vliegtuig van een naburig militair vliegkamp heel aardige kunstjes maar bezorgde Hansen een paar hevige hoestbuien, omdat hij telkens naar boven keek wanneer hij z'n thee naar binnen slikte.

Vandaag was 't weer eens mijn beurt om het stuur in handen te nemen en het werkelijke genot te beleven ons Opeltje over de breede Italiaansche wegen te doen snorren. We naderen Bologna, maar vlak aan den rand van deze stad zwenken we linksaf om de Adriatische kust te bereiken nabij Rimini. Dit is echter vanaf Bologna nog 120 km, een afstand waartegen we niet opzien en die we voornemens zijn in korten tijd af te draaien. Hansen maakt het zich gemakkelijk - hij heeft 't wel verdiend - en ligt lui achterover bij een 100 km-vaart een sigaar te rooken. De weg is hier vlak en loopt juist langs den rand der Apennijnen. In Forli - halfweg Bologna en de Adriatische Zeekust - kunnen we niet nalaten onder een koele galerij, die het terras van een groot café vormt, een glaasje Italiaansche wijn ter verkwikking en verfrissching te gaan drinken. Ons Opeltje heeft aanstonds weer veel bekijks en verschillende jongelui informeeren met belangstelling naar onze onderneming. In Italië waar veel aan wieler- en autosport gedaan wordt, interesseert men zich zeer voor dergelijke dingen en men zal daarom begrijpen, dat juist dit nieuwe Opel-model groote interesse heeft bij de sportenthousiasten, die we in Italië nogal eens ontmoetten. Na even een foto gemaakt te hebben, gaan we weer verder.

Het is nu 't heetste moment van den dag en trots de groote snelheid is het in de open wagen nog flink warm door de zon, die vlak boven ons hoofd onmeedoogend staat te branden. De temperatuur van den wagen blijft echter bewonderenswaardig op normaal peil en is ook gedurende de geheele verdere reis niet tot abnormaal of naar het kookpunt gestegen. In deze heete streken - hoe verleidelijk de groote breede en rechte autobanen ook zijn - mogen we toch niet het uiterste van den motor vergen en mag de snelheid niet hooger dan 90 worden opgevoerd. Tegen 1 uur des middags bereiken we voor het eerst bij Rimini de Adriatische kust. Ongemerkt glijdt de weg hier langzaam in de richting van de kust, zoodat we plotseling tot de ontdekking komen, dat die breede blauwe streep links van ons de Adriatische Zee is. We rijden nog 35 km op korten afstand van de kust door tot Pesaro, waar we eventjes een diner naar binnen slaan, hoewel het Italiaansche middageten niet erg geschikt is voor de Hollandsche maag. Het smaakt ons slecht en daarom eten we onderweg maar steeds veel fruit, zooals perziken, die in dit land natuurlijk zeer goedkoop zijn.

Kort voor Fano, waar we immers de Adriatische kust weer zouden verlaten om af te zakken naar Rome, zouden we eventjes gaan zwemmen in de Adriatische Zee. Tusschen de zeekust en den weg loopt alleen een spoorlijn en we hoeven maar even naar links over een onbewaakten overweg af te zwenken om op het strand te belanden. Hansen zou den wagen op het strand rijden, terwijl ik uitkeek naar een trein. Alles ging goed, maar we hadden niet gerekend op het mulle zand, zoodat op een gegeven oogenblik ons arm Opeltje hopeloos vast zat. De achterwielen draaiden wel maar brachten den wagen niet vooruit. Daar stonden we nu met ons goed gedrag: eventjes van het rechte pad afgeweken en we zaten vast, hopeloos vast. Hoe meer gas er werd gegeven des te harder draaiden de wielen en spoten het zand onder den wagen, dat zich daar ophoopte, zoodat het er hierdoor niet beter op werd.

Een in de buurt wonende strandvonder zag ons getob aan en terwijl we languit op den grond lagen om onder de brandende zon het zand onder den wagen en langs de wielen met onze handen weg te graven, kwam hij toch op het goede idee twee schoppen en twee lange planken aan te sleepen. Ons wagentje was van achteren diep weggezakt en we hadden er al tevergeefs een autodeken aan gewaagd, die we onder een der achterwielen stopten, maar het hielp niets, evenmin als de planken. Maar zooals gewoonlijk: als de nood 't hoogste is, is de redding nabij. Juist toen we begonnen te wanhopen en elkander de stommiteit verweten om op het strand te rijden - het was hier een stil strand tusschen twee badplaatsen in - kwamen er twee met paard bespannen karren aangereden, waarvan de voerlui de geheele situatie al direct overzien hadden. Zij kwamen eigenlijk om zeezand te laden, maar geheel uit hun eigen bonden zij een touw aan den voorbumper en aan de achterzijde van een der karren en met "joe" trok het paard kar en auto zonder veel inspanning weer terug den weg op en wij waren gered. Daar hadden we graag als belooning een paar lires en een sigaret voor de drie mannen voor over, die met een grijnslach en "pregio, signor" bedankten. Maar dit is gelukkig ook slechts de eenige keer geweest, dat we een paard voor onzen Opel hebben moeten spannen! De lust tot zwemmen was door dit incident toch niet verloren gegaan en vooral na dit inspannend werk was het een welkome verfrissching.

 

In de richting Rome

Om kwart voor zes startten we weer en reden nog een paar kilometer langs de kust tot Fano, vanwaar de groote baan begint naar Rome dwars door de Italiaansche "laars" naar de Middellandsche Zeekust. Dat was van Fano nog een afstandje van ruim 300 km, dat we dienzelfden avond toch maar niet meer zouden afwerken. Van Fano uit reden we nog 150 km door tot Foligno, waar we dus halfweg Rome waren. Zooals ons aan de Oostenrijksch-Italiaansche grens door den vertegenwoordiger van de R.A.C.I. al beloofd was, moest deze weg een schitterende route zijn en het is ook werkelijk een prachtige autobaan gebleken, die zooveel mogelijk - hoewel dwars - door de laagste gedeelten van het Apennijnen-gebergte loopt. Ons Opeltje liep weer even prettig als voorheen en vooral op de sterk afkoelende avondlucht laat Hansen, die het stuur weer in handen genomen heeft, het wagentje in een razend maar safe tempo over den weg "bollen" totdat we tegen negen uur het voornoemde Foligno bereiken, waar we de Opel en onszelf een flinke nachtrust gunden.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 20 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 5

 

In de Eeuwige Stad - Naar Napels

 

 

Rome in zicht

In Foligno - een plaatsje van Boxtelsche afmetingen - waar we dien nacht in een uitstekend hotel gelogeerd hadden, stonden we Vrijdagmorgen 8 Juli met regen op. Een miezerige motregen druilde neer en een wazige mist hing in de verte over de bergen, die zich flauw afteekenden. Hansen was nog niet aangekleed of hij had al een paar harde broodjes en een kop koffie verorberd. We hadden haast vandaag, want eerst moest de olie ververscht worden en dan wilden we vandaag via Rome Napels nog bereiken. Dat was vanuit Foligno (150 km van Rome) zoo'n groote tour wel niet, maar we wisten, dat Rome een onvermijdelijk oponthoud zou zijn, want hier moesten we post halen en beantwoorden en toch ook het meest bewonderenswaardige op z'n Amerikaansch even "afdoen".

Elke 1000 km ververschte Hansen trouw de olie. Dat is voor een dergelijke tocht een absoluut aanbevelenswaardige maatregel. Ons Opeltje is ook weer volkomen uitgerust en met versche olie in z'n binnenste loopt het weer, dat 't hoemt. De druilerige regen is overgegaan in een flink buitje en we mopperen al, dat 't de eenige keer we nu eens in Rome komen, waar het anders immers altijd zonneschijn is, regent. Maar gelukkig was de regen geweken toen we in Rome arriveerden. Achteraf was het voor de motor en de banden, die al zoo lang in de Italiaansche hitte dienst hadden gedaan, een uitstekende afkoeling. Over Spoleto en Terni volgt onze weg naar Rome en hoe dichter we deze stad naderen, hoe vlakker het terrein wordt, want we raken hier geheel buiten de centrale Apennijnen, waar we den dag tevoren van de Adriatische kust afkomende, dwars doorheen waren gegaan. Na ruim anderhalf uur blijven er nog maar 50 van de 150 km naar Rome over.

Gelijk overal in Italië is de route zeer duidelijk aangegeven en we kunnen niet missen op deze groote banen. Trouwens, wie zou er verkeerd rijden als-ie naar Rome moet?! De laatste heuvel wordt genomen, wanneer we nog 23 km van Rome verwijderd zijn en vanaf dien heuvel hebben we een schitterend en uitgestrekt uitzicht op de "Campagna di Roma", de Rome omringende laagvlakte. Op dezen afstand kunnen wij in de verte reeds duidelijk de alles domineerende koepel van den St. Pieter onderscheiden. Rome in zicht! Hansen - hij kan maar niet achter het stuur vandaan blijven! - zet de eindspurt erin en een kwartier later staan we voor de oude poorten van de Eeuwige Stad.

 

Voor den St. Pieter

Ons eerste doel is de St. Pieter, want al kunnen we alles van Rome niet bewonderen, dit wereldberoemde meesterwerk moeten we toch zien en kieken met ons Opeltje ervoor. Het is 2 uur wanneer we het St. Pieterplein oprijden en onder den indruk komen van het massale gebouw, dat ons in ons wagentje zoo nietig maakt. We maken een foto van de "Opel voor den St. Pieter" en als we daarmee klaar zijn, komt een dikke venter van souvenirs op ons af en begint in het Engelsch z'n waren aan te prijzen. Hij heeft een kastje op z'n buik hangen met een stuk of zes laadjes, waarin alle mogelijke artikelen met beeltenissen van den Paus en den St. Pieter. We hebben er echter geen tijd en interesse voor. Indien we trouwens uit elke stad een souvenir moeten meenemen, dan kwamen we met twee koffers meer terug dan we meegenomen hadden. De man geeft den moed echter niet op en zwaait potsierlijk rozenkransen voor ons gezicht, terwijl hij Duitsch, Italiaansch en Engelsch tegelijk praat. Hij heeft echter geen succes en daarom zal hij zijn tot het laatst bewaarde krachtproef aanwenden en roept ineens: "Oeraanje Bofén!" Hij heeft 't gewonnen en we hebben er zoo'n schik in, dat we toch een pak ansichtkaarten en een rozenkrans in een blikken doosje van hem koopen. Dan vraag ik aan hem waar nu eigenlijk Z.H. de Paus woont. Hij kijkt eens rond en wijst dan ineens een willekeurig groot vierkant gebouw van zes verdiepingen rechts van den St. Pieter aan. "Labàs!" zegt-ie met een grootsch gebaar. We gelooven er echter niet veel van door de manier waarop hij het aanduidde en ik merk Hansen op, dat 't misschien evengoed een opslagplaats van processievaandels kan zijn! Later hebben we van een Vlaamschen pater vernomen, dat het toch inderdaad zoo was en de man dus niet zoo maar wat had aangewezen.

Na nog even Rome doorkruist te hebben en in extase gekomen te zijn door de pracht der ontelbaar grootsche gebouwen en monumenten, halen we post en couranten op, gaan een stukje eten om om 5 uur weer te starten.

 

Naar Napels

Hansen gaat een dutje doen en vertrouwt het weer aan mij toe de Opel 242 km Zuidelijker (naar Napels) te voeren. Vanuit Rome leiden twee groote autowegen nl. de beroemde Via Appia langs den voet der Apennijnen en één Zuidelijker, gedeeltelijk langs de kust. Daar we hier een retourtje moeten maken (Rome-Napels en terug) besluiten we vandaag over de Via Appia te gaan en den volgenden dag over den anderen weg terug te keeren. Langs eeuwenoude ruïnes raken we weer buiten Rome om dan de groote baan naar Napels te vinden, waar weer "van katoen" gegeven kan worden. Het weer is niet bepaald Italiaansch en de zon wordt achter een grauwe lucht verborgen gehouden. Het is nu zelfs wat frisch, maar een des te betere "spuit" kunnen we den gaspedaal geven. Nog altijd even lustig en zeker glijdt ons Opeltje over den weg en neemt met zekerheid de verschillende bochten, die in Italië goed zijn aangelegd en aan de buitenzijde hooger liggen. Bochten, zooals ze bijv. onder de gemeente Dorst liggen, kunnen gemakkelijk met 'n 70 à 80 km-vaartje zonder roekeloos te zijn, genomen worden. Dat is op het geheele traject een heele tijdwinning en daarom zal het zoo laat in den avond niet worden, dat we in Napels arriveeren. Hoe Zuidelijker, hoe sneller de avond valt, ook in den zomer. Hier is het om kwart over acht al zoo donker, dat de lichten aangestoken moeten worden.

De groote route is weer overduidelijk aangegeven en zoodoende kunnen we, ook in de talrijke te passeeren dorpjes, constant doorrijden. Toch vergen we nu weer niet het uiterste van den motor, want daar we vannacht toch in Napels zullen blijven, komt 't er niet op aan of we nu om half negen of om half tien daar zijn. Omstreeks 8 uur passeeren we Capua en gaan over een lange brug, die over de Volturno ligt. Nog ruim 20 km en we zijn in Napels. In de verte zien we reeds de eerste lichten, die in de stad ontstoken zijn. De voorsteden beginnen al en we moeten klimmen, want Napels zelf ligt in een halve cirkel tegen een in deze anders vlakke streek eenzame berg opgebouwd. Het centrum zelf ligt echter beneden, zoodat we serpentinegewijs weer moeten dalen, wanneer we te ruim half negen, terwijl 't al volslagen donker is, de stad binnenrijden. We zijn in Napels, waarvan gezegd wordt, dat men eerst deze stad moet zien om dan te sterven! Het laatste zijn we in tegenstelling met het eerste vooralsnog niet van plan, doch dat Napels inderdaad mooi is, wil ik graag toegeven. Dienzelfden avond hebben we daar nog niet veel van kunnen zien, maar den volgenden morgen heeft 't ons in verrukking gebracht.

Een goed hotel hebben we spoedig gevonden en dan is ook dezen rijdag weer achter den rug. Het is, na ons verkleed, opgefrischt en wat gegeten te hebben, nog niet te laat een wandeling door de stad naar de baai aan de kust te maken, waar het bij een heerlijk glaasje Italiaansche wijn en in gezelschap van eenige schoone Napolitaanschen - oude kennissen van de Koloniale Tentoonstelling te Parijs - een idyllisch zitje is. In de verte twinkelen lichtjes in het water van de Middellandsche Zee en we weten ook - maar zien 't nu niet - dat niet ver van ons de grimmige Vesuvius staat te rooken. Ongemerkt wordt het laat en eerst wanneer we op bed liggen, voelen we dat we dien dag weer ruim 400 km achter den rug hebben.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 21 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 6

 

De Vesuvius en Pompeï - Terug over Rome naar Livorno

 

 

Wat men in Italië opmerkt

 "Napels zien en dan sterven!" Tot het eerste waren we vastbesloten en daartoe maakten we op Zaterdagmorgen 9 Juli een rondritje door deze schoone maar overbevolkte stad. Als golvende lijnen trekken zich de hellende hoofdstraten door de stad, waar zichtbaar te veel menschen wonen. Indien Italië ergens overbevolkt is, dan is het in Napels! De menschen loopen elkaar in den weg! En daar tusschendoor krioelt het van kleine kinderen, die hier naast de sinaasappels en citroenen aan de boomen schijnen te groeien. In troepen hollen hier de straatbengels over de trottoirs, halen allerhande kattekwaad uit, om dan, als er onraad is in den vorm van kinderpolitie, uit elkaar te stuiven en te verdwijnen in de bekende Napolitaansche nauwe zijsteegjes, waar dwars over de breedte van zoo'n straatje de wasch vroolijk van raam tot raam buiten hangt te bengelen. Een heel gezin woont dikwijls in één kamer, waar geslapen, gekookt, gegeten en gezeten wordt. Toch treurige toestanden, waar zelfs op 't oogenblik een Mussolini nog geen uitweg mee schijnt te weten. De naam Mussolini moet men anders in Italië op straat niet hardop uitspreken, want direct zijn er fascisten bij de hand om uit te hooren, wat je van den "Duce" te vertellen had.

Ik voor mij geloof, dat 80% van de Italiaansche bevolking in uniform loopt. Men kan geen stap verzetten - hier spreek ik niet alleen van Napels - of daar kom je d'r weer een tegen in een zwart hemd met pofbroek - de uitgesproken fascist - verder in groen uniform gestoken mannen met Alpenhoedjes op hun hoofd; daarnaast de noodige militairen en officieren en mariniers in hun sierlijke witte pakjes om dan verder nog niet de spreken van de "carabinieri" en al het andere wat met het politie- of militaire wezen heeft te maken. Aan elke station, postkantoor, bank, kortom in elk openbaar gebouw treft men telkens weer fascisten aan, die nauwlettend toezien op alles en iedereen, maar wat ze eigenlijk doen, heb ik nog niet kunnen achterhalen. En wie dat allemaal betaalt en waar ze voor noodig zijn en waar het geld vandaan komt en of dat beroepswerk is, is me eveneens nog steeds een raadsel. "Daar heb je weer zoo'n doodsbidder!" merkte Hansen meermalen op, wanneer hij een fascist in uniform bespeurde, maar het zal hem geraden geweest zijn zooiets niet in het Italiaansch op te merken! Maar wat er ook van zij: organisatie IS er in dit land en men moet werkelijk toegeven - het valt overal op - dat er hier vaart achter gezet wordt.

 

Onder de rook van den "Vesuvio"

Op de hooger gelegen punten van Napels ontwaart men telkens weer opnieuw die grauwe door de wolken omzwermde berg, die iets dreigends heeft, omdat je weet, dat het de Vesuvius is. Een dikke witte rookkolom golft uit den top langzaam en log omhoog. Van hieruit lijkt de Vesuvius dichtbij, maar toch ligt hij nog minstens 20 km van Napels verwijderd. De wind drijft de rook in de richting van de stad, waardoor kleine onzichtbare aschdeeltjes naar beneden dwarrelen met het resultaat, dat bij zulke windrichting iedereen in zijn oogen wrijft. We zakken nog 20 km Zuidelijker af om even Pompeï "te doen" en om den Vesuvius heen via Ottajano weer terug te keeren naar Napels. Deze weg voert ons door "de laatste dagen van Pompeï" en doet denken aan de tijden van het Romeinsche Rijk, dat we op school zoo goed gekend hebben! Zoo heel erg hoog is de Vesuvius bepaald niet (1223 m) maar toch nog hoog genoeg om hem op een eerbiedig afstandje te zien als het ware dreigend boven Napels domineerend.

We komen weer in Napels terug en klimmen door de stad weer op naar de groote baan, die ons terug zal voeren naar Rome. Het uiterst Zuidelijke puntje van onze reis hebben we nu achter den rug en langs een andere weg dan we gekomen zijn keeren we terug naar Rome. De afstand is volgens de kaart dezelfde nl. 242 km. Hansen heeft het stuur weer aan zijn compagnon toevertrouwd en deze is vastbesloten om in den kortst mogelijken tijd Rome te "halen". En dat is gebeurd in precies drie uren en tien minuten van centrum tot centrum. Maar toen hebben we ook even "van katoen gegeven". Op den weg was betrekkelijk weinig verkeer, terwijl de baan zelf grootendeels vlak was of anders licht golvend, recht, eindeloos recht en kaarsrecht over groote afstanden. In Rome een kort oponthoud om op verhaal te komen en dan direct weer door naar Livorno.

 

Naar Livorno

Dat was van Rome ongeveer 270 km, maar dat kon er nog best bij, terwijl het bovendien weer gedeeltelijk langs de kust en dus over vlakken weg ging. Hansen, die met den motor tegen den avond pleegt af te koelen, krijgt weer jeuk in z'n handen en voeten en zal het even waarnemen om naar Livorno te rijden. Nauwelijks buiten Rome geraakt zijnde, dat we nu vaarwel gezegd hebben, begint hij te spurten en snort als een echte snelheidsduivel over den weer schitterenden weg. De avond begint te vallen, ofschoon het hier alweer een tikje langer licht blijft.

In de verte voor ons ontwaren we een auto, die voor ons uit rijdt, maar door toedoen van Hansen steeds dichterbij komt! Het duurt niet lang meer of we zitten er vlak achter. Het is een flinke wagen, een achtcylinder. Er zit een heele familie in, vermoedelijk vader en moeder met zoon en twee (op het eerste gezicht leuke!) dochters. De zoon-in-veronderstelling chauffeert en papa zit er naast. De bestuurder heeft ons echter in de gaten gekregen en begint harder te rijden. Och, goeie genade, daar het je 't weer! Hansen kan geen wagen voor zich uit zien rijden en gaat een wedstrijd aan. Weliswaar leent de lange rechte weg er zich uitstekend voor. De meisjes kijken grinnikend om en porren broerlief op. Onze snelheidsmeter schommelt naar 110-115. Ik hoor Vaz Dias al een bericht doorgeven, dat er ergens in Italië tusschen Rome en Livorno twee Nederlanders met een auto verongelukt zijn…

In de sporadische bochten verliest onzen voorrijder echter veel, want niet alle wagens liggen zoo vast op den weg als een Opel, die een behoorlijke bocht met 70 à 80 op z'n sloffen neemt! Op den rechten weg krijgt onzen voorrijder echter weer voorsprong. Hansen beperkt zich daarom tot "opjagen" en deze tactiek heeft succes. We hebben er bijna drie kwartier achter gezeten, wanneer de blijkbaar niet zoo ervaren of geroutineerde Italiaansche autobestuurder inhoudt en teeken tot voorbijrijden geeft. Een gejuich stijgt op uit den Italiaanschen wagen, wanneer wij deze passeeren en lachend en wuivend geven ze ons den voorrang. Met een vergenoegd gezicht raast Hansen verder, maar nog een heel eind bleef de Italiaan achter ons, totdat hij ergens plotseling stopte en uit het zicht verdween. Toch zijn we nog lang niet in Livorno, hoewel deze race ons een aardig eindje verder heeft gebracht.

Het is weer volkomen donker, maar de scherpe autolichten doorboren ook de Italiaansche duisternis en aangezien vanuit Rome maar één weg naar Livorno leidt, zullen we in deze overigens voor ons onbekende streek niet gauw verdwalen. De route is verder vrij eenzaam en slechts weinige plaatsjes passeeren we. Soms zien we binnen 20 km geen heg of steg en alleen de weg, het asphalt en weer de weg, die zoo nu en dan naar de kust afbuigt, waardoor we links van ons de eindelooze watervlakte van de Middellandsche Zee onder de heldere avondhemel waarnemen. Het is een prachtige frissche avond, waar men eigenlijk onder de palmen van moest genieten om onder de bekoring van de Italiaansche romantiek te komen, in plaats van met een 100 km-vaartje er doorheen te boren. Maar daar is het "niet om begonnen" en we rijden door, voortgedragen door de Opel-motor, die zijn hoogste lied uitzingt, regelmatige bromtonen uitstootend. Eindelijk komen de lichtjes van de volgende aanlegplaats - Livorno - in zicht. Niet lang duurt het meer of ook het doel van heden is weer bereikt. Een bereidwillig fascist recommandeert ons het beste hotel met garage, waar én auto én inzittenden spoedig van een diepen rust genieten.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 23 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 7

 

Langs de Italiaansche zeekust en de Italiaansche Rivièra

 

 

Door het Italiaansche kustgebergte

"Morgen staan we vroeg op!" had Hansen 's avonds tevoren, toen we te Livorno naar bed gingen, aangekondigd. Met een zekere ironie nam ik deze mededeeling op, want die kreeg ik elken avond te hooren en toch was het steeds weer acht uur of een enkele keer zelfs half negen, dat we 's morgens ontwaakten, want men zal begrijpen, dat we na dergelijke ritjes stevig plachten te slapen en ongemerkt doorsliepen ook al lieten we ons steeds om 7 uur wekken. Maar dezen (Zondag) morgen is 't er toch werkelijk van gekomen en om 7 uur zaten we aan 't ontbijt, want vandaag ging er weer een uur voor de kerk af, terwijl de edele onderdeelen van onzen wagen nog eens even geïnspecteerd moesten worden. Juist op dezen Zondag zouden we het mooiste gedeelte van onze route te zien krijgen en wel de Italiaansche Rivièra, die we helemaal (tot en met Nizza) zouden "afwerken" en waartoe we rond 9 uur startten. De Italiaansche Rivièra begint achter Genua, dat nog 230 km van Livorno verwijderd ligt. Ons doel voor heden was het wereldberoemde Monte Carlo.

Van Livorno tot La Spezia (plm. 110 km) is de weg of beter de streek vlak, zoodat we hier konden doorzetten. De eerste plaats van beteekenis na Livorno - op een afstand van slechts 23 km - is het om z'n scheeve toren zoo beroemde Pisa. Een goed kwartier na den start stonden we al onder den schaduw van den "torre pendente", die inderdaad hopeloos scheef gegroeid is. Je krijgt als 't ware de ingeving om hem tegen te houden in de vrees, dat-ie elk oogenblik kan omvallen. Van dit historische monument moet natuurlijk een plaatje gemaakt worden en met de voldoening de scheeve toren van Pisa goed gezien te hebben, gaan we verder. De Opel heeft in Livorno nieuwe olie in z'n stalen lijf gekregen en dat doet hem voelbaar goed. De wagen loopt weer heerlijk en zeker. Via Massa en op korten afstand van de marmergroeven van Carrara belanden we tegen het middaguur in La Spezia, waar we even den inwendigen mensch versterken om dan het bergland in te trekken naar Genua.

Het Italiaansche kustgebergte loopt hier ver door en daarom voert de weg ook door de bergen op en af tot dikwijls aanzienlijke hoogte, maar op geringen afstand van de kust, zoodat we zoo nu en dan heel diep beneden ons de zee tusschen de bergen door in de verte kunnen zien, wat een schitterenden aanblik oplevert. De lucht begint echter te betrekken en het ziet er naar uit, dat we hier boven in de bergen op 'n flinke onweersbui getracteerd zullen worden. De wolken hangen laag over de bergtoppen en soms zelfs beneden ons tusschen lagere bergen in. Oogenschijnlijk witte mistvlagen - afgedwaalde wolkjes - hangen dikwijls over de lager gelegen heuvels, waardoor we letterlijk "in de wolken" zijn. Figuurlijk evenwel niet, want daar begint het plotseling te druppelen… te regenen en tot slot te gieten!

 

Een onweersbui in de bergen

We zijn in een flinke onweersbui terecht gekomen en zijn al kletsnat om alleen even de kap op te zetten en de leeren motorjassen voor den dag te halen. In de bergen is het tempo natuurlijk toch al niet te hoog, maar nu komt er nog zo'n bui bij en het regent zoo zwaar dat de ruitenwisscher het zelfs niet kan verwerken, waardoor het uitzicht zeer belemmerd wordt. Het is gewoon een gordijn van regen, dat voor ons neerklettert. De wagen kruipt tegen de bergen op en het is toch maar beter te stoppen en te wachten tot de bui overgetrokken is, want opschieten kunnen we nu toch niet, doch alleen gevaar voor ongelukken loopen. Hansen rijdt den wagen geheel rechts van den weg tegen den bergwand aan en met onze beide leeren motorjassen "spijkeren" we de zijkanten dicht en hangen de slippen van de jassen buitenboord, zoodat het water netjes naar buiten afsijpelt en wij nog niet natter worden dan we al zijn toen we zoo plotseling door de bui overvallen werden.

Zoo stonden we daar op dien Zondagmiddag moederziel alleen boven in de bergen, terwijl de regen op de autokap neerstortte alsof 't met bakken uit den hemel gegoten werd. En dan begint het ineens te donderen en te knetteren, dat hooren en zien vergaat. Alles is ineens losgebroken. De donder weergalmt tientallen malen door de bergen en doordat de laatste echo nog nawerkt, wanneer er weer een nieuwe donderslag afkomt, blijft het lawaai aan den gang. Het lijkt wel het einde van de wereld. Het water gutst van de bergen en van den hellenden weg naar beneden. Overal ontstaan ineens kleine stroompjes en de riviertjes, waar we pas nog de uitgedroogde beddingen van hebben gezien, zijn herschapen in woeste stroomen. Maar aan alles komt een einde en zoo ook aan dit noodweer. (Later heb ik gehoord, dat drie dagen daarna deze bui in Tilburg gearriveerd is!) De lucht wordt helderder, de regen vermindert en donderen doet 't niet meer. De bui drijft verder en ook in Italië komt na regen zonneschijn. De bergweg is echter nog flink nat en het is oppassen en uitkijken, wanneer we weer verder rijden. Voor de motor is het in ieder geval weer een degelijke afkoeling geweest. We komen door Rapallo, bekend om 't daar gesloten verdrag tusschen de groote mogendheden, waarbij het de eenige keer was, dat Mussolini Rome verliet om zich persoonlijk met de Engelsche en Fransche diplomaten te onderhouden. Natuurlijk is dit weer een idyllisch plaatsje, want de groote heeren weten wel, waar ze elkander ontmoeten.

 

Een bergverschuiving

Kort voor Genua worden we bij een der bochten door een "carabiniero" erop attent gemaakt, dat er voorzichtig gereden moet worden, daar er aan den weg gewerkt wordt. Terwijl we ons afvragen of er zoo'n haast bij is, dat dit op Zondag moet gebeuren, zien we om den bocht deze vraag beantwoord. Het noodweer van daarstraks heeft hier ook eventjes huisgehouden en er is een halve berg naar beneden komen schuiven, die den geheelen weg versperd heeft. Een ontzettende ruïne is aangericht. Alles is naar beneden gekomen tot mansgroote steenen en heele en afgeknapte boomen toe. Met man en macht - wel zeker 100 man - wordt er onder toezicht van een tiental heeren - vermoedelijk ingenieurs - gewerkt om den weg weer vrij te maken. Alles wat "op den weg in den weg" ligt, wordt eenvoudig naar beneden in den afgrond geworpen, terwijl de rest van den afgeschoven berg met palen gestut wordt. Eerst nu beseffen we hoe goed we d'r afgekomen zijn, want dat had ons ook (letterlijk) kunnen "overkomen". Stel je voor, dat zoo'n heele berg naar beneden komt wandelen en op je dak neerploft: de lezers hadden dit reisverslagje nooit onder hun oogen gekregen.

 

Naar Genua

Er is juist plaats genoeg voor ons om te passeeren en nog voorzichtiger rijden we naar Genua, dat we door een en ander later bereikten dan we ons hadden voorgesteld, hoewel we misschien den hemel mochten danken, dat we d'r gekomen zijn! In Genua, waar we dwars door het centrum moeten, drinken we een kopje "geruilde koffie". Deze benaming is een uitvinding van ons zelf. In Italië kan men nl. tegenwoordig - zoolang de voorraad strekt! - goede en wel Braziliaansche koffie krijgen. Zooals men zich misschien zal herinneren, heeft Brazilië met Italië 50.000 balen (overtollige) koffie geruild tegen een aantal Italiaansche vliegtuigen, die indertijd door minister Balbo zelf naar Brazilië zijn gebracht als leider van het eskader. In Genua moeten we dan door den bekenden verkeerstunnel. Hier ligt nl. een berg midden in de stad en daar is eenvoudig een lange tunnel doorheen gegraven, die een der hoofdstraten vormt. Langs de haven, waar geen einde aan schijnt te komen, voert de weg ons buiten de stad, waar de Italiaansche Rivièra begint. De weg voert nu niet meer door de bergen, doch langs den voet daarvan en vlak langs de Middellandsche Zee. Nu krijgen we "Italië op z'n mooist" te zien en gaan via Savona en Imperia en San Remo naar het doel van heden: Monaco met Monte Carlo.

 

Door de Italiaansche Rivièra

Elke plaats die we hier passeeren, en dat zijn er heel wat, is een badplaats en leeft van de vreemdelingen of vacantiegangers. De ondergaande zon laat zich nog even zien. Onvergetelijk is deze tocht langs de kust en door al deze schitterende stadjes, die schilderachtig vanaf de kust tegen de bergen liggen opgebouwd. Het mooiste van 't mooiste begint bij San Remo. Hier zijn ook de palmenboulevards, die we wel kennen van "schoone prentbriefkaarten". Op dezen Zondagmiddag is het vrij druk, niet alleen in de tallooze badplaatsjes, doch ook op den weg. We willen genieten van het fraaie schouwspel rondom ons, maar moeten tevens op het verkeer letten, vooral waar hier de weg kronkelt zonder ophouden. Het is de eene bocht na de andere van links naar rechts en weer terug naar links en dikwijls nog door in de rotsen uitgehouwen tunnels. Na San Remo komt Ventimiglia en dan moeten we de Italiaansch-Fransche grens passeeren.

 

Naar Monaco

Nu we zoo kort van Monaco en Nizza verwijderd zijn, willen we de kustlijn blijven volgen, ook al moeten we dan even Frankrijk inschieten, dat we hadden kunnen vermijden, indien we vanaf Imperia ineens de kust verlaten hadden en naar het Noorden waren afgebogen, waar ons doel tenslotte toch heenleidt. Maar ter wille van Monaco en Nizza maken we een "ommetje" door Frankrijk, waar we den nacht zullen doorbrengen om dan den volgenden dag de Middellandsche Zee vaarwel te zeggen en naar het Noorden op te klimmen, waardoor we weer op Italiaansch grondgebied zullen terugkeeren. Kort achter Ventimiglia, dat als een sprookje uit de zee oprijst tegen de rotsen, passeeren we de Italiaansch-Fransche grens onder de daaraan verbonden formaliteiten. Dan voert de weg langs Menton, waar de lichten al ontstoken zijn, want het wordt weer donker. Met het vallen van de duisternis rijden we Monaco binnen en bevinden ons daarmede binnen de muren van het beroemde en veel bezongen Monte Carlo! Over ons verblijf aldaar in een volgend stukje wat meer.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 26 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 8

 

Afscheid van de Middellandsche Zee

 

Door Noord-Westelijk Italië naar Zwitserland

 

 

"Eine nacht in Monte Carlo!"

Hoewel we een vrij vermoeienden dag van ruim 400 km achter den rug hadden, wilden we toch van deze zeldzame gelegenheid gebruik maken om den Zondagavond in Monte Carlo door te brengen. Dat de tijden er op het oogenblik niet naar zijn om z'n vacantie door te brengen in Monte Carlo is het stadje duidelijk aan te zien. In de haven lag een Amerikaansch touristenschip met bijna 2000 passagiers aan boord, die dien avond alle in Monaco waren losgelaten, maar indien zij er niet geweest waren, zou het er beslist een "saaie boel" geweest zijn. Dit toevallig bezoek van een paar dagen gaf de stad tenminste wat leven en vertier en daar alles zich concentreerde rondom het groote aantrekkingspunt, dat de "Bank van Monte Carlo" heet, was het hier weliswaar een heele en ook gezellige drukte. Zij, die echter van de vreemdelingen hier moeten leven, klaagden steen en been over de ongekende slapte, die vooral zichtbaar heerscht in de groote hotels, waar heele etages onbezet zijn. Toch had men niet nagelaten de voornaamste gebouwen langs de kust in een sprookjesachtige illuminatie te zetten, dat vanuit de verte een fantastischen aanblik bood.

Boven alles uit schitterde de speelbank in een helle lichtgloed, die in het zacht rimpelende water weerkaatste. Een schitterend schouwspel bood ook de groote Amerikaansche stoomboot, die geheel met schijnwerpers verlicht was. Drie zware schoorsteenen staken hel af tegen de duisternis, die het imposante schip omringt. Toch gaat er werkelijk iets bekoorlijks uit van deze koningin der badplaatsen en al rondwandelende over de boulevards valt onwillekeurig het schlagerlied uit de bekende film in en dan loopen we te neuriën van "Eine Nacht in Monte Carlo" in welke deun we ten slotte werden bijgevallen door de band van "Café de Paris" tegenover de speelbank op welks terras wij ten slotte belandden om het va-et-vient naar de bank en "hét" café van Monte Carlo aan te zien. Uren zou men hier kunnen doorbrengen om deze interessante omgeving op te nemen, waar menschen van allerlei nationaliteit uit de "beau monde" zich amuseeren, maar waar er ook velen hun eigen leven vernietigd hebben. Het is aardig om aan te zien, maar niet om er aan mee te doen, want soms krijgt men toch den indruk van een comediestukje van een brokje levenswaas, waar weinig of niets van uitgaat. Maar… dat is het leven en tot philosofeeren zijn we hier niet gekomen!

We doen mee met de eenigszins gedrukte en stijf in toom gehouden vroolijkheid, die hier heerscht en hebben pleizier in die "oude taarten", dames van zestig, zeventig jaar, die met schoothondjes en in protserige avondjaponnen van hun laatste levensdagen willen genieten, omdat ze d'r nog van genieten kunnen! Op het plein tusschen de speelbank en het café is het een druk heen-en-weer-geloop van chique dames-in-avondtoilet en heeren-in-rok. Het caféterras zelf is geheel bezet, want het is ook weer een heerlijke avond om buiten te zitten en van de dansmuziek te genieten. Omdat we d'r niet op gekleed waren (én omdat we ons verstand er nog bij hadden misschien ook!) zijn we niet tot de speelbank doorgedrongen om niet het risico te loopen, dat we in een paar minuten zonder contanten zouden zitten! We maken het echter niet te laat of beter gezegd niet later dan het al is, want we zijn hier tenslotte niet op vacantie, doch slechts op doorreis en we moeten den volgenden dag Zwitserland bereikt hebben.

 

Weer terug naar Italië

Den volgenden morgen worden we gewekt door de opkomende zon, die door de openstaande balcondeur van onze hoekkamer naar binnenspeelt. Vanuit onze kamer hebben we een heerlijk gezicht op het in een nieuwen dag ontwakende Monte Carlo met z'n fraai aangelegde haven. Rechts boven alles uit staat het paleis van den vorst van Monaco, die van daar uit het zicht heeft op alles wat onder hem hoort. Om 10 uur nemen we ook van dit stukje wereldamusement weer afscheid en gaan langs de kust naar Nizza, dat ongeveer 20 km verder ligt. Over de palmenboulevard rijden we hier voor het laatst langs de Middellandsche Zee om dan af te zwenken naar het Noorden.

Onze terugtocht, hoewel langs omwegen, is begonnen en nu gaat het voortaan steeds noordwaarts. We trekken het bergland weer in naar de Fransch-Italiaansche grens, die we na een kronkeltocht door de bergen van ongeveer 80 km bereiken bij Fontan. Hier komen we weer terug in Italië en bij de douane worden we weer met de fascistengroet en na vertoon der introductiepapieren met de meeste voorkomendheid ontvangen. Ook hier is weer een vertegenwoordiger van de Italiaansche Automobielclub, die ons de noodige inlichtingen verstrekt omtrent de te volgen route over de bergpas, die we dadelijk te doorworstelen zullen hebben, waarbij we een lange tunnel zullen ontmoeten. Jammer dat we juist in deze prachtige bergstreek ons fototoestel moesten missen. We gingen hier nl. door een zg. militaire zone, waar het over een afstand van 50 km ten strengste verboden is foto's te maken, waartoe ons toestel verzegeld werd. Eerst te Cuneo, juist waar het gebergte eindigt en een doodsche laagvlakte begint, zouden we weer van het toestel gebruik mogen maken.

Een kwartiertje voorbij het douanekantoor begint een der mooiste Italiaansche bergpassen, de Galleria di Tenda, ruim 1300 m hoog. Hier begint weer het serpentinegewijze klimmen. "Tot ergernis" van zes andere auto's die we voorbij rijden, trekt onze Opel met behoorlijk vaartje "in z'n tweede" tegen den berg op, steeds hooger en steiler door de eene bocht na de andere. Om de andere bocht zien we telkens, maar steeds dichterbij, de bekende 3045 m hooge Mont Clapier met z'n besneeuwde top weggedoken in de wolken. Hier zijn we werkelijk in een van de mooiste Italiaansche bergstreken. Steeds dieper zinkt achter ons het douanekantoor weg, dat we zoo nu en dan heel in de verte nog even zien kunnen. We behoeven niet tot de genoemde hoogte van 1300 m te stijgen, want op 1280 m begint de tunnel die de hoogere rest van den berg eenvoudig doorboord heeft.

Het is een ruim één kilometer lange tunnel, waarin op geregelde afstanden doorloopend lichtjes branden, echter niet voldoende om duidelijk te kunnen zien, waarom we - tevens op voorschrift - de hoezen van de autolampen halen, die ontstoken worden. In de tunnel is het koud en vochtig. De grond is glibberig en het is zaak voorzichtig te rijden. Tot tweemaal toe waden we door een ondiep bergstroompje, dat dwars over den tunnelweg loopt. De motor maakt hier een oorverdovend zwaar geluid, terwijl Hansen met de claxon een leven maakt als van de fluit van een stoomboot. Een steeds grooter wordend lichtpunt in de verte kondigt het einde van den kaarsrechten tunnel aan en ineens zitten we weer in het helle daglicht en in een veel warmere atmosfeer. We ontmoeten een groote troep soldaten, die er natuurlijk wel op getraind zijn in deze bergstreken te marcheeren, maar het is hun toch aan te zien, dat 't gepakt en geranseld ook voor den Alpenjager geen lolletje is! De commandant, die te paard voorop gaat, ziet er nog vrij frisch uit en lijkt niet zoo vermoeid!...

Nog 50 km in dalende lijn en we zijn in Cuneo, waar de vlakte van Piëmont begint. We zijn weer tot normaal peil teruggezakt en hier zitten we op de groote breede baan, die ons naar Turijn moet voeren. Hansen vertrouwt op den vlakken weg het stuur weer aan mij toe en nu wordt het de bedoeling in den kortst mogelijken tijd in Turijn te zijn, vanaf Cuneo uit 90 km. Op zeer vlotte wijze belandden we na een snelle rit van één uur en 10 minuten te Torino (Turijn). Weinig passage, rechte weg, kale (hoewel vruchtbare) vlakte, weinig te doorkruisen dorpjes en… een uitstekende auto (een Opel) waren er de oorzaak van dat we zoo gauw al Turijn te pakken hadden. We zijn er eerder door dan we dachten en stevenen op Vercelli aan. Dit is weer een aardig brokje van 75 km en de weg is zoo verleidelijk, dat we bijna zouden vergeten onderhand eens een stukje te gaan eten.

Het is al bijna 4 uur wanneer we te Vercelli arriveeren, waar we ons zelve en de auto van het noodzakelijke voorzien. Dan gaat het weer verder naar Novara, dat maar 22 km van eerstgenoemde plaats verwijderd ligt. Van Novara uit is Varese het volgende doel. We belanden nu in Lombardije, maar kruisen nog steeds door de bergvrije streek en blijven daarmede nog in de gelegenheid flink door te zetten. Milaan en Como laten we rechts liggen, hoewel we graag ook daarheen even waren afgezwaaid, maar we kunnen nu eenmaal niet alles hebben en zagen van Italië toch al een zeer aanzienlijk deel. We moeten er nu maar eens uit zien te komen en met dat doel sturen we op Varese en kort daarachter de Italiaansch-Zwitsersche grens aan, wat nog slechts een afstand van ongeveer 80 km beteekent vanuit Novara.

 

In Zwitserland

Met het vallen van den avond geraken we meer en meer aan het einde van Italië. We zijn hier weer veel Noordelijker en dat beteekent langer licht. Het is dan ook nog volop daghelder, wanneer we omstreeks 8 uur aan de Italiaansche eindspurt beginnen. Geleidelijk komen we weer in de bergstreken terecht, want we naderen Zwitserland, het specifieke bergland. Tegen half negen staan we aan de grens. Italië heeft afgedaan en ligt achter ons. Het Zwitsersche grenskantoor is idyllisch gelegen aan een zijtak van het Meer van Lugano. De Zwitsersche douane is de gemoedelijk- en hulpvaardigheid zelve en heet den vreemdeling welkom in het land.

Nu wordt het toch langzaam donker en hier en daar knipperen tegen de bergwanden al lichtjes. Nog 10 km en we zijn in Lugano. Ons doel voor heden is Bellinzona (32 km achter Lugano - van Italiaansche zijde gerekend). We zijn er dus niet ver meer vandaan en temperen daarom de vaart om te genieten van deze in avondstemming zijnde omgeving. De weg kronkelt langs het meer aan den voet der bergen langzaam naar Lugano, waar we kort voor 9 uur belanden. In dit heerlijk gelegen oord heerscht een aangename groote drukte. Groote hotels scharen zich hier rij aan rij langs het meer. De stad baadt in een zee van licht en op de boulevards is het gezellig druk. Hoewel we hier misschien wel zouden willen blijven wonen, moeten we ons beperken tot een kort oponthoud en we komen juist twee minuten vóór het sluitingsuur aan bij het grandioze postkantoor om post-restante in ontvangst te nemen en ons passageboekje te laten afstempelen. Om half tien ligt ook Lugano weer achter ons en langzaam touren we naar Bellinzona. Verschillende lichtpunten in de bergen verraden de ligging van de vele hotels, die er in deze streek, d.w.z. rondom het Meer van Lugano, wellicht evenveel zijn dan in heel Brabant. (Er bestaat tenminste een apart adresboek van met 164 bladzijden!) Tegen half elf rijden we Bellinzona binnen en na een stevig maal vinden we een weldoende rust van een tocht, die vandaag 472 km lang is geweest.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 27 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 9

 

Dwars door Zwitserland over den St. Gotthard naar Frankrijk

 

 

Opel-service

Vandaag gaan we dwars door Zwitserland over den St. Gotthard en via Luzern en Bazel naar Frankrijk. Het zal een heele klimpartij worden en van "kilometers vreten" zal dus wel niet veel komen. Toch is het later meegevallen en aangezien we tot laat in den avond hebben doorgereden, zou het aantal kilometers zelfs nog in totaal meer worden dan den vorigen dag. Hansen is in dit land goed bekend. Reeds tweemaal doorkruiste hij Zwitserland en er is geen bergpas van beteekenis of hij "heeft 'em er al opzitten". Zoo herinnert hij zich in Bellinzona een goede garage, waar we na een stevig ontbijt met den wagen, die in de hotelgarage gestald was, op afstevenen. Het blijkt bovendien, dat aan deze garage intusschen een Opel-service verbonden is geworden, zoodat we 't wel treffen en we den wagen weer eens een goede beurt kunnen doen geven. De olie wordt weer ververscht; het geheele onderstel krijgt een nieuwe grondige doorsmering; een volle tank; lucht bij de banden enz. Aanvankelijk wilden we ook het gedistilleerd water van de accu ververschen, doch het bleek, dat dit absoluut overbodig was, daar het water nog even zuiver en helder was als bij den allereersten start.

Het geheele garagepersoneel, dat natuurlijk groote belangstelling voor dezen klant had, sloofde zich uit om alles zoo correct mogelijk af te werken en we moeten dan ook erkennen, dat de service keurig in orde was. Ze wilden ons eerst weer niet gelooven, dat we in die paar dagen al zooveel achter den rug hadden, doch als we met onze stempels en ander bewijsmateriaal voor den dag komen, moeten ook deze verbaasde menschen het wel weer aannemen. We maken een foto van den wagen voor de garage met het personeel en z'n jovialen baas, die ons nog een paar fleschjes bier meegaf, een prachtige autokaart van Zwitserland en een groot boek met foto's en districtskaarten en alle bijzonderheden over het land op touristisch gebied, waar we alles bij elkaar zeer veel plezier van gehad hebben. Nadat onze Opel van al het noodige voorzien en ververscht is, nemen we afscheid van deze vriendelijke menschen en starten voor den tocht dwars door Zwitserland, een der mooiste trajecten van de geheele route.

 

Langs de Ticino

Even buiten Bellinzona begint de stijging al. Geleidelijk slingert de weg door de bergen omhoog om dan weer even te dalen en opnieuw te klimmen, steeds langs de kabbelendeTicino, de bekende Zwitsersche bergstroom, die dwars door het Kanton Tessino loopt. Zoo gaat het nog 60 km door tot Airolo, waar de serpentinebaan naar den St. Gotthard begint. Het weer is wat triestig. De lucht is zwaar bewolkt en slechts zoo nu en dan ziet de zon kans er doorheen te breken. De wolken hangen laag, zoodat we dikwijls de toppen van de ons omringende bergen niet zien kunnen. Erg hoog stijgt de weg toch niet, want voor het grootste deel loopt de route door een vallei. Daarom kunnen we ook een tempo van bijna 70 houden, zoodat we binnen het uur in Airolo zijn, waarachter de groote klimpartij begint.

 

Over den St. Gotthard

We gaan nu naar het hoogste punt van de geheele reis en wel naar een hoogte van 2114 m. De weg naar boven, die anders elken winter door lawines vernield wordt en daarom op de autokaart staat aangegeven als "permanent in aanleg", is nu zeer goed en alleen in de tallooze bochten is het grint losgewoeld en naar de buitenzijde opgehoopt. Steeds hooger en nog eens hooger stijgt de weg. Nauwelijks zijn we door de eene bocht gelaveerd of we staan weer voor de andere. De Opel trekt schitterend in z'n tweede tegen de berg op en tot behoud van den motor wordt alleen in de bochten naar de eerste teruggeschakeld. "Zijn we d'r nog niet?" vraag ik Hansen, wanneer we al een kwartier aan 't klimmen zijn. "Nog niet op de helft!" kreeg ik te hooren en ik dacht dat we al bijna in den hemel waren, want we konden zoo in de wolken happen. Aan de afgrondzijde staan op geregelde afstanden steenen paaltjes, doch zoover van elkaar dat er nog juist ruimte over is om er tusschendoor te glippen en naar beneden te duikelen!...

Daar ergens heel bovenaan zien we nog meer van die paaltjes, ten teeken dus, dat we daar nog heelemaal naar toe moeten, terwijl de wereld al zoo diep onder ons ligt. Alsmaar hooger en hooger. En toch zijn we zoo hoog nog niet, want hier graast nog vee. Zoodra we geen koeien meer zien en geen schuren met de typische Zwitsersche daken, dan pas kunnen we zeggen, dat we op een behoorlijke hoogte zijn gearriveerd. En daar belanden we eindelijk waar de sneeuw langs den weg ligt. Het is keiharde en oude vervuilde sneeuw, waar een bergstroompje zich onderdoor boort en waar geen sneeuwballen van te maken zijn! Dan komen we op 2000 m hoogte: kale rotsen met groote witte sneeuwplekken. Nog stijgen we ruim 100 m… de laatste bocht en ineens staan we op een plateau voor een groot meer, een hotel en tientallen auto's rondom een monument en we hebben den top bereikt!

 

Den top bereikt!

Dat heeft de Opel er schitterend afgebracht zonder ook maar even boven normaal temperatuurspeil te stijgen. "Hier staane we nou tweeduizent meter bofe te see!" hooren we ineens, wanneer we uitstappen. Hollanders ontmoet je ook overal! Een Rotterdamsche familie ontmoeten we hier, die het parcours te voet heeft afgelegd! (Zeer sportief, maar ik gun ze de pret!) Het toppunt van de St. Gotthard-baan levert een prachtig gezicht op: een groot meer, omringd door besneeuwd rotsgebergte. We zijn hier heusch niet op het hoogste puntje van Zwitserland, want hier staan we nog aan den voet van bergen, die van hieraf weer eens zoo hoog zijn als het heuveltje, dat we thans beklommen hebben! We blijven niet lang in deze sneeuw- en ijsvlakte, want het doel voor heden ligt hier nog een dikke 400 km vandaan. We maken - tevens voor bewijsmateriaal dat we d'r geweest zijn - een kiek van de auto voor het hier opgerichte gedenkteken van den vliegenier Guex, de eerste die over den St. Gotthard vloog.

 

We zitten weer vast!

We hebben het "toppunt van de reis" bereikt en nu haasten we ons weer naar beneden te komen. We willen eerst toch nog even een kiekje midden in de sneeuw maken en daartoe kiezen we een zijweg uit, die geheel onder de sneeuw ligt. Opnieuw blijkt hoe verkeerd het is van het rechte pad af te wijken. Daar hebben we in Italië aan het Adriatische strand zoo'n moeite mee gehad en terwijl ik Hansen al toeroep, dat we dadelijk weer vastzitten, is het al zoo! De wielen draaien als bezetenen rond, maar we komen geen meter verder meer… Toevallig is vlak in onze buurt een dozijn arbeiders bezig met het aanleggen van een telefoonkabel door de rotsen en we leenen twee sneeuwschoppen, waarmede we ter eere van onze tweede stommiteit tot aan de knieën in de sneeuw wegzakkende aan het uitgraven gaan. Maar hier ging het vlotter dan aan het strand en met behulp van een paar arbeiders duwen we den wagen met gemak uit de sneeuw weg op de goede baan.

Nu gaat 't vlugger en steeds kronkelende bergaf. Hier en daar gaat de van sneeuw vrijgemaakte weg tusschen twee hooge muren van sneeuw door en we denken aan de vlucht van het Joodse volk door de Roode Zee toen het water uitweek en zich aan weerszijden ophoopte! Een half uur later zijn we weer in de begroeide wereld en braaien in de zon, terwijl we even tevoren nog stonden te klappertanden van de kou! In een prachtige omgeving passeeren we de bekende touristenplaatsjes Hospenthal, Andermatt en Amsteg. De weg voert weer door een vallei en we zijn aanmerkelijk gedaald. Rondom ons storten van groote hoogte smalle watervallen van de bergen naar beneden. We komen dan langs den ingang van den spoorwegtunnel door den St. Gotthard en de beroemde Duivelsbrug, waar een woeste bruischende waterval onderdoor dondert.

 

Langs het Vierwoudstedenmeer

In Altdorf lunchen we in recordtijd en dan begint de onvergetelijke tocht langs het Urner- en Vierwoudstedenmeer. Jammer dat we een aanzienlijk deel van dit stuk door een regenbui moesten, die een zware mistbank over het meer uitstort, zoodat we soms geen bergen meer zien, doch alleen water en mist en het lijkt alsof we weer langs de zee rijden. Bij Brunnen klaart 't echter weer op, maar het blijft nog juist betrokken genoeg om van de Rigi, die ongeveer 40 km voorbij Brunnen langs het meer oprijst, niets te zien. Aan het einde van den langen tocht langs het Vierwoudstedenmeer arriveeren we in Luzern.

 

Naar Bazel

Zonder oponthoud gaan we dwars door de stad met Bazel als volgende doel. Ongemerkt zijn we aanmerkelijk gedaald en door het Aargau-dal voert nu een schitterende weg naar Bazel. De hooge bergen liggen nu voorgoed achter ons en de bedoeling is zoo spoedig mogelijk Frankrijk te bereiken om daar de laatste twee dagen op de vlakke wegen nog eens eventjes een flink aantal kilometers te maken. In Bazel arriveeren we omstreeks 8 uur en het beneemt nog een half uur om dwars door deze groote stad heen te komen en bij de Fransche douane te belanden.

 

Door Frankrijk

Weer ligt een land achter ons. Door Zwitserland hebben we vlot doorgebeten en we beginnen aan 'n nieuwe brok. We nemen 'n stout plan op en besluiten van Bazel uit ineens door te rijden naar Parijs, een afstand van ruim 500 km. We zijn zoo overmoedig 's avonds om 9 uur nog voornemens te zijn eventjes 500 km te vreten, terwijl we d'r al bijna 300 achter den rug hebben. Indien we doorrijden, zouden we tegen den morgen al in Parijs kunnen zijn, maar zoover zal 't zonder oponthoud wel niet komen. In ieder geval is het voornemen zoover mogelijk door te rijden en daartoe pakken we ons goed in, want het is hier vooral bij den vallenden avond tamelijk frisch en we starten omstreeks 9 uur uit Bazel met Parijs als doel!

Hier zijn we weer op de groote vlakke baan. Hansen en de motor koelen weer af met het onvermijdelijke gevolg, dat het pijltje van den snelheidsmeter bedenkelijk naar 110 overhelt en op een recht stuk zelfs naar 120 op en neer wiegt. We ontwijken nog juist de Vogezen en vliegen dwars door den Elzas via Belfort in de directe richting van Parijs. Achter Belfort geeft Hansen het stuur weer eens over. De groote route staat weer duidelijk aangegeven, is slechts licht heuvelachtig, weinig verkeer, slapende dorpjes en het gaat gesmeerd! Vanuit Belfort hebben we zonder er erg in te hebben, dat 't zoo vlug ging, al 135 km achter den rug, wanneer we te middernacht via Vesoul over het Marne-kanaal in Langres belanden, waar we nog juist bijtijds komen om een stukje te eten en de tank te vullen.

De menschen kijken ons ongeloovig aan, wanneer we beweren, dat we vóór den morgen 9 uur in Parijs zullen zijn. Toch is dat ons vaste voornemen en we hebben 't gehaald ook. Terwijl Langres zich naar bed begeeft, snort Hansen den donkeren nacht in met nog steeds Parijs als doel. Hoogstens zullen we een paar uurtjes langs den weg een dutje doen, waartoe we ten slotte eenige tientallen kilometers buiten Langres besluiten. Er is een zware mist komen opzetten en we zijn tamelijk vermoeid. Hansen wil niet het gevaar loopen achter zijn stuur in slaap te vallen en daar we in den zwaren mist toch niet kunnen opschieten, rijdt hij den wagen langs den weg. We maken de open zijkanten onder de kap weer met doeken dicht en kruipen weg onder de deken. Spoedig sliepen we opnieuw in de goedkoopste hotelkamer den slaap des vredes… (Op dezen dag legden we, trots de kruistocht door het Zwitsersche bergland, maar doordat we na Bazel nog ongeveer 250 km overwonnen, in totaal 525 km af.)

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 29 juli 1932

 

 

Met een "Opel" op vacantie 10 (slot)

 

Door Noord-Frankrijk terug naar huis

 

 

Naar Parijs

De nieuwe dag brak om 4 uur aan. We hadden buiten verwachting een uitstekend dutje in den wagen kunnen doen en daar we ons goed hadden ingepakt, was er van kou lijden geen sprake geweest en niemand had ons in onze openbare rust gestoord. Alleen trok zoo nu en dan een voorbijrazende trein - we stonden toevallig weer in de buurt van een spoorlijn - even de aandacht, maar met het langzaam wegsterven van het geratel doezelden we weer weg totdat we om 4 uur des morgens bij het volle licht van een nieuwe dag opbraken. De weg was stil en verlaten. Het weer was triestig en we waren nog geen 20 kilometers onderweg of daar barstte de gevreesde regenbui in volle hevigheid los. Het water kletterde in dikke stralen neer en de lucht was zoo zwaar betrokken, dat 't er naar uitzag alsof het zoo den heelen dag zou blijven. Nog niet goed uitgeslapen en in een "melige" stemming door het vervelende weer stoven we echter door alles heen en met voorlopig Parijs als doel, dat nog een afstand van 265 km beteekende. We hadden dus vóór 't ontbijt nog genoeg te doen. Hansen was nog lang niet bijgeslapen en lag onder de deken weggedoken. Nadat we even proeven hadden genomen of er slipgevaar bestond op den natten weg - door met 60 km-vaart plotseling te remmen, wat niet zoo gevaarlijk is, wanneer men 't met opzet doet en dus op alles voorbereid is - en gebleken was, dat het wegdek in Frankrijk veel stroever en de Opel goed vast op den weg lag, vertrouwde Hansen het aan mij toe er trots den regen een flink vaartje in te zetten.

In de eerste plaatsjes, zooals Chatillon en Bar, waar we passeerden, was nog weinig leven op straat. Tusschen Bar en Troyes vonden we een verongelukten Parijschen wagen dwars over den weg. De bestuurder, een fijn Parijsch heertje, liep met een groote dot watten boven op z'n hoofd in den regen rond, achtervolgd door een poezelig wit schoothondje dat een mooi riempje door het slijk achter zich aan sleurde. De man (hij was veel te vroeg opgestaan!) verklaarde in een onbewaakt oogenblik het stuur te zijn kwijtgeraakt, waardoor zijn wagen, een groote Renault-cabriolet, op den berm van den weg terecht was gekomen en met den rechterzijkant tegen een boom was geslagen. Zijn vrouw, een rasechte Parisienne, was er met den schrik en hij zelf met een gat in z'n hoofd vanaf gekomen, terwijl de materieele schade niet zoo groot was dat hij zijn weg nog kon vervolgen om zich in de eerstvolgende plaats te laten verbinden.

We gingen weer verder en na in Troyes getankt te hebben, ging 't recht op Parijs aan, waar we om half negen des morgens arriveerden, snakkend naar een stevige kop koffie. Om negen uur zaten we in het centrum van de stad midden in het op dit vroege uur toch al drukke verkeersgewoel. We bleven er niet langer dan noodig was. Na het ontbijt even telegrafeeren, geld wisselen, fotografeeren, stempelen enz. en na weer volkomen opgefrisch te zijn ging 't voort.

 

Naar Cherbourg

't Ging er de laatste dagen nog maar om kilometers te maken, waartoe we de groote routes in Frankrijk uitkozen, die zich uitstekend daarvoor leenen. Het plan om naar Cherbourg te gaan, hadden we in Napels al opgenomen, toen we van de duikbootramp hadden gelezen en het was vanuit Parijs tevens een schitterende route om er kilometertjes te vreten. Het duurde lang voordat we Parijs, waar geen eind aan scheen te komen en waar je geen 100 km per uur kunt rijden, uit waren. Op de Champs Elysées maakten we nog even een foto met de Arc de Triomphe op den achtergrond en dan begonnen we aan de groote brok van 340 km naar Cherbourg. Van deze lange route valt weinig te zeggen. Als lappen liggen de groote wegen door Noord-Frankrijk, eindeloos recht en een beetje golvend door de heuvelachtige streek met om beurten klimmen en uitloopen. Men zal begrijpen, dat we d'r constant een degelijk vaartje inhielden en dat er dien dag menige auto "gelapt" is. Het was aan de vooravond van den 14den Juli, Frankrijk's nationale feestdag, waarop alles naar buiten trekt, vrij druk op den weg, maar toch konden we flink opschieten. In het genade-oord Lisieux was 't "groote rust met lunch" en dan weer "immer weiter" met het gevolg, dat we omstreeks 5 uur in Normandië belandden en tegen zevenen aan den uitstekenden Franschen kustpunt Cherbourg.

 

In een rouwende stad

Het was duidelijk te zien: deze stad was in rouw. Van vele gebouwen wapperde de vlag, maar niet vanwege de komende nationale feestdag, doch wegens rouw en halfstok natuurlijk. Een matroos, die eveneens op een onderzeeër thuishoorde, vertelde ons, dat de duikboot nog steeds in de diepte lag en wees ons den weg naar de kust - 12 km buiten Cherbourg - vanwaar men in de verte de plek kon zien, waar de ramp had plaats gehad. Dit bleek te zijn tegenover St. Pierre-Église, waar een gemoedelijke Normandische schipper ons in de verte vier schepen aanduidde, die - naar door den kijker duidelijk te onderscheiden viel - kruisers bleken te zijn, die in 't vierkant rondom de tragische plek lagen. We keerden terug naar Cherbourg, waar ons een goed diner best bekwam. Hier ontmoetten we warempel weer een Hollander in den persoon van zekeren Goudstikker uit Amsterdam, die hier "zake teet".

 

Een recorddag

Het was 9 uur en toch eigenlijk veel te vroeg om er al uit te scheiden met rijden, waarom we besloten langs denzelfden weg terug te keeren tot Caen waardoor we nog 120 km maakten. Zoodoende hadden we'r dien dag 730 km opzitten, het grootste aantal dat we gedurende den geheelen tocht op één dag gemaakt hadden en men zal willen gelooven, dat we "doodop" waren, toen we op bed letterlijk neervielen en binnen een paar minuten sliepen als otters!

 

De laatste dag

Den volgenden morgen van den laatsten dag van onze Opel-tocht werden we om 8 uur gewekt door vroolijk trompetgeschal en klokkengelui. Het was "quatorze juillet" en feest in Frankrijk. Het garnizoen van Caen hield reveille en trok voorbij om den feestdag met een parade te openen. De stad was - mede ter eere van een bezoek van den nieuwen Franschen president enkele dagen terug - rijkelijk versierd, zooals het geval was in alle andere plaatsen, die we dien dag in Frankrijk nog passeerden. Het doel van heden was Brussel, dat we vanuit Caen via Rouen, Beauvais, Reims en dan naar boven via Maubeuge en Bergen bereikten. Weer die eindelooze lappen van wegen, waarop "tempo" gedraaid kon worden met het gevolg, dat we 604 km achter den rug hadden, toen we 's avonds voor "Atlanta" te Brussel arriveerden. Er ging direct een telegram naar den Opel-dealer te Tilburg, die we de aangename mededeeling konden doen, dat de tocht tot dusver schitterend geslaagd was zonder ook maar de minste pech of één "bandje". De Opel heeft 't er prachtig afgebracht en aan alle verwachtingen ten volle beantwoord en had bewezen er toe in staat te zijn om binnen veertien dagen zes groote landen van boven tot onder te doorkruisen. Op den laatsten avond hebben we 't er maar eens goed van genomen en in Brussel ons tot slot best geamuseerd.

 

Naar huis

Op Vrijdag 15 Juli begonnen we aan de laatste etappe. In Antwerpen ontmoetten we reeds de eerste Tilburgers, die ons een hartelijk welkom toeriepen bij onzen terugkeer, waarna de hartelijke ontvangst volgde bij de "General Motors", die begrijpelijkerwijze wel ingenomen waren met het welslagen van den tocht, gemaakt "met medewerking" van een hunner producten. Het geheel werd bekroond door de "overrompelende" ontvangst te Tilburg, die we helemaal niet verwacht hadden en ons werkelijk verraste, maar toch bewees, dat er hier niet alleen voor wieler- doch ook voor autosport belangstelling bestaat.

 

Met het grootste genoegen zien wij op den prettigen tocht terug, waarvan het welslagen afhankelijk is geweest van onze trouwe Opel en men zal 't wel willen aannemen, wanneer wij een vacantietocht met een Opel - ook door hooge bergstreken - ten volle kunnen aanbevelen.

 

JOHN. M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 juli 1932

 

 

De Opel-prestatierit

 

De aankomst te Tilburg

 

 

't Was een warme en hartelijke ontvangst welke den ondernemers van den Opel-prestatierit gisterenavond ten deel viel, waarbij sportief Tilburg zich niet onbetuigd liet. Gevolgd door een groote file Opel-auto's die zich reeds grootendeels te Breda aansloten, reed men circa 9 uur Tilburg binnen. Ter hoogte van Hulten, waar zich eenige vrienden en kennissen hadden opgesteld, begon reeds een kleine bloemenhulde. Overal langs den weg bevonden zich opmerkelijk veel wielrijders en wandelaars, die, zoodra zij het gele Opeltje met de autoduivels in de gaten kregen, enthousiast hun groet brachten. Heel Tilburg scheen er van af te weten.

Voorafgegaan door de motorbrigade werd naar den Heuvel gekoerst, waar wel de climax kwam en naar schatting eenige duizenden menschen zich hadden opgesteld om getuige te zijn van de "blijde incomste". Door een ware menschenhaag gleed het Opeltje de plaats voorbij waar het in den nacht van 2 Juli startte om het Heuvelplein op te zwenken en dan ingesloten en toegejuicht te worden door een menigte enthousiastelingen, waarin het Opeltje met zijn kranige berijders als 't ware werd verzwolgen en waarbij het waarschijnlijk meer heeft geleden dan gedurende den ganschen tocht door Centraal-Europa. Met veel moeite wisten de "kilometerverslinders" in hun overalls die "overal" geweest waren, hun wagentje te verlaten.

Na deze geestdriftige begroeting vond op 't Heuvelplein nog een huldiging plaats. Door den heer E. Lepelaers, de Opel-dealer voor Tilburg, werd een lauwerkrans aangeboden en namens het personeel van de garage Lepelaers een bouquet bloemen. Een tweede lauwerkrans hadden de renners in ontvangst te nemen van de directie der N.T.Ct., welke werd overhandigd door den heer H. Arts. Zij werden voorts nog gecomplimenteerd door den heer P.A. Preusting, commissaris van politie, en ontelbare anderen. Hotel Riche bleek een kalmere haven te zijn, waar eenigen tijd werd verpoosd en waar de directie de aardige attentie had het gezelschap eenige ververschingen aan te bieden. Het behoeft wel geen betoog, dat het Opeltje waarmede de zoo schitterend geslaagde tocht werd afgelegd en de renners geen oogenblik in den steek heeft gelaten - men heeft zelfs geen lek bandje gehad - nog geruimen tijd veel bekijks had. Een woord van hulde is tot slot nog wel op z'n plaats voor de politie, welke op schitterende wijze voor de afzetting zorg droeg en de aankomst zoo ordelijk deed verloopen.