INHOUD MAJOIE
CUBRA HOME

© 2017

Stichting Cultureel Brabant (CuBra)  & Ben van de Pol

John Majoie

Journalist

 

Onder redactie van Ben van de Pol

 

'Flitsen uit het soldatenleven' - 12 reportages over zijn ervaringen als gemobiliseerd soldaat - 26 oktober-22 december 1939

 


Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 26 oktober 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 1

 

De eerste dag

 

 

De algemeene mobilisatie, welke mij als een der veelbesproken "vrijwilligers" in de kleuterschool van een historisch stadje met de manschappen van een heele compagnie tezamen perste, duurt nu juist twee maanden. Ik heb me rustig neergezet in een stil hoekje van ons kwartier - dat overigens niet vele stille hoekjes heeft - om nog eens alles te overpeinzen, wat zich in die acht eerste mobilisatieweken heeft afgespeeld.

Alsof het gisteren pas gebeurd is, zoo herinner ik mij nog helder dien warmen nazomerschen middag, waarop ik mij aanmeldde in de gang van dat ontruimde fröbelschooltje, dat uit vier lokalen, een gang in T-vorm en een speelplaatsje bestond. Hier moest de zooveelste compagnie van het zooveelste autobataljon gelegerd worden en waarlijk niet om de eerste beginselen van het fröbelen aan te leren. Met den kapitein maakte ik kennis toen hij zich had neergeplant op de teere leuninkjes van een kinderstoeltje achter een nog kinderachtiger tafeltje. Op een al even primitieve wijze hadden zich de sergeant-majoor-administrateur en fourier geïnstalleerd om de geleidelijk uit alle windhoeken des lands binnendruppelende manschappen te ontvangen en de noodige notities over hen te maken. Een beetje onwennig liep men aanvankelijk nog langs elkaar heen. Herinneringen aan m'n kostschooljaren kwamen boven. Dan liep je op den eersten dag ook zoo'n beetje om elkaar heen te draaien met de gedachten nog bij het zoo juist verlaten huis, hier en daar een kort gesprek met een onbekende aanknoopend over een erg algemeen onderwerp en hoogstens zoo nu en dan wat zoetzuur lachend om de geforceerde humor van den een of ander, die een onwezenlijk gevoel met een goedkoop grapje wilde onderdrukken.

Maar wel schijnt men zich gemakkelijker aan te passen wanneer men gemiddeld vijftien jaren ouder is en wat ervaring in den algemeenen omgang heeft opgedaan! Toch zijn er ook bij opkomst op soldatenleeftijd dezelfde soorten te onderscheiden als in den kostschooltijd. Daar zijn jongens, die binnenstappen met een opgewekt gezicht en een vroolijke luidruchtigheid alsof ze samenkomen voor een gezelschapsreisje naar Zwitserland; daartegenover zijn er, die onopgemerkt binnenglijden met een uitdrukking op hun gelaat alsof ze vreezen nog denzelfden avond te zullen worden doorgezonden naar de eerste linie van een front, waar het volop oorlog is. De eerste categorie heeft direct haar kennissen gevonden en is in druk gesprek gewikkeld. Zij vormen groepjes, die aanstonds de kans waarnemen om een kaartje te leggen of de stad te verkennen om uit te zien naar het beste biljart of een andere ontspanning. De tweede soort treedt individueel op. Dit genre grijpt meestal het eerst naar een meegebrachten boterham, die op een rustig plekje wat teruggetrokken wordt verorberd. Slechts langzaam zoeken of vinden zij contact met soortgenooten, die zoo maar wat zitten te prutsen in hun goederenzak of aandachtig hun zakboekje bestudeeren om eens duidelijk na te gaan waar ze aan toe zijn.

Wat was het allemaal nog vreemd die eerste dagen, als ik daar nu nog aan terugdenk. Thans hebben we elkaar wel gevonden en ons al lang in het onvermijdelijke geschikt. Zoo herinner ik mij dien eersten avond in het versche stroo onder de sterk naar de kamfer riekende deken. Het was stil geworden in ons kleuterschooltje. Slechts hier en daar wat geritsel in het stroo van een enkeling, die den slaap ondanks de vermoeiende beslommeringen van zoo'n dag-van-opkomst niet kon vatten. Natuurlijk waren er hier en daar van die gezellige slaapgenooten, die op luide wijze uitdrukking gaven aan hun onhebbelijke gewoonte om te snurken. Dit kon dien eersten avond nog onbestraft geschieden. (Hoe daar later vaak met radicale middelen tegen opgetreden werd, hoop ik nog wel eens op treffende wijze te omschrijven!) Het was er benauwd en er waren veel muggen. We lagen met veertig man in een klaslokaal met twee ramen, die slechts een halve meter geopend konden worden. Gelukkig kwam er geleidelijk meer orde en werk, zoodat langzaam maar zeker een tweede kwartier voor onze compagnie gevonden was in een ruime concertzaal, sliepen we voortaan frisch als rozen en kwam er ook overdag meer ontspanning in de nieuwe sfeer. Er werden secties gevormd, men leerde elkander nader kennen, er kwam wat orde en werk, zoodat langzaam maar zeker het ijs brak totdat de regelmatige watervlakte ontstond, waarop we thans, zoo goed en zoo kwaad als 't kan, ronddobberen.

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 28 oktober 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 2

 

Mannen als Rinus

 

 

Op een van de eerste dagen, dat we ons genesteld hadden in het stroo van de kleuterschool in het oude stadje met nauwe straten en goore grachten "ergens in het middenwesten", maakte ik zoo heel toevallig kennis met Rinus Holster. Hij kwam uit een van die vele plaatsjes in Groningen, die met "wolde" eindigen. Een groote kerel met een bril op, een wat hoekig gezicht, dat tweemaal daags geschoren diende te worden en een uniform uit de vorige eeuw. Hij was dus niet meer van de jongsten, maar wist er zich wel mede te amuseeren, want hij zat vol grappen, deed vaak van die echte kwinkslagen en was zelfs zoo nu en dan bij een stoeipartij betrokken. Hij sliep tegenover mij, wat ik voor het eerst bemerkte toen hij met de groote voeten van z'n lange beenen op 'n keer tegen mijn bescheiden onderdanen stootte. Ja, als die Groninger zich 's morgens uitrekte, werd hij eens zoo lang! Hij was met mij ingedeeld bij den zg. korpstrein, die toen nog slechts op papier bestond, want de wagens die reeds gerequireerd moesten zijn, hadden we nog nooit gezien. Ik zelf wist, dat ik ordonnans was, maar ook een motorrijwiel was mij die eerste dagen nog niet toebedacht. Daarom werden we toen, omdat er voor ons nog totaal niets te doen was, zonder onderscheid van functie op ongeregelde beurten op wacht gezet.

Zoo kwam het voor, dat ik enkele nachtelijke uren van wake doorbracht met Rinus Holster, den vrijwilliger uit Groningen, dien ik nog maar oppervlakkig kende. Ik kwam hem om één uur aflossen, maar hij had nog geen zin om zich op zijn beurt in het stroo neer te vlijen en daarom bleven we samen wat keuvelen op twee gemakkelijke stoelen, welwillend door overburen ter beschikking gesteld. Rinus hield z'n karabijn-met-bajonet tusschen z'n knieën en liet het wapen tegen z'n rechterschouder rusten. Terwille van de symmetrie nam ik dezelfde houding aan met de karabijn tegen m'n linkerschouder aan de andere zijde van de schooldeur, welke wagenwijd openstond om honderden muggen gelegenheid te geven een eindeloos dansje te maken rond de lamp in het portaal. Zoo záten we in dien uniek warmen najaarsnacht op wacht en rookten zeer goedkoope sigaretjes om ons de muggen van het lijf te houden. Want muggen waren er in krioelende mate in dat historische stadje vol boomen en grachten. Rinus staarde naar de sterren en trok zoo fel aan z'n sigaretje, dat het leek alsof hij de rook naar den "grooten beer", die vlak boven ons stond, wilde blazen.

Ik keek hem eens van terzijde aan en juist toen ik meende, dat hij aan "thuis" dacht, begon-ie erover. "Tjonge," zoo verzuchtte Rinus eensklaps, "'t is toch geen lolletje!" Die ontboezeming verbaasde me van iemand, die het tot dusver kennelijk niet anders dan als een "lolletje" scheen op te vatten. Ik had hem nooit anders dan opgewekt en nimmer teruggetrokken of in gedachten verdiept gezien. Maar nu eerst kwam los, wat er in het diepste van dien soldaat-van-middelbaren-leeftijd omging en wat er vooral die eerste dagen moet zijn omgegaan in de harten van zoovele van die kerels, die zich uiterlijk als grapjassen vertoonden om de innerlijke gemoedsdeining tegen te gaan. Rinus bleek er één van te zijn en vele zorgen te hebben.

De mobilisatie had hem plotseling weggeroepen van een ziekelijke vrouw en een teer kindje. Hij had een groot boerenbedrijf van ruim 80 ha ergens op het platte land van Groningen, waar de boerderijen ver van elkander staan en waar hard gewerkt moet worden om de onkosten van zoo'n groot landbouwbedrijf te dekken. Hij had de behartiging van zijn niet geringe belangen moeten overlaten aan een paar vertrouwde knechts en hoopte nu maar zoo spoedig mogelijk weer naar z'n erf te kunnen terugkeeren. Hij zou attesten van den dokter vragen en er den burgemeester in betrekken om vrij te komen, want dat kon zoo geen maand duren. Vertrouwelijk vertelde hij mij z'n lief en leed - het bleek meer leed dan lief te zijn - en ik schaamde me, dat ik daar niet veel meer op kon zeggen dan: "Ja, jong, dat zijn beroerde dingen!"

Ik begon me plotseling dingen te realiseeren, waaraan ik tot dusver nog zoo weinig gedacht had, omdat ik van dergelijke toestanden slechts den nuchteren buitenkant bleek te kennen. Ik begon iets te peilen wat ik totnogtoe niet diep gezocht had. Wat voelde ik me dien nacht, toen een zekere Rinus Holster ergens uit Groningen - tevoren nooit van gehoord of gezien - me dat alles vertelde, nog een kwajongen, die amper wist wat er eigenlijk in de wereld, waarvan ik toch al zooveel gezien heb, te koop is. Ik ben niet getrouwd en heb geen eigen zaak aan anderen moeten overlaten, maar ik voelde nu toch wel zoo'n beetje wat er om moet gaan in zoovelen van die weerbare mannen, die van huis en haard zijn weggeroepen. Ze zijn te bewonderen, die mannen als Rinus, die weten "to make the best of it". Op zulke kerels kan het vaderland rekenen. Ze morren niet, omdat ze weten, dat het moet, maar zij brengen een groot offer, dat niet genoeg gewaardeerd kan worden. Toen Rinus eindelijk z'n stroo had opgezocht, heb ik lang zitten nadenken en veel respect gekregen voor die kerels van de oudere lichtingen.

In het laatste wachtuur werd m'n gepeins onderbroken door naderende voetstappen over de doodstille straat. Er kwam een agent langs op z'n nachtelijke ronde. Hij maakte een praatje over het zachte weer en over den gespannen toestand. Toen hij aanstalten maakte om z'n route te vervolgen, haalde hij een sigaar voor den dag en bood mij die aan. "Hier, jô," zoo zei de agent, "neem 'n sigaar. Heb ik net van 'n meneer gehad, maar ik rook niet en jij zit hier ook niet voor je lol." En ik, de soldaat, die als burger zelf zoo vaak een agent een sigaar had geoffreerd, omdat hij immers niet voor z'n lol des nachts door de stad kuiert, sloeg niet af… Ik heb de sigaar - het was er zoo waar een van 12 cent - bewaard en den volgenden morgen aan Rinus gegeven…

 

Enkele weken later, toen we alweer "ergens anders" lagen, kwam op 'n morgen Rinus Holster me met een opgeruimd gezicht vertellen, dat-ie afzwaaide. "Hij had 't gedaan gekregen." Z'n vrouw was steeds zieker geworden en de huisdokter had dringend geadviseerd hem te laten terugkeeren om het moreel effect te verhoogen. De burgemeester had er het zijne toe bijgedragen en ook omdat Rinus vrijwilliger van den motordienst was en op zijn verzoek toch eenmaal in aanmerking zou komen om af te zwaaien, had men hem bereids laten gaan, om hem slechts terug te roepen, indien ons land onverhoopt in werkelijk en onmiddellijk dreigend oorlogsgevaar zou komen te verkeeren. En dan kon men immers weer vast op Rinus rekenen, want "dan was het toch kapot" aldus de Groninger boer. Met een stevigen poot nam ik afscheid van hem met de afspraak den eerstvolgenden zomer op z'n model-boerderij eens een paar dagen te komen doorbrengen om de stadsche lucht van me af te schudden. Dat doe ik vast, want ik hou van mannen als Rinus.

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 31 oktober 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 3

 

Als je gemeen soldaat bent

 

 

Het is een algemeen, maar eigenaardig verschijnsel, dat 't "soldatenpak" 'n heel ander mensch van je maakt. Je gaat heel anders doen en permitteert je dingen, waar je in 't burgerlijk leven in de verste verte niet aan zou denken. Ik ben gemeen soldaat en gedraag mij als zoodanig. In 't begin liep ik zelfs met m'n handen in de wijde broekzakken, maar dat hoort toch eigenlijk niet en dat heb ik dan ook al afgeleerd. Maar als ik loop op m'n "kistjes", dan slof ik. Dat doe je onwillekeurig als je soldaat bent. Ik hang wel eens tegen raamkozijnen, zit op paaltjes of hurk tegen een muur, want dat doen ze allemaal. Dat is inderdaad niet geheel juist, maar als doodgewoon soldaat kan ik me toch ook geen houding van een luitenant geven. Daarom laat ik me ook maar zoo'n beetje gaan als soldaat met het vaste voornemen het goed te doen zoodra het moet en wanneer er iets van je vereischt wordt. Ja, je doet gekke dingen als soldaat; heel anders dan als welopgevoed burger. Niet dat 't anders onopgevoed voorkomt, maar je doet toch vrijer en een tikje brutaler in je optreden en als je niet te ver gaat en de grenzen weet, dan zal het niemand je kwalijk nemen. Een soldaat is immers een soldaat en dat beteekent heel iets anders dan een gewoon "burger". Van een soldaat verdraagt men ook meer, op dezelfde wijze als van studenten, die zich ook iets meer kunnen veroorloven dan iemand, die niet studeert, mits het de perken niet te buiten gaat.

Onze compagnie, het zooveelste onderdeel van een autobataljon, is reeds driemaal verhuisd en heeft eindelijk sedert enkele weken haar vaste plaats van bestemming gevonden. We hadden steeds het voordeel in de bewoonde wereld ondergebracht te worden, zoodat ik u niet kan vertellen van de geneugten van het soldateske plattelandsleven. Wij hebben steeds in aanzienlijke steden vertoefd en onderdak gevonden in ruime gebouwen, zoodat ik hier niet spreek uit ervaring over de legering in schuren en stallen, in dorpjes op de heide. Ons bataljon - in bijzonderheid dan onze compagnie en nog intiemer: onze korpstrein, een sectie met bepaalde functies - heeft steeds stadsche allures gehad en heeft zich dan ook steeds aan stedelijke toestanden aan moeten passen. Dat beteekent op de eerste plaats veel thee drinken. Da's gewoonweg verschrikkelijk, dat medeleven der burgerij in theevorm. Nog nooit in m'n heele jonge leven heb ik zooveel thee gedronken als in deze twee maanden. Ook koffie is in overvloedige mate in mijn soldatenmaag gekolkt.

In de eenvoudige, maar hartelijke arbeidersbuurt rond ons kleuterschooltje begon het al 's morgens om 10 uur. Onze buurvrouwen hielden als 't ware een wedstrijd in het schenken van thee en koffie. Je kunt het niet afslaan al heb je er genoeg van, want men zou het je kwalijk nemen. In ruil voor kuch en etensoverschot overlaadden de vrouwen ons met weldaden. We kregen kussens om zacht op te slapen, we leenden borden en eetgerei en dronken ieder uur van den dag dampende koffie of geurige thee. Eigenaardig, dat juist zulke menschen met groote gezinnen, kleine inkomens en duizend zorgen, met een huishouden, waar elk dubbeltje driemaal moet omgedraaid worden, meestal het gulst en het hartelijkst blijken te zijn, wanneer er wat kan overschieten voor de soldaten.

Dat is mij - en voorzeker velen mijner lotgenoten - bij herhaling gebleken en dat heeft me, niet alleen als soldaat, goed gedaan. Is het wonder, dat we met groot pleizier in zoo'n huishouden eens iets opknapten. We hebben matten geklopt, zware kasten verzet, tuintjes opgeharkt, reparaties verricht en zoovele van die kleine werkzaamheden gedaan voor de menschen, die een soldaat begrijpen en weten, wat het zeggen wil om plotseling alles te moeten verlaten, waaraan men zoo gehecht is. Inderdaad, aan het medeleven van de "burgerij" - een typische uitdrukking van den soldaat voor alles wat niet geüniformeerd is - hebben wij de dankbaarste herinneringen en dat zal blijkbaar onze compagnie niet alleen beamen.

Toch weet je vaak als soldaat ook aan ingrediënten te komen, waar je in het burgerlijke leven niet anders dan voor zou willen betalen. Ook ik heb een neiging over me gekregen om te "bietsen". Dat is een Rotterdamsche uitdrukking, zoo heb ik geleerd, voor op haast schooiende wijze vragen of beter voor schooien in beschaafden vorm. Ik schijn daar zelfs zeer handig in te zijn geraakt, want vaak genoeg word ik er op uitgestuurd door m'n kornuiten om hier en daar "een schadelijk eindje worst" in een slagerswinkel te bemachtigen of een soort theeschenkerij te organiseeren vanuit een behuizing, waar men 't kennelijk missen kan. Hoe ik dat aanleg, verraad ik niet, maar het lukt altijd! En op een fatsoenlijke manier gebeurt het in ieder geval, zonder opdringerig te zijn of den indruk van bedelen te wekken. Trouwens, dat zou ook niet te pas komen en honger lijden doet de Nederlandsche soldaat voorzeker niet. Het eten schijnt overal royaal en uitstekend te zijn - ik weet dat van vele kanten en niet alleen uit eigen omgeving - maar daarom houden we nog wel van een extraatje, van een anders toch voor weggooien bestemd stukje worst of kaas of van een kopje warme thee, vooral als een soldaat en route is. Men moet er nooit direct om vragen, maar er zijn zooveel manieren om langs een correcten omweg te kennen te geven, dat men er wel van houdt! Ik begin altijd met water te vragen, maar heb steeds limonade of bier gekregen! En van deze zonzijde bekeken vind ik de mobilisatie zoo beroerd nog niet!

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 3 november 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 4

 

Een kort, maar weldadig nachtrustje

 

 

Het heeft enkele dagen geduurd vooraleer ons autobataljon in al zijn onderdeelen volkomen geformeerd was. Maar toen het zoover gekomen was en elke sectie het haar toegewezen aantal wagens van diverse schakeering ter beschikking had met het noodige aantal motorrijwielen, begon de groote trek naar onze definitieve plaats van bestemming. Zoo vormden wij op den eersten dag van de herfstmaand een van die eindeloos lange colonnes, welke langzaam met horten en stooten optrok naar een ver verwijderd doel, waarnaar men lang gegist had, maar niemand het goede had geraden. De colonne werd geëscorteerd door een bepaald aantal motorordonnansen, die als herdershonden langs de kudde op en neer reden om het contact te onderhouden. Een aardig baantje als het niet regent en indien men bedreven is in het hanteeren van allerlei merken motoren.

Het had iets weg van een volksverhuizing zooals daar de eene colonne na de andere zich over de wegen slingerde en elkanders voorrang opeischte. Toen de avond viel en het onderweg bekend gemaakte doel in zicht was, werd halt gehouden om de keukenwagen langs onze compagnie te doen rijden en gelegenheid te geven een geweldige massa dampende snert met kluiven over de manschappen van den autotrein uit te storten. Na een oponthoud van enkele uren om als het ware de magen de kans te geven de groene massa rustig te verwerken, werd de tocht, die 's morgens al zoo vroeg begonnen was, voortgezet.

Het was rond middernacht toen we een landelijk stadje binnenreden, waar ons werd medegedeeld, dat er op ons niet gerekend was… Het plaatsje was reeds tot in de uithoeken door militairen bezet en er kon geen kip meer bij! Geen lolletje voor de doodvermoeide jongens, die eindelijk wel naar wat rust verlangden. Er werd hier en daar al zachtjes gemord, maar het zou nog erger worden. Na eenigen tijd kwam de order verder op te rijden en spoedig lag het vriendelijk aandoend stadje, dat voor ons geen onderdak meer had, weer achter ons. Na een twintigtal kilometers dieper den nacht te zijn ingegaan, kregen de ordonnansen order de colonne een breede boschlaan in te sturen waar in de cabines der wagens "overnacht" zou moeten worden tot des morgens vier uur. Dan zou de tocht voortgezet worden naar het inmiddels nieuw gevonden doel, een prachtplaats in het centrum en het fraaiste deel des lands.

Dit was de klap op de vuurpijl! Hoogstens twee uren rust in de cabine van een vrachtwagen na een tocht van ongeveer 120 km waarover men 20 uren gereden had, maar veel vermoeiender dan wanneer de afstand in drie uren was afgelegd. De meesten waren echter te vermoeid om te "kankeren" (dit is een militaire uitdrukking voor mopperen!); er zou trouwens toch weinig aan te doen zijn geweest. In oorlogstijd zullen er overigens wel zwaardere offers gebracht moeten worden. Het was spoedig rustig in de donkere boschlaan, waar tientallen en nog eens tientallen vrachtwagens achter elkander stonden opgesteld met in de cabines of de laadbakken in diepen slaap verzonken soldaten.

De motorordonnansen moesten maar zien, dat ze ergens in den laadbak van een vrachtwagen nog een plaatsje vonden om de afgematte ledematen neer te vlijen. Met vier collega's had ik een "huifkar" op het oog, waarin zoowaar ook nog stroo lag. Op weg daarheen, na onze motoren onder een zwaren beuk neergeplant te hebben, passeerden wij een villa, waar nog volop licht brandde. Twee achtenswaardige oude dames stonden bij het hekje van den voortuin de militaire gebeurtenissen, die zich rond haar hadden afgespeeld, te bespreken. Toen wij binnen het gehoorsveld van de beide dames waren gekomen, merkte een onzer luide op: "Nou jongens, dan zullen we maar in een vrachtknots gaan liggen." De vlieger ging dadelijk op! Een der dames vroeg belangstellend of wij geen onderdak hadden. Ik weet zeker, dat zij het woord "vrachtknots" niet begrepen had, maar wel zal zij er uit verstaan hebben, dat het geen bed met veeren was, waarop wij ons gingen neervlijen.

Ik nam het woord en legde de dames uit, dat we voor dezen nacht nog geen bestemming gevonden hadden en ons moesten tevreden stellen met de legering in een vrachtwagen. Het scheen alsof ik dit alles aan de dames op een veel medelijden opwekkende wijze had uitgelegd, want zij vonden het vreselijk dat wij in een vrachtwagen moesten slapen. Wij vonden het per slot van rekening nog zoo heel erg niet, maar sloegen toch ook weer niet het aanbod der vriendelijke potentaten af om in den tuin op ligstoelen te komen slapen. Achteraf vonden zij - wij ook trouwens - dat dit toch ook maar in de openlucht was en daarom verbeterden zij hun hartelijk voorstel door bivak aan te bieden in een der zitkamers der ruime villa. Een neefje, dat bij de tantes gelogeerd was, sleepte van den zolder een partij matrassen, kussens en reisdekens, zodat in een minimum van tijd vijf prachtige legersteden geïmproviseerd waren.

De dames bleken een zeldzaam vertrouwen in onze eerlijke snoeten te hebben om zoo maar vijf wildvreemde motorrijders in huis op te nemen. Zij overlaadden ons met weldaden en zetten zelfs nog thee en maakten boterhammen klaar met peperkoek. Deze onverwacht hartelijke ontvangst, zoo oprecht gemeend, deed vijf soldatenharten goed en we sliepen weldra als rozen in het knusse kamertje. Vier onzer pasten net tusschen een bureau en een antieke kast. De vijfde en de brutaalste, Dikke Toon, een toffe jongen uit de groote havenstad aan de Maas, had zich in breede majesteit uitgestrekt op een leeren tweepersoons fauteuil, waarbij hij zich nog vier kussens had toegeëigend.

Maar wie zou ons wekken? We moesten immers om 4 uur weer gereed staan om opnieuw op te trekken. Daar hadden we zoo gauw niet aan gedacht. Onze gastvrouwen hadden boterhammen en thee in thermosflesschen klaar gezet om den volgenden morgen mee te nemen en ons slechts verzocht nauwkeurig de vensters en de voordeur te sluiten, maar over de wijze, waarop we wakker zouden worden, hadden we ons niet verdiept. We besloten het in onze slaapdronkenschap maar aan het toeval over te laten. Zoo sliepen we in met maling aan de rest, die in cabines dommelde. Indien de colonne soms zonder ons vertrokken zou blijken te zijn, dan zouden wij ze wel inhalen!...

Ik weet niet hoe, maar plotseling was ik klaarwakker en zag op een pendule, dat het tien over vijf was! De colonne zou immers om 4 uur opbreken, maar in de verte hoorde ik ondanks het weldadig gesnurk der mij omringende slaapmakkers, geroezemoes en zoo nu en dan een claxon. Daar bovenuit plotseling een schreeuwend bevel: "Motoren aanslaan!" De colonne stond op het punt te vertrekken en vijf van de haar begeleidende veertien ordonnansen lagen nog ergens in een onder groote boomen verscholen villa in maffenden toestand. Ik kleedde me snel aan met de egoïstische bedoeling aanstonds bij de te verwachten paniek in het kleine kamertje niet overhoop gestooten te worden en zelf achterop te komen. Dan maakte ik plotseling "groot alarm" op een wijze, dat ook de overige bewoners van het huis er van wakker geworden moeten zijn. Als verschrikte musschen sprongen de anderen overeind. Zij hadden slechts enkele minuten noodig om hun jasje aan te trekken, een paar sneden brood in te slikken en het hoofd even onder een kraantje te houden. Toch konden we niet nalaten nog gauw een krabbeltje te maken en op het bureau een briefje achter te laten, waarop we "hartelijk dank" zetten met onze handteekeningen eronder. Hals over kop struikelden we de deur uit, in de haast ze iets te hard dicht trekkend, om dan naar onze motors te rennen en nog net op tijd tegelijk met de reeds in beweging gekomen colonne op te trekken.

Die paar uren weldadige rust onder het gastvrij dak van twee vriendelijke oude dames had ons bijzonder goed gedaan en volkomen opgefrischt raasden we weer langs onze colonne met opgemonterde gezichten, verbaasd aangegaapt door anderen, die niet begrepen waar we dat enthousiasme vandaan haalden. We hadden het te danken aan twee goede, oude zielen, die aan een paar afgetobde soldaten een weldaad bewezen en op voorbeeldige wijze het "draagt elkanders lasten" toegepast hadden.

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 4 november 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 5

 

Max speelt voor dokter

 

 

Hij heet Max, heeft krulletjes, een sterk gebogen neus, dikke lippen en een permanente grijnslach. Z'n tuniek staat meestal tot den derden knoop open en z'n veldmuts bengelt, behoudens de momenten, dat-ie het ding op z'n hoofd moet hebben, uit zijn linkerbroekzak. Hij zit vol origineele grappen en doet niets liever dan stoeien, maar aangezien hij niet stevig ter been is en meerendeels zelf het eerst op z'n rug ligt, tracht hij soms waarlijk niet tevergeefs zijn tegenstanders te imponeeren door vervaarlijk te gillen en, gelijk Tarzan, met z'n vuisten op z'n krom opgezette borst te slaan. In de groote gymnastiekzaal van het modern schoolgebouw, waarheen we vanaf onze plaats-van-opkomst verhuisd waren, kon hij z'n Tarzan-toeren onder het uitstooten van Indianengehuil lustig botvieren. Hij zweefde dan als een slingeraap aan de ringen door de ruimte, schoof over de lange tafel om er en passant enkele al of niet gevulde veldflesschen met luid gerinkel af te schoppen, landde op een stoel maar nam dan weer een sprong naar de klimtouwen, zwierde naar de ladders, klauterde als een kat tot de hoogste sport, liet zich daarop rechtstandig weer zakken om ten slotte slingerend van touw naar ring terug te vallen in het stroo, waar hij in een stofwolk hijgend bleef liggen.

De eerste weken, toen de controle nog niet zoo streng en de dienst nog niet tot in de puntjes geregeld was, kwam hij nooit vóór één uur des nachts thuis. De gymnastiekzaal had een zijdeurtje, waarlangs hij stilletjes binnensloop wanneer de anderen al lang sliepen. Behoedzaam stapte hij dan wijdbeens van den een over den ander naar zijn eigen stroovlak, waarbij hij niet kon nalaten om een enkelen snurker een bosje stroo in den geopenden mond te duwen, hetgeen een feilloos middel tegen luidslapers is.

Op dien eenen middag, toen de heele compagnie moest aantreden voor het gebruikelijk geneeskundig onderzoek, had hij weer iets origineels bedacht, waarbij we onbedaarlijk hebben gelachen. De klucht speelde zich af in een H.B.S. en de compagnie stond, zat of hing in een lange gang, welke uitkwam op een trapportaal waar zich twee lokalen bevonden. In een dezer vertrekken werden om beurten telkens zes man tegelijk binnengelaten om door een drietal militaire doktoren vluchtig onderzocht te worden. Max leunde met mij tegen de deur van het naastgelegen vertrek en zon kennelijk op een nieuwe "geintje" om den tijd te korten. Hij kon zich niet langer bedwingen en opende plotseling de deur, waartegen ik geleund stond, zoodat ik achterover op m'n zitvlak naar binnen viel tot niet geringe hilariteit van de omstanders. Ik was terecht gekomen in een klein lokaaltje, waar een bureau stond, een glazen kast vol geraamtes en andere akelige dingen. Achter de deur bevond zich een fonteintje met een slangetje aan de kraan.

Dit interieur bracht Max blijkbaar op een nieuw lumineus idee. "Ik ga voor dokter spelen", grijnsde hij. "Stuur er een naar me toe, dan zal ik hem eens even onderzoeken!" De jongens, die in de nabijheid stonden, verkneukelden zich al op de dingen, die stonden te gebeuren. Max, die een "buiten-modelletje" aan had, deed een handdoek om z'n middel, rukte het slangetje van de kraan, hield het eene eind aan zijn oor en het andere in een der handen. Het was net echt! "Laat er maar een komen, assistent!" "Jawel, dokter", zei ik, terwijl ik de deur weer dicht trok en een eind de gang opging om er een uit een andere sectie uit te pikken, die Max niet kende en nog nooit gezien kon hebben. In het andere vertrek ging inmiddels het echte onderzoek rustig door en de daar aanwezige doktoren waren zich niet bewust van de kostelijke soldatengrap, die in hun onmiddellijke nabijheid ging uitgehaald worden.

Ik liep naar het einde van den wachtenden stoet, waar ik al spoedig een roodharig type ontdekte met een niet bepaald snugger voorkomen. "Hoe is de naam ook weer?" vroeg ik hem met een peinzend gezicht en knippende vingers, alsof ik iets vergeten had, wat me even tevoren genoemd was. "Van Sufferen", antwoordde de "blauwe" prompt. "Eh, juist, ja! Die naam was 't. Van Sufferen, jij kunt vast naar voren komen voor het onderzoek." "Je bent toch van de vierde sectie?" vroeg ik nog om het een beetje echter te maken. "Jazeker, van de vierde", aldus Van Sufferen, die z'n tuniek al in orde maakte en een beetje zenuwachtig aan z'n veldmuts friemelde. Hij volgde mij onmiddellijk naar de verkeerde deur, waar ik om een hoekje, mij met moeite bedwingend, den soldaat Van Sufferen bij den pseudo-dokter aandiende. "Laat hem binnen komen!" bulderde Max, die brutaal in een armstoel voor het bureau was gaan zitten.

Van Sufferen trad binnen, waarbij ik hem nog "pet af" toevoegde. Ik liet de deur half open, zoodat het in het portaal staand groepje mede kon genieten van het unieke tafereeltje. "Ontbloot je bovenlijf, Van Sufferen!" zoo gelastte dr. Max op superieuren toon. Een beetje verlegen begon de arme jongen, die toch zoo verschrikkelijk in de maling werd genomen, z'n tuniek los te knoopen. "Schiet een beetje op, jô!" aldus de "dokter" weer ongeduldig. "Ik heb hier vanmiddag niet alleen met jouw buik te doen." Van Sufferen trok z'n hemmetje over z'n rooden bol en stond met ontbloot bovenlijf tegenover Max, die met het serieuste gezicht van de wereld het eene uiteinde van de slang hier en daar op de sproetenborst van den buitenjongen drukte. De kerel, die van den prins geen kwaad wist, liet zich begrijpelijk alles welgevallen en keerde zich in alle gewenschte richtingen.

Max trok een bedenkelijk gezicht en deed alsof hij aandachtig luisterde wanneer hij zijn "patiënt" diep liet adem halen. "Heb je de mazelen al gehad?" vroeg-ie opeens. "Ik geloof van wel, meneer den dokter, als kleine jongen." "Zoo, zoo! Je hebt een beetje aanleg voor aqualitis, baasje. Morgenavond om 10 uur nog eens terugkomen. Blijf zoo even staan." Terwijl Max achter den rug van het slachtoffer de slang weer aan de kraan bevestigde, werden op de gang vele lachstuipen met de grootste moeite onderdrukt. Plotseling draaide Max de kraan ten volle open en perste door de slang een flinke straal water over den blooten rug en van achteren in de broek van den armen sukkel, die eerst nu tot de ontdekking kwam, dat hij er leelijk tusschen was genomen. Hij koos gelukkig de wijste partij en nam het met een zoetzuur lachje en een onvervalschten krachtterm op.

Op het daverend gelach, waar bovenuit luide de triomfante Tarzan-call van Max weer klonk, kwam een der militaire artsen uit het naastgelegen vertrek naar buiten om te informeeren wat er gaande was. Toen hij Van Sufferen bekeek, die meewarig z'n druipende rug stond af te drogen, werd hem spoedig duidelijk, wat zich hier had afgespeeld. De echte dokter kon zelf evenmin een hartelijk lachje onderdrukken en maakte het in zooverre voor Van Sufferen goed door hem meteen officieel te onderzoeken, zoodat deze zich niet tweemaal behoefde te ontkleeden. Van Sufferen is inmiddels genezen van zijn aanleg voor "aqualitis" en Max ontweek hem geruimen tijd!

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 9 november 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 6

 

Piepers jassen en boonen afhalen!

 

 

Het is zeer afkeurenswaardig te trachten zich zooveel mogelijk aan den dienst te onttrekken en de vuile wasch aan anderen over te laten. Er zijn van die soldaten, die buitengewoon bedreven zijn in het lijntrekken. Hoe zij 't aanleggen, dat weet je niet, maar ze weten altijd precies op het critieke moment er tusschenuit te knijpen en staan direct met een smoesje klaar als ze een opdracht krijgen, die hen niet aanstaat. Of ik dan soms zoo'n modelsoldaat ben? Helemaal niet, zoo vind ik van mezelf, maar ik geloof, dat ik zoo'n beetje tusschen lijntrekken en dienstkloppen in hang. Tot die categorie behooren de meesten en daar voel ik me ook het beste thuis. Ik wil er de kantjes niet afloopen, maar zal me evenmin als haantje de voorste aanmelden met het vriendelijk verzoek of men geen karweitje voor me heeft, omdat ik me zoo verveel! De eerste weken toen de dienstrooster nog niet zoo nauwkeurig bewerkt was en de diverse functies evenmin verdeeld waren, kon het vaak gebeuren, dat men je uren, soms dagen aan je lot overliet. Dan liep je verloren in de massa en dan was het de kunst om maar zoo'n beetje op den achtergrond te blijven of op zoodanige wijze rond te loopen, dat men den indruk vestigde met iets bezig te zijn.

Het was op den morgen van een dag, die wederom op "dolce far niente" dreigde uit te loopen, dat onze sergeant me met een ochtendblad in de hand aantrof en belangstellend informeerde of ik niets te doen had. Hij vroeg dit op zoodanige wijze, dat ik aanvankelijk den indruk kreeg alsof-ie iets heel bijzonders voor me had. Daarom aarzelde ik even en wist niet zoo gauw wat ik verzinnen zou… Stel je voor, dat ik bijv. belast werd met het wegbrengen van een brief naar den Generalen Staf of iets dergelijks. Ik had wel zin in een gezellig ritje per motor, waar een dag mede gemoeid is. Het zou dan jammer zijn indien ik geantwoord had, dat ik de een of andere prutsreparatie aan m'n motor moest verrichten. Het was alsof ik het gevoeld had, want nu vroeg de sergeant of ik soms onmiddellijk met de motor een boodschap zou kunnen doen ergens in een plaats, die tientallen kilometers van onze legering verwijderd was. Ik antwoordde prompt, dat ik op zooiets als het ware zat te wachten en aanstonds bereid was om desnoods naar het andere uiteinde van ons land te toeren.

"Nou," zei de sergeant, die me zuiver te grazen had, "dan wilde ik je meteen vertellen, dat die reis niet doorgaat, maar aangezien je anders weer tot nietsdoen gedoemd zou zijn, moest jij nou vandaag eens bij de jongens van de derde sectie gaan zitten om aardappels te schillen!" Allemachtig, wat was ik daar heerlijk ingetippeld! Aardappels schillen! Hoe krijgen ze het verzonnen?! Dat had ik nog nooit van m'n leven gedaan en zooiets had ik me als motorordonnans geenszins voorgesteld. "En als je geen piepers kunt jassen, dan ga je maar naar de vierde sectie boonen afhalen, da's ook een aardig werkje!" aldus schamperde de sergeant nog, die met zichtbare voldoening constateerde, dat-ie me fijn te pakken had. Toch troostte hij me nog met de verzekering, dat dit maar bij wijze van uitzondering aan een motorrijder werd opgedragen, omdat er immers nu toch bijna nog niet te rijden viel en ik toch niet in afwachting van geregelde en speciale bezigheden werkloos kon blijven rondloopen terwijl alle anderen iets onder handen hadden. Daar was óók weer iets voor te zeggen en daarom slenterde ik langzaam in de richting van de keukenwagens, waar een groepje, in blauwe werkkielen gestoken, rond een groote kuip en bij een nog grooteren hoop aardappelen zat. Ik wrong me tusschen een paar dikkerds in, greep een mesje en een bultigen aardappel, terwijl ik den reeds aanwezigen schillers - om me groot te houden - mededeelde, dat ik het zo leuk vond om ook eens piepers te jassen en daarom even kwam meehelpen…

Van den eersten aardappel, welke ik moeizaam van de schil ontdeed, bleef niet veel meer over. Nog minder als er ook nog de zwarte puntjes uitgepikt moesten worden! Er moesten zoovele aardappels geschild worden totdat er geen water in de kuip meer te zien was. Wij wisten dat met spoed te bereiken door de geschilde piepers zoo hard mogelijk in de kuip te meppen, dat er telkens flink wat water naar buiten spetterde. Aangezien we hierdoor echter ook zelf onder het nat kwamen te zitten, vond ik het beter om de kuip even een beetje scheef te houden en er wat water uit te laten loopen. Het resultaat was waarlijk verrassend en vond algemeene instemming bij de heeren jassers. Er begon zich al een aardig hoopje geschilde piepers boven den waterspiegel te vertoonen. Onder gezellig gekout schilden we verder. Na een kwartier had ik al zeven aardappels gestroopt en uitgepit. Bij den achtsten sneed ik bijna een van de toppen van m'n vingers, waarom ik bij den negenden besloot het getal af te ronden en het maar bij tien te laten.

De tiende aardappel was er een met drie "wratten", welke ik deskundig afsneed om een mooi rond gevalletje over te houden. Langzaam gleed er dan de schil in spiraalvorm af. Ik was hierbij zoo in gedachten verdiept, dat ik de schil in de kuip gooide en de ontbloote aardappel bij den schillenhoop. Algemeen protest van de mij omringende schilknapen was het gevolg. Op 't zelfde oogenblik kreeg ik de schil van m'n overbuurman in m'n gezicht teruggeslingerd. Hierop volgde een onwillekeurige reactie. Ik greep de verkeerd gedeponeerden aardappel van den schillenhoop en mikte het ding als een handgranaat zoo zuiver naar m'n aanvaller, dat z'n veldmuts van z'n hoofd vloog. Hij deed op zijn beurt een greep in de kuip om mij een uitzonderlijk groote pieper tusschen m'n oogen te plaatsen, maar mikte zoo slecht, dat het onding op de borst van dengene, die naast mij zat, afstuitte. Toen begon ook deze te smijten en de anderen van den weeromstuit, zoodat een geregeld aardappelgevecht ontstond. De strijd was gelukkig kort, maar hevig! De geschilde patatten lagen overal in 't rond verspreid. De hoop was danig geslonken en het water dreef weer boven. Er zat niets anders op dan de "patronen" bij elkaar te rapen en weer in de kuip te doen plonsen. De schilpartij was spoedig ten einde, maar 's avonds aten we aardappels met zand.

Nu moest er nog een partij boonen afgehaald worden. Ik dacht aanvankelijk, dat we nu naar de goederenloods van het station of een veilinggebouw moesten, maar toen men met vijf groote kisten vol snijboonen kwam aanzetten, bleek het "afhalen" te bestaan uit het "draadloos" maken derzelve, vervolgens middendoor te breken en wederom in een kuip met water te laten vallen. Dit kunstje had ik vrij spoedig onder de knie. Het was zooiets als striep-striep-knak-plons. Bijna een uur heb ik mezelve en anderen - vooral die anderen! - aangenaam beziggehouden met dit huishoudelijk spelletje. Voor 'n keertje wel aardig, maar toch had ik het niet gaarne iederen dag gedaan. De anderen evenmin. Daar staan de handen van mannen van een autobataljon niet naar! Wij betalen liever zeven cent per man en per week voor de vrouwen, die hierin meer bedreven zijn. Zoo zijn we ook hier weer van af. Trouwens, piepers jassen en boonen afhalen, hoe kregen ze 't verzonnen?!...

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 10 november 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 7

 

Ze gooien met kuch!

 

 

Hoe 't kwam dien avond, dat weet ik niet, maar plotseling was het volop herrie in het voor ons als slaapzaal ingerichte gymnastieklokaal. We lagen er in stroo met veertig man, aan iedere zijde twintig, in het midden twee lange tafels tegen elkander met banken en enkele stoelen. Stoeipartijen waren aan de orde van den dag en er zeilden ook wel eens voorwerpen door de ruimte, maar zooals 't er op dien gedenkwaardigen avond aan toeging, was het nog niet voorgekomen. Zooiets ontstaat vanzelf en is niet te organiseeren. Zoo spontaan als soms de een of andere manifestatie zich als 't ware vanzelf ontplooit tot een grootsche en enthousiaste betooging, zoo kan vaak ook 'n klein incident in 'n broeierige atmosfeer oftewel de beroemde vonk in het kruitvat de grootste herrie ontketenen. Ik weet niet, maar 't zat in de lucht dien avond. Vooraleer tegen elven de zaal vol liep, hadden zich hier en daar reeds "plaatselijke ongeregeldheden" voorgedaan, die er het hunne toe bijdroegen om het geheel in een dolle stemming te brengen.

Yèn, de schoenpik, een onvervalschte Amsterdammer, was al tot de ontdekking gekomen, dat de broekspijpen van z'n in zebrastijl gecamoufleerde pyama waren dichtgenaaid. De soldaat-kleermaker, die naast hem lag en met een guitig gezicht de reacties van den gedupeerde van terzijde beloerde, gaf kennelijk den indruk, dat hij er meer van wist. Even later was de tailleur z'n dekens kwijt: ze hingen tegen het plafond aan de ringen omhoog getrokken! Kort na dit voorval kwam Ambrosius van Zekeren, hospitaal-soldaat, kortweg "hospik" genaamd, onder groote hilariteit de zaal binnengestapt. Ambrosius is een klein mannetje met een kuifje, een glimmend gezichtje met blozende koontjes als een sterappeltje, een kort, dik lijfje met het broekje strak om de recht-op-en-neer-beentjes. Hij maakt zich van alles af met jodium en asperientjes; voor het overige verleent hij geen geneeskundigen bijstand meer na des avonds elf uur en evenmin op Zondag. Hij is wars van jazz en bioscopen; dat vindt hij "wereldsch gedoe", waar de soldaten niet beter van worden. Als hij vrij van dienst is, leest hij in z'n zakbijbeltje. Zooals gezegd, kwam hij dien avond onder daverend gelach de zaal binnen. Geen wonder, de een of andere grapjas had achter aan z'n taille-haak een bordje uit de bioscoop gehangen, waarop "besproken" stond. Ambrosius lachte schampertjes en bemerkte eerst waar het om te doen was, toen hij zijn tuniek boven z'n stroobed hing. Zoo was er alles bijeen een zekere uitgelaten stemming ontstaan, waarbij nog kwam, dat Kees Kwakkel, bijgenaamd de Brabantsche King-Kong, en Piet Bral, een dorpskruidenier, samen naar binnen dansten, lichtelijk aangeschoten en zingend van "rats, kuch en boonen".

Nauwelijks was de sergeant, die het avondappèl had afgenomen, verdwenen of de meer genoemde Max, de brutaalste van het heele stelletje, gaf het sein tot den aanval. Hij slingerde een oud stuk kuch dwars door de zaal. Het broodstuk scheerde in de volle lengte over de beide tafels en schoof er een verfblik af, dat als bloempotje dienst deed. Kuch, blik, paardenbloemen en water kwamen in bonte gemeenzaamheid terecht aan de overzijde, waar zich juist Piet Bral onder de dekens in het stroo draaide. Deze kon natuurlijk niet nalaten om de volle laag terug te werpen, waarbij lang niet alles weer bij Max, alias Tarzan, terecht kwam. Zodoende gooiden anderen weer terug wat hen wel letterlijk maar niet figuurlijk toekwam. Aangezien de diverse voorwerpen overal neervielen behalve op het hoofd van Piet Bral, waarop toch gemikt was, werden weer anderen in den strijd betrokken.

Er bleken er meer nog over resten van kuch te beschikken, want plotseling suisden de broodbommen in ontstellend aantal door het lokaal. Van en naar alle kanten werd gesmeten; soms botsten in het midden van de zaal met een dof plofje twee kuchstukken tegen elkaar, zoodat er de vonken bijna afspatten! Het gevecht werd iedere seconde vinniger; hier en daar werd man tegen man gesmeten. Het leek alsof allen hun kuchoverschot gedurende een heele week voor dezen avond hadden opgespaard alsof 't er nú maar eens van moest komen. Max stootte weer vervaarlijk Tarzan-gehuil uit en bleek een grooten voorraad handgranaten van kuch onder zijn kussens verzameld te hebben, want na iedere worp dook hij in het stroo om een nieuw stuk te grijpen en dit met volle kracht naar den vijand aan de andere zijde der tafels te slingeren.

Er hadden zich onwillekeurig twee partijen gevormd, die, met de tafels als grens in hun midden, in volle actie tegenover elkander stonden. Het leek de Maginot- tegenover de Siegfried-linie, maar een eventueel communiqué over dit gevecht zou wel anders luiden dan "lichte schermutselingen tusschen voorposten of geringe activiteit van verkenners". Het ging hier hard tegen hard, man tegen man en kuch tegen kuch! Als er aan de eene zijde "aauw" werd geroepen, volgde daarop steevast van den anderen kant een triomfantelijk hoeraatje, want dan was er een voltreffer geplaatst.

Aanvankelijk keek ik even toe, zooals ik dat als oorlogscorrespondent gewend ben, doch toen ik opeens ook een kuch ter hoogte van de maagstreek besteld kreeg, zoodat ik even naar m'n adem moest zoeken, was het mij duidelijk, dat ik niet langer buiten den strijd kon blijven en gedwongen werd mij in 't conflict te betrekken. Trouwens ik behoorde aan de defensie van onze zijde deel te nemen, want alle krachten waren daar reeds gemobiliseerd en in vol gevecht gewikkeld. Ik wist hier en daar stukken kuch, die van de overzijde kwamen opzetten, in de voor mij uitgespreide deken op te vangen, waarna ik met groote geestdrift aan de smijtpartij deelnam.

Ambrosius de Zekere zat vlak tegenover mij tegen den muur gehurkt, een beetje verscholen achter een barricade van stroo, kussens en dekens. Hij zwaaide met een roodekruis-vlaggetje, maar schaamde zich niet om even zoo vroolijk een broodbom op te gooien. Kees King-Kong stond in een hoek van de zaal opgesteld met zijn helm op en zijn karabijn-met-bajonet vooruit gestoken. Ondanks den zekeren graad van beneveldheid, waarin hij verkeerde, slaagde hij er meermalen voortreffelijk in om de broodgranaten aan de punt van zijn bajonet op vangen. Het was een bont tafereel en er deden zich scènes voor die, indien zij gefilmd waren, een geweldig lachsucces zouden hebben opgeleverd. Verscheidene strijders liepen schaafwonden op als toevallig de korstkant van de kuch langs hun handen of gezicht scheerde.

Een verdwaalde kuch boorde zich plotseling door een ruit. Het gerinkel bracht ons slechts even tot bezinning, want toen de schoenpik van de verwarring op een verraderlijke wijze misbruik maakte door een keiharde kuchbrok te planten op het onderste deel van den rug van Max, die toevallig weer even krom stond om nieuwe munitie te verzamelen, brak de strijd weer in alle heftigheid los. De projectielen werden echter steeds kleiner, want de scherven vielen door het veelvuldig gebruik van de broodgranaten. De tweede fase van den strijd was slechts kort; gelukkig maar, want nu de kuch uit elkaar viel, zocht men hier en daar reeds naar andere wapens. Ik kreeg namelijk iets hards tegen een der armen; het bleek een klein melkkannetje te zijn van een koffiestel, afkomstig uit een in de stad veel door militairen beklante cafetaria…

Plotseling was het doodstil in de groote zaal, die er uitzag alsof er een wervelwind doorheen getrokken was. In de deuropening stond de officier-van-de-week de schade op te nemen met een gezicht alsof hij niet wist hoe hij zich houden moest. Het was een uniek schouwspel. Iedereen stond op het bevel "orde" stokstijf in dezelfde houding als welke men op het fatale moment in 't heetst van den strijd had. We kwamen er goed af. De heele zaal moest den volgenden avond een uur vroeger binnen zijn. Het was mooi geweest! De strijd was onbeslist gebleven en - om in krantenstijl te blijven! - het opruimingswerk nam nog een kwartier in beslag. Maar daarna lagen de vermoeide strijders, wederzijds verzoend, weer rustig in het stroo en onder de wol met in hun midden op de tafels een aanzienlijke hoop kruimels en brokken kuch, verzameld op het onbloedige slagveld. Laten wij hopen, dat het bij vechten met kuch zal blijven…

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 11 november 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 8

 

De humoristische zijde

 

 

Reeds mocht ik er in deze flitsen al eens op wijzen, dat men als soldaat een heel ander mensch wordt als in het gewone en alledaagsche "burgerlijke" leven. Je gaat je heel anders gedragen, waartoe natuurlijk vooral bijdraagt de geheel andere sfeer, waarin men komt te verkeeren. Het is voor zeer velen eens goed soldaat - ik bedoel dan zg. gemeen soldaat - te zijn; om dag in dag uit te reilen en te zeilen en samen lief en leed te deelen met lieden van allerlei slag en karakter; kortom om eens onder de menschen te zijn en iets mee te maken. Het is uitstekend voor de gemakzuchtigen om te leeren de handen uit de mouwen te steken; voor de stadsjongeheertjes om te leeren zich te behelpen in primitieve omstandigheden; voor de pappotjongetjes om eens kerel te worden; voor de branieschoppers om zich te temperen; voor de schuchteren om te leeren van zich af te spreken en ten slotte voor allen om een speciale cursus te volgen in de samenleving en den algemeenen omgang.

Het is een opmerkelijk feit, dat de humor in het soldatenleven steeds den boventoon voert. Een nimmer geforceerd, onwillekeurig verschijnsel, dat veel vergoelijkt en de heimwee verzacht. Vooral een Nederlandsch soldaat weet er van te maken wat er van te maken is en allen, die bijzondere gaven hebben om dit door te voeren, plegen zich overal in te spannen om op allerlei wijze en op velerlei gebied de beroerde kant, die er nu eenmaal voor iedereen aanzit, zoo glad mogelijk af te schaven.

Daarbij komt nog, dat men als soldaat het troetelkind wordt van alles wat niet soldaat is. Er wordt voor ons gebreid, er ontstaan comité's om stroozakken te naaien, we worden opgenomen in den huiselijken kring van personen, van wier bestaan we nooit eerder vernamen; een lawine van warme dranken wordt over ons van alle kanten uitgegoten; men organiseert ontspanningsavonden, kortom, men wordt soldaat om zich eens van alle kanten gezellig goed te laten doen. Maar eigenaardig is daarbij ook wel op te merken, dat veel weldadigheid eerst nu in vollen omgang in actie komt nu het militairen geldt, die tot de best gesalarieerden van de wereld behoren, terwijl er in de kort achter ons liggende jaren toch zooveel gelegenheid en reden was om goed te doen, daar waar werkelijk nood en gebrek heerschten bij menschen die niet in H.M.'s wapenrok gestoken waren. Dit is nu eenmaal een typisch verschijnsel, dat zich in alle gemobiliseerde landen voordoet. Men schijnt inderdaad toch soldaat te moeten zijn om op de meest uiteenloopende wijze met weldaden overladen te kunnen worden.

Een armen schooier wordt vaak de deur gewezen, maar een weldoorvoed soldaat roept men binnen om op 'n kopje thee met een sigaar te tracteeren. Dat is nu eenmaal zoo en dat zal steeds zoo blijven. Het behoort tot de vele tegenstrijdigheden in deze omgekeerde wereld. Toch is hier iets tegen aan te voeren en wel als voornaamste en meest afdoende argument, dat een soldaat eventueel zijn leven voor dit alles terugschenkt. Maar daar zullen we nu maar niet aan denken en deze mogelijkheid ver van ons afzetten. Laten we verder niet sentimenteel worden, maar bezien hoe inderdaad de soldaat door eigen initiatief en door de overigens alleszins prijzenswaardige medewerking van anderen zooveel mogelijk zich weet aan te passen en eenigszins datgene te compenseeren, wat niemand hem geven kan nl. zijn eigen huis en haard, dat zoo plotseling moest verlaten worden.

Het is werkelijk zeldzaam aardig om te zien hoe soldaten het onder elkander zoo gezellig mogelijk weten te maken en hun "home" kunnen inrichten tot een echt huiselijk verblijf. Om een voorbeeld te noemen met "ons" autobataljon, dat natuurlijk ook "ergens in Nederland" ligt en ondergebracht is in meer dan dertig leegstaande villa's van een aanzienlijke en in een zeer fraaie omgeving liggende stad. Het eenige meubilair, dat we er aantroffen was stroo en nog eens stroo. Het comfort bestond uit water en licht. We deden er onze intrede met hetgeen ons om het lijf hing, een paar dekens en een goederenzak. Soldaten van meer dan middelbaren leeftijd, vaders met groote huisgezinnen waren soms blij als hun eigen kinderen met een stukje chocolade van een lieve buurdame. Enkele dagen later vond men in diezelfde kale villa's allerlei wandversiering, vloerkleeden, matjes, gezellige stoelen en wat al niet meer om den boel op te fleuren en aantrekkelijker te maken.

In het kwartier, waar ik terecht kwam en dat ik een volgende maal nog eens uitvoeriger hoop te beschrijven, las ik op de modern geoutilleerde inrichting, waar zelfs een koning zich alleen pleegt te behelpen, het volgende:

     Houdt dit hokje immer rein,

     Da's ook voor een ander fijn!

In een andere soldatenvilla viel op de deur van eenzelfde instelling te lezen:

     Gij, die hier binnentreedt, laat alle hoop varen,

     En wil dan een ander voor de rommel wat sparen!

In het hoekje op de binnenplaats, waar het een en ander in elkaar was getimmerd voor "eenvoudiger bezigheden", kon men het origineele, beslist van een cafédeur gepeuterd emaillen plaatje, waarop "vergunning" stond aantreffen… Op de deur van de kamer, waarin het eten verorberd wordt, staat in sierlijke letters het voorname woord "restauratiezaal 1ste en 2de klasse" te lezen. In de gang van onze villa hing onlangs een affiche, waarop het tooneelstuk "Je kunt het toch niet meenemen" werd aangekondigd. Het is een bekend blijspel, waarvan ook een film onlangs circuleerde en dat voor militairen tegen halven prijs te genieten was. Op den morgen na de voorstelling was een onzer met een geestig brein op de malle gedachte gekomen om den met groote letters gedrukten titel van genoemd toneelstuk uit de affiche te snijden en op te hangen in de WC. Dat zijn zoo enkele van die kleinigheden en grappen, die zich alleen in het bonte soldatenleven kunnen voordoen en er het hunne toe bijdragen om de donkere zijde ervan een beetje te verlichten.

Dezer dagen was een onzer ervan beschuldigd, dat hij de thee van een ander had opgedronken. Aan den sergeant, die hem hierover aansprak, gaf hij origineele opheldering over zijn optreden. De beschuldigde, een zeldzaam type, steeds onmiddellijk met z'n antwoord gereed, verklaarde, dat hij op verzoek van den benadeelde ook diens theeportie was wezen halen en deze mede in zijn veldflesch had gegoten. Hij zeide, dat zijn thee echter het onderste in de flesch zat en hij dus eerst de portie van den ander moest wegdrinken om z'n eigen deel te bereiken!... Een mijner kornuiten is op zijn manier een echte Don Juan. Hij pleegt met drie verschillende meisjes in de week uit te gaan, maar den laatsten tijd beperkt hij zich tot "Poppedeintje", bijnaam voor een inderdaad zeer aardig juffertje uit een melk- en kaaswinkel. Hij is er steeds vol van en noemt haar een "moordgriet", wat in soldatentaal de superlatief is van lief meisje. Hij heeft er zelfs al een foto van, die boven zijn "legerstroode" hangt. Maar op 'n avond was over de foto van dit aanminnig kind het portret uit een courant geplakt van een honderdjarige boerin, waaronder geschreven stond: "Jeugdportret van Poppedeintje".

Wij hebben op onze kamer het twijfelachtige genoegen een strijdmakker in 't midden te hebben, die vervaarlijk kan snurken en anderen daardoor uit den slaap houdt. Hij heeft reeds van alles naar z'n hoofd geslingerd gekregen, maar dan bromt-ie hoogstens wat, draait zich om en snurkt weinige oogenblikken later weer even zoo vroolijk. Een dezer nachten was het te bar geworden. De ruiten trilden er van! Toen hebben we zijn armen en beenen in alle stilte met touwen vastgebonden aan de tafel en vlak boven z'n hoofd een kroes gehangen vol water. Daarop heeft er zich een over z'n ooren gebogen en zoo hard hij kon daarin met de handen aan de mond gegild: "Opstaan!" De kerel schrok natuurlijk onmiddellijk wakker en vloog overeind, waarbij hij met z'n hoofd het kroesje omkiepte en het water hem over z'n snuit golfde. Toen hij vervolgens wilde opstaan, viel-ie terug en sleurde daarbij de tafel omver, waarop zes leege veldflesschen stonden, die hem luid rinkelend op het lijf duikelden. Hij heeft sindsdien niet meer gesnurkt, maar als-ie het nog eens durft, dan hebben we waschknijpertjes in voorraad om op z'n neus te zetten!

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 22 november 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 9

 

Ons huishouden

 

 

Gelijk alle gemobiliseerden liggen ook "wij" ergens in Nederland. Maar niet gelijk zoovelen ergens in een onbekend dorp, evenmin in een boerderij op de hei, in barakken of in een kazerne. Neen, wij mannen van het zooveelste autobataljon, luxe-paarden van het leger, mannen van den Motordienst, verwend reeds door een dienstleven waarin men zich gemakkelijk verplaatst, wij zijn bovendien nog bevoordeeld met de legering in een fraaie en aantrekkelijke stad. Ik kan u dus hier niet verhalen van de geneugten van het soldateske buitenleven, want wij liggen niet in hooischuren of in ontruimde koestallen of in het patronaat van een afgelegen dorp. De stedelingen onder ons zijn stedelingen gebleven en de dorpsjongens zien zich verplaatst in een stad met alle consequenties van dien. Wij mogen dus niet klagen - wij doen dat ook niet! - en daarbij komt nog, dat ons bataljon is ondergebracht in villa's, waarvan zich de eigenaars de belasting-luxe niet meer konden permitteeren.

Om me tot mijn onmiddellijke omgeving te beperken en nu ook eens als variatie een schildering te geven van het stadsche militaire leven, onthul ik geen geheimen, wanneer ik het deze regelen lezend publiek introduceer in de gezellig ingerichte kamer van negen motorordonnansen, die bivak vonden in een keurig huis van een nieuwe woonwijk à la Ringbaan. Wij kunnen met recht zeggen, dat we een huis met een tuintje gehuurd hebben in een gezellige buurt. Ja, die buurt is inderdaad gezellig en blijkt erg ingenomen met de militaire bewoners van no. 9. Het is slechts aan de voordeur, die volgens dienstvoorschrift dag en nacht open staat, te zien, dat tusschen al die nette huizen met al even nette menschen een miniatuur-kazerne in luxe stijl staat, waarin ongeveer 40 manschappen ruim gehuisvest zijn en daarbij nog beschikken over een eet- en zitkamer aan de straatzijde en een keuken, zij het niet om te kooken, maar alleen om te wasschen. Een der aanminnige buurdames heeft al aanstonds voor gordijnen gezorgd, zoodat 't huis zoowel aan vóór- als achterzijde een normaal uiterlijk heeft. Er zijn zelfs gordijnen in reserve, zoodat, indien ze doorrookt geel of op andere wijze mismaakt zijn geworden, onmiddellijk vervangen kunnen worden om het uiterlijk cachet van ons home in den stijl te houden van de gedistingeerde omgeving.

Het interieur is natuurlijk in overeenstemming met de militaire bewoners, zoodat men er niet wegzakt in mollige tapijten of dutjes opwekkende clubfauteuils. Men zal op de trap geen looper vinden en in de kamers geen meubilair van mahoniehout, maar wel ontelbare andere kleinigheden, die het geheel zóó aantrekkelijk maken, dat wij er ons best thuis voelen en tenminste nog zoo'n beetje het idee hebben van een huis en haard, welke zoo onverwacht in den steek werden gelaten. Een uitzondering, wat de inrichting betreft, op het interieur van het hierboven omschreven kwartier, vormt wellicht dan de bewuste kamer van de negen motorordonnansen, mannen van de zwartlederen brigade, die dag en nacht - maar gelukkig tot dusver nog maar zelden bij nacht - gereed moeten staan om op snelle wijze berichten over te brengen of als herdershonden transportcolonnes moeten begeleiden. Het is een zeldzaam stelletje, dat door een willekeurige beschikking hier bijeen is gebracht. We zijn alzoo met z'n negenen en kunnen het uitstekend met elkander vinden. Er is nimmer onenigheid, omdat we goed weten, dat we allen in hetzelfde schuitje varen en ieder daarin een plaats toekomt. Over smaak hebben we ook niet geredetwist, toen we van lieverlee onze gecombineerde eet-, zit- en slaapkamer inrichtten tot een vertrek, dat thans de bewondering heeft van de geheele compagnie en tot de bezienswaardigheden van de stad gerekend wordt. Wij vormen een apart clubje in ons huis, zooals ook de andere bewoners ervan dat doen, want dat zijn een groep onderofficieren, een stelletje monteurs en voor de rest chauffeurs, met hulpbestuurders van benzinewagens. Zoo zijn er vier soorten, die zich iet of wat op elkander aangewezen gevoelen.

Men zal zich nu al kunnen indenken, dat het best gezellig is op die ruime ordonnansenkamer aan de achterzijde, waar wij uitzicht hebben op de mooie tuinen en den achtergrond der huizen of villa's van onze deftige buurtbewoners, waaraan wij zooveel te danken hebben en die zoo hartelijk met ons medeleven. Wij zijn als het ware de troetelkinderen van onze buren, die al het mogelijke bij elkaar gesleept hebben om onze kamer zoo attractief mogelijk aan te kleeden. Kinderlijk blij zijn we geweest met iedere kleinigheid, die van lieverlede werd toegevoegd aan de huiselijke sfeer van onze modelkamer. Een der buren leverde ons o.a. een fraaie huiskamerlamp met een "luie stoel". Op een zekeren avond zijn twee onzer de beide meubels gaan halen te acht uur om er eerst tegen elven mee terug te keeren. Later is uitgelekt, dat het schenkend echtpaar naar de bioscoop was en de beide dienstboden alleen thuis waren. "Een lampekap halen" is sindsdien een uitdrukking geworden, die een bijzondere beteekenis heeft!...

Onze vloer is bedekt met kleeden, die ergens afgedankt waren en op zolder lagen, maar voor ons nog een uitzonderlijke luxe vormen. Op het stroo liggen we reeds sedert lang niet meer. Stroozakken waren ons vaak toegezegd, doch ze zijn eerst dezer dagen gearriveerd. Zóó lang hebben wij niet kunnen wachten; vele weken geleden hadden wij dien duren knoop reeds doorgehakt en de helft van een week soldij besteed aan den aankoop derzelve. Onder iederen stroozak ligt een cocosmatje en overdag worden de zakken voor de helft dichtgeklapt met de "wolletjes" model gevouwen daar boven op. Toen we eindelijk van rijkswege stroozakken kregen, waren onze eigen omhulsels juist vuil genoeg om het geheel met de nieuwe te overtrekken.

In het midden der kamer staat een tafel van behoorlijke lengte zooals in ieder soldatenkwartier, door een plaatselijke timmerman geleverd. Het ruwe hout is door ons echter aan het zicht onttrokken door een laag vernis, dat een onzer op een slinksche manier bij gemeentewerken wist te bemachtigen. De bruine kleur geeft aan dit meubelstuk een geheel ander aanzien en daarover ligt een tafelkleed, dat weer een ander van de club een zekeren dag meebracht van "kennissen". Trouwens "kennis" hebben ze allemaal hier en mede door dergelijke relaties stijgt het aanzien van onze kamer met den dag. Waar de stoelen vandaan gekomen zijn, weet ik niet meer, maar het moet van diverse richtingen en ook inrichtingen zijn. We hebben ze in alle stijlen en kleuren! Wandversiering is er in overvloed. Er zijn natuurlijk filmartisten bij en ook bewonderenswaardige werken van een onzer, die behalve motorrijden ook schitterend teekenen en schilderen kan. Als de nood aan de mannen mocht komen, gaan we de zich steeds uitbreidende schilderstukjes op de markt publiek verkoopen om ons van de opbrengst weer andere dingen aan te schaffen, waaraan we behoefte zouden hebben. Zoo is het voortbestaan van onze gerieflijk ingerichte zaak reeds bij voorbaat verzekerd!

We hebben voorts radiodistributie, die door de buren - weer die alleraardigste buren! - bekostigd wordt. De luxe bestaat verder uit stroomend water met 'n "scheerlampje" boven den modernen spiegel en de vaste waschtafel, waarin dezer dagen een groot gat is ontstaan in driehoeksvorm tot handgrootte. De scherf bleef gelukkig heel, maar het water viel mee en gutste op den vloer, juist toen iemand zich stond te wasschen. Het gat is gelijmd en de vloer weer droog. Wij maken ons over dergelijke ongemakken geen zorgen en lossen iedere huishoudelijke moeilijkheid met radicale middelen op.

Tot slot make ik melding van een groote kleer- en daarnaast provisiekast. Deze laatste is welgevuld en blijft dat ook, want na ieder verlof komt er van elk weer wat bij, dat gemeenschappelijk wordt gedeeld. Zoo zijn er vele soorten jam, hagelslag, thee, koffie, porties suiker van alle kanten uit de distributie bijeengebracht, kaas, chocolade en zelfs bouillonblokjes, ook sla-olie en bloem om pannekoeken te bakken. Dit bakken geschiedt op een vergasser door een der clubleden van huis meegesleept. De petroleum daartoe komt ook weer van de buren, die om beurten een jampotje vol leveren. De verwarming ontstaat ruimschoots door een buis vanaf de centrale kachel. Zoo kunnen wij alles bijeen met recht zeggen: m'n liefje, wat wil je nog meer?

Om elf uur gaan we naar bed met het laatste nieuws en aan het ontbijt verwerken we weer de eerste persberichten. Als de eene helft van dienst thuiskomt, zorgt de andere helft dat er dampende koffie of warme melk klaar staat. Voor wie kuch eens wil afwisselen met wittebrood, komt trouw de bakker op de kamer, evenals de melkman, de vischboer en de loopjongen van een wasscherij, die voor de soldaten, welke hun wasch speciaal behandeld willen zien, per kilo rekent, wat uitermate goedkoop is. Als we eten gaat het tafelkleed eraf om plaats te maken voor gelezen couranten, die na het verorberen van de spijzen met hetgeen daarvan soms overblijft eenvoudig worden opgerold en weggesmeten in een vuilnisbak op de achterplaats. Een zeer radicale, maar tevens hoogst eenvoudige manier van tafelruimen! Om beurten wasschen en droogen wij zelf de borden, die netjes met het eetgerei worden opgeborgen in de provisiekast. Wie toevallig "thuis" zijn, krijgen om 11 uur koffie van de eene buurdame of hare gedienstige en om 4 uur thee van de andere.

Zoo leven wij als verbroederde soldaten onder elkander en trachten zoo goed als mogelijk ons in deze mobilisatieomstandigheden aan te passen. We delen elkanders lief en leed en hopen, dat ook andere lotgenooten, misschien in een niet zoo gunstige omgeving, maar dan toch met denzelfden moed bezield om dezelfde plicht te vervullen, in de zoo noodzakelijke goede verstandhouding ervan zullen weten te maken wat er van te maken is. En dan rukken we 't wel!

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 1 december 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 10

 

Ons buurmeisje

 

 

Ze heet Sonja en is ons buurmeisje. Daarbij is ze alleraardigst en het vriendinnetje van alle soldaten, die zij als buurlui gekregen heeft. Ze is nog erg jong, maar weet toch al heel aardig "den soldaten welgevallig te zijn". We houden allemaal evenveel van haar en zij evenveel van ons allemaal. Misschien heeft die eene, juist de stilste van ons allen, een beetje voorkeur, maar dat komt door een zwarte lok, die bij hem steeds over het voorhoofd hangt en daar is ze dol op. Of het nu om die lok of om den jongen is, kunnen we nog niet precies onderscheiden, maar in ieder geval vindt ze hem "knal". De jongeman is kwestie is het zich nauwelijks bewust en kan er hoogstens eens zoetsappig mee lachen. Er zijn echter anderen, die zich een zwarte lok toewenschten om nog meer in de gratie te komen van het lieve kind, dat voor ons om elf uur zulke heerlijke kopjes koffie kan zetten en 's middags ook nog genegen is thee te schenken. Haar vier broers, voor wie zij haar moeder medehelpt het huishouden te doen, zijn zelfs een beetje jaloersch geworden op de geüniformeerde buurtbewoners, die door haar vertroeteld worden.

Reeds vanaf den eersten dag was er contact en sedertdien zijn de relaties steeds beter geworden. De keuken, waarin Sonja dagelijks staat te ploeteren en haar kamer, vanwaar zij 's avonds laat nog vaak uit het raam hangt te giechelen, zien ook op de achterzijde uit, zoodat wij met z'n negenen, de mannen van de zwartlederen motorbrigade, weer het meest met haar in contact komen. Wij hebben immers ook een huishoudentje en het komt herhaaldelijk voor, dat we iets ruilen of elkander om beurten voorzien in iets, wat we te kort komen. Zoo wordt er wel eens een flesch melk verhandeld tegen een scheut petroleum voor onzen vergasser, waarop wij onze extraatjes plegen te koken. Een anderen keer is het een zoutvaatje en wat bloem tegen een paar eieren of wat suiker voor een kopje sla-olie.

Voor dat alles loopen we niet om over straat, maar dit wordt verhandeld vanuit ons raam op de eerste verdieping naar en van het binnenplaatsje achter Sonja's keuken langs een touw, waaraan een boodschappenmandje hangt, dat met berekend zwieren over de scheidingsmuur op en neer getrokken wordt. Onlangs heeft Sonja ons verrast op de resten van een dinertje, dat ten huize gehouden was. Ze had ons tevoren gewaarschuwd en zoo zakte op een avond, nu en dan bijgelicht door het spookachtig schijnsel van een zaklantaarn, het bewuste mandje naar Sonja's keukendeur. Het mandje werd geheimzinnig naar binnen getrokken en even later kwam het sein "halen". In het mandje-van-belofte zaten een jampotje vol appelmoes en, netjes toegedekt tusschen bordjes, stukken en bouten van gebraden haas. Heerlijk hebben we gepeuzeld en gekluifd van dit gerecht, dat de soldatenkeuken ons nu eenmaal niet verschaffen kan.

Een paar avonden nadat Sonja ons dit heerlijk hapje bereid had, hebben we revanche genomen. We hadden haar tevoren ingelicht, dat we pannekoeken zouden bakken, waar Dikke Toon zeer bedreven in is. Voor deze gelegenheid had Sonja een vriendinnetje uitgenoodigd om een nachtje te komen logeeren - bij haar natuurlijk! - en daarmede de sensaties van "dat lollig gedoe met die soldaten" eens van nabij te beleven. Het vriendinnetje heette Beppie en bleek al even aardig dan ons buurmeisje. Een onzer is er op het eerste gezicht verliefd op geworden, maar de liefde blijkt tot dusver nog slechts van één kant te komen, zoodat Marijntje - aldus zijn bijnaam - aan vele plagerijen van de zijde zijner collega's bloot staat. Op dien bewusten pannekoekenavond dan hingen de twee meisjes uit het raam van Sonja's kamer, schuin naar links een verdieping hooger dan de onze. Men zag van het tweetal in de duisternis slechts de beide gloeiende puntjes van de sigaretten, die zij stiekem hadden opgestoken en waarvan de rook ineen walmde met de vetdamp, die van onze pan uit ons raam omhoog kronkelde.

Aangezien ditmaal Sonja in hoogere regionen verkeerde dan wij, had zij in den vooravond reeds het mandje met touw gekregen, dat nu vanuit haar raam naar het onze neergelaten was. Dikke Toon had vier speciaal vette pannekoeken gebakken; met vaste worp gooide hij ze telkens een paar maal boven de pan om. Daar was hij zoo zeker in als de uitgerekende manier waarop hij met zijn motor een haaksche bocht model placht te nemen. De vier rijkelijk met suiker bestrooide pannekoeken, werden netjes tusschen twee borden geklapt en in het mandje gezet. Dan ging er een seintje naar boven, dat de dames het touw konden optrekken om de lekkernij in te halen.

De stilte van de omgeving - het liep al tegen middernacht - werd zoo nu en dan verscheurd door een klaterenden lach van de meisjes, die hier een origineel avontuur beleefden. Spoedig kregen we te hooren, dat de pannekoeken "zalig" waren, waarbij de A heel lang werd uitgerekt, zoodat wij er tenvolle van overtuigd konden zijn, dat onze tractatie inderdaad in den smaak was gevallen. "Oh, hoe zaaaalig!" snaterde Rooie Keesje en meteen stuwde hij een heelen pannekoek met twee handen in zijn muiltje. "Zeg 't nog 'ns!" inviteerde Dikke Toon, maar Keesje kwam een motor tekort om z'n kaken op en neer te laten gaan. De pannekoeken waren werkelijk uitstekend en droegen het hunne bij tot een weldadige nachtrust, die kort na dit "bacchanaal" volgde. De meesten onzer waren reeds ingeslapen, toen er boven ons nog gegiechel uit het raam weerklonk van de "grietjes", die zich later uit haar jeugd nog wel eens zullen herinneren hoe ze pannekoeken kregen van die leuke soldaten.

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 2 december 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 11

 

Een zorgeloos avondje

 

 

Het was op dien gedenkwaardigen avond, dat er overal in den lande "alarm" gemaakt werd en de onzinnigste geruchten de rondte deden. Als we alles hadden moeten gelooven wat er dien dag verteld is, dan was de wereld al drie maal vergaan. We hebben het niet geloofd en op het laatst maar den draak gestoken met de kletspraatjes, die hoe langer hoe dwazer werden. Gelukkig nog een beetje bijtijds hadden we de aanzegging gekregen, dat we dien avond binnen moesten blijven; en den volgenden dag waarschijnlijk ook. Wat ons clubje van negen motorridders betrof, beteekende dit zooveel als dat we voorloopig minstens 24 uur op onze kamer bijeen moesten blijven. Onmiddellijk werden er plannen gesmeed om te trachten dien Zaterdagavond zoo gezellig mogelijk te maken. Daar we toch niet wisten, wat er eigenlijk gaande was en de ernst van eventueele gebeurtenissen daardoor niet tot ons kon zijn doorgedrongen, meenden we niet beter te doen dan te pogen van dezen avond van algemeen huisarrest te maken wat er van te maken was. We konden toch ook niet gaan zitten piekeren over verhalen uit de vierde hand, die alle begonnen met "ze zeggen" en "d'r wordt beweerd, dat"…

Er was voor twee man nog juist gelegenheid om de stad in te trekken en van de opbrengst eener inderhaast gehouden collecte-naar-vermogen het noodige te "hamsteren" voor een binnenshuische weekend-picknick. Het is verwonderlijk wat men zich al niet aan smakelijke kleinigheden kan verschaffen voor een klein bedrag, zooals dat hier bijeengegaard was door negen jonge mannen, die zich als opgesloten waanden in hun kamer, waarin zooiets als een spanning heerschte over onzekere dingen, die met het "Russisch" lied "We zijn niet bang" toch niet geheel en al uit de gedachten weggezongen konden worden.

Er ging een luid hoeraatje op toen onze twee "loopjongens" gepakt en gezakt, met weldaden overladen, uit de stad terugkwamen. De meest accurate huisvrouw had hen niet verbeterd, waar het hier inkoopen gold voor een gezin van negen kinderen met soldatenmagen. Maar wie konden wij beter op zooiets uitsturen dan Dikke Toon, van beroep kellner in een groot restaurant, en Zwarte Piet, zelf gezinshoofd, dus ook wel op de hoogte van de behoeften van zoo'n solied huishouden als het onze. De kerels hadden zoowaar een dozijn eieren, verschillende vleeschsoorten voor op de boterham, smeerworst, pindakaas, hagelslag, spek en knakworstjes, koekjes met een pakje koffie en thee, een paar flesschen melk en twee hompen kaas meegesleurd. De koekjes en enkele vleeschsoorten hadden ze extra meegekregen vanwege het soldaat-wezen!

Als groote verrassing volgde er echter een spontane aanbieding van een onzer meer geroemde buurtbewoners, die vanuit zijn aan onze kamer grenzende tuin met belangstelling informeerde of er soms iemand jarig was, omdat we in zoo'n vroolijke stemming waren. Het was de tandarts, die we vanuit onze kamer steeds met zijn slachtoffers bezig kunnen zien. Hij is veel aardiger dan zijn assistente, want die trekt voor die gewone soldaten haar wipneusje op. Hoe wij er toe kwamen, weet ik niet meer, maar we riepen in onze feestroes onbewust terug, dat er inderdaad iemand jarig was, daarbij wijzend op Rooien Kees, die het dichtst bij het raam stond en, naar ik meen, eerst in de lente zijn geboortedag pleegt te herdenken. Hij werd hartelijk gelukgewenscht door den edelmoedigen tandarts, die voor deze gelegenheid een paar fleschjes bier aanbood! Jarig of niet jarig, dit vriendelijke aanbod konden we toch niet afslaan en even later werden er over de tuinenheg niet minder dan tien fleschjes met even zoovele glazen overhandigd.

Een half uur later, toen we nog aan de koffie zaten om voor het bier een degelijk onderlaagje te kweeken, werd onze aandacht getrokken door het roepen van een anderen buurman, een achtenswaardig leeraar in wis- en natuurkunde. Hij had zoo juist gehoord, dat we den heelen avond binnen moesten blijven en of hij ons soms een pleizier kon doen met een paar fleschjes bier!... Moesten wij nu dit nieuwe blijk van medeleven ontnuchteren door te zeggen "neen, dank je wel, hebben we al" of "niet noodig, ze zijn je al vóór geweest"? Neen, dat ging toch niet en trouwens voor een soldaat zeker is bier bier en dat krijg je niet elken dag aangeboden. Zoo sloegen we ook deze tweede bieracte niet over, te meer niet, daar de gulle schenker er een flesch wijn bij deed, omdat-ie maar over vijf fleschjes bier beschikte.

Het werd een vroolijke fuif en de drankvoorraad was in juiste mate afgepast, zoodat het avondje niet ontaardde en het vermaak begrensd bleef. We hadden onzen sergeant als gast uitgenoodigd en hij liet het zich het best van al smaken. In den loop van den avond kwam de sergeant-majoor, een man van reusachtige afmetingen, den boel eens inspecteeren en ook hij kon niet nalaten een teugje van het gerstenat te nemen. Dit teugje bestond uit een heele flesch, die hij op deskundige wijze aan den mond zette. Hij wilde elken avond wel zoo'n inspectie maken! Tot slot werden er uitsmijters verorberd en zoo kwam het einde van dit avondje, dat wel niet overal op deze wijze gepasseerd zal kunnen zijn. We liggen echter niet allen in dezelfde positie en daarom kennen wij op onze beurt wel weer eens momenten, waarbij er harder aangepakt moet worden dan elders. Zoo gingen we den onzekeren nacht in - gekleed te bed - maar gelukkig slechts even verstoord door het zorgeloos gesnurk van Dikken Toon, die deswege van zijn "slaapie" een waschknijper op z'n grooten neus kreeg, wat afdoende hielp.

 

J.M.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 22 december 1939

 

 

Flitsen uit het soldatenleven 12

 

Het afscheid

 

 

"En eenmaal komt de tijd, dat we de ……. gaan verlaten!"… Onder de huidige omstandigheden klinkt dit vermaarde soldatenlied ietwat zonderling, bijna sarcastisch. Toch heb ik het pas gezongen en velen met mij. Nog vrij onverwacht en veel eerder dan verondersteld kon worden, kwam de "beschikking", zooals dat in diensttermen heet, de beschikking van "het" departement, dat ik af kon zwaaien. Er stond zelfs in, dat m'n compagniescommandant "gelast" werd om mij op bepaalden datum en vóór een zeker uur naar het depot te zenden, opdat ik daar zoude afmonsteren. Denk je eens in, dat je kapitein zelfs een lastgeving krijgt om je zoo gauw mogelijk naar huis te sturen! Het klinkt allemaal zoo vreemd zoo midden in de mobilisatie, maar men zal het zich toch kunnen voorstellen, wanneer men weet, dat ik tot die berucht geworden "vrijwilligers" behoorde, wier animo zich beperkte tot oorlog en niet tot mobilisatie. Ik behoorde dus tot de befaamde vierduizend, die misleid en onvoldoende of onjuist voorgelicht heeten en op order van Zijne Excellentie persoonlijk werden teruggezonden naar huis en haard om alleen dán te worden teruggeroepen wanneer wij in dezelfde treurige omstandigheden als momenteel het arme Finland zouden komen te verkeeren, wat hopelijk nimmer het geval moge zijn. Maar dan eerst zal men voor de honderd procent op de vrijwilligers kunnen rekenen; dat is ook de bedoeling en zoo hadden we 't ons ook voorgesteld. Alzoo werd ik dan bijna even plotseling als ik er in terecht was gekomen, uit het bonte soldatenleven getild en teruggeplant in de "burgerlijke" maatschappij, waar ik thans nog zoo vaak mijmer over het lief-en-leed te midden van echte kameraden, want niet alleen in nood maar ook in dienst leert men z'n vrienden kennen.

Het was een mooie tijd! Het duurde maar kort - althans ditmaal slechts drie maanden - doch in die periode ben ik vele ervaringen rijker geworden. Tijdens de vorige crisis (Paschen) had ik het genoegen - want dat wás het - ons stedelijk garnizoen als vrijwillig motorordonnans van dienst te zijn gedurende twee maanden. Dezelfde jongens van toen zie ik nu nog hier en daar op wacht staan, maar het is een doodgewone burger, die hen thans voorbij "ploft" en diensthalve met hen niets meer te maken heeft. Maar nog kennen we elkaar en menige glimlach bij het passeeren is veelbeteekenend, want daar zit een herinnering om heen aan een tijd, die ook waard was beleefd te worden!... Het is een mooi voorstel van dien "oud-militair", die dezer dagen in dit blad een stukje schreef om de jongens bij deze koude om beurten eens een warmen dronk te bereiden, althans zoodra zij in het wachtlokaal terugkeeren en niet wanneer zij op post staan. Er zijn er bij, die hier nu al bijna een jaar "wachtjes kloppen" en ik weet nu zoo van nabij, dat er de "lol" al lang af is en dat zoo'n kleinigheidje, zoo'n bescheiden blijkje van medeleven, toch zoo goed doet en gewaardeerd wordt.

En nu denk ik terug aan de tweede episode van mijn vrijwilligen diensttijd, aan de jongens van "ons" autobataljon, meer in het bijzonder van "onze" compagnie en het meest aan "mijn" sectie oftewel korpstrein, waaronder de motorrijders, ons clubje ordonnansen en door-dik-en-dun door weer-en-wind; de mannen van de zwartlederen brigade met de valhelmen en de meeste "sjans". Wat zouden ze nu doen daar "ergens in Nederland"? Het is zoo koud buiten en misschien rijden ze weer vóór, achter en langszij een lange colonne wagens met oranje nummerborden van het laadstation naar de aanvullingsplaats en van de aanvullingsplaats naar de garage om te tanken en dan naar de loodsen om te stallen en dan naar het kwartier om te "ontdooien"…

Zou Arie nog zoo door de bocht "sjeuren", want dat kon-ie zoo goed en hij wist dat steeds zoo fantastisch voor te stellen, waarbij hij altijd sprak van "sjeuren" in plaats van scheuren, zoodat wij hem op den duur het "sjeurdertje" noemden. En zal vanavond Dikke Toon weer pannekoeken bakken of een lekker kopje koffie zetten om die gezellige sfeer te brengen op de kamer, welke ons "thuis" zoo'n beetje moest vervangen? Marijntje is intusschen in aanmerking gekomen voor kostwinnersvergoeding, wat een militaire uitdrukking zou kunnen zijn voor trouwen. Ja, hij is deze dagen in den echtelijken staat overgegaan en dit beteekent voor hem, dat hij zich minder kan veroorloven dan voordien… En Gerrit zal nog wel gaan kaarten bij den bakker-om-den-hoek, niet omdat-ie zoo van petoeten maar van de dochter houdt. Jan de "Kieperaal" en stille Joh zullen nu sámen uitgaan - voorheen waren ze met z'n drieën - om te giechelen met de dienstboden van den dokter of te kijken en te knipoogen naar het meisje van den "tirelantijntjeswinkel". Nog denk ik ook met een sneller kloppend hart aan ons lieve buurmeisje Sonja en haar al even aardige vriendinnetjes, die zoo vaak thee schonken en gezellig konden babbelen over alles-en-nog-wat.

Met gemengde gevoelens ben ik heengegaan. Ja, welke soldaat gaat nu niet graag naar huis, al is het niet geheel voldoening gevend, dat anderen nog moeten achterblijven - wie weet nog voor hoe lang? - en dan niet kunnen deelen in de nu eenmaal niet geheel te onderdrukken uitingen van vreugde van iemand voor wie "het er op zit". Maar toch gunden ze 't van harte aan den vrijwilliger, die niet dienstplichtig was en toch soldaat werd en dat nóg is, maar dan met de bedoeling en ook volgens den opzet, zooals was toegezegd, om eerst dan weer onmiddellijk paraat te zijn en in volle actie te komen wanneer de uiterste nood werkelijk aan den man zou raken en het normale leven in de burgerlijke maatschappij toch niet meer mogelijk is.

 

Het is een daverend afscheid geworden! De heele club was dien gedenkwaardigen Zondagavond bijeen en we vielen van de eene dolle situatie in de andere. Men zal het zich wel kunnen voorstellen als zoo'n soldatenclubje feest viert in een stad, welke veel vertier biedt. Keurig op tijd waren we weer "binnen", maar onvermijdelijk bleef er op de kamer nog iets hangen van den feestroes, waarin we den heelen avond verkeerd hadden. Onze "Kieperaal" zette gauw een sterk kopje koffie om het niveau weer in evenwicht te brengen, maar dit voorkwam niet, dat ons Marijntje, die teveel door elkaar gedronken had, al het genotene weer op zeer vlotte wijze terug offerde in onzen gelijmden waschbak-met-stroomend-water, die het gelukkig hield… En Naakie - een verbastering van zijn raren achternaam - begon opeens onder het uitkleeden versjes op te zeggen, waarin een dominee, locomotieven, kapiteins en koeien een rol schenen te spelen. De bolle Gerrit kon de broekspijpen van z'n pyama niet vinden en wilde beneden bij de wacht gaan vragen, waar z'n kwartiermuts, die nog op z'n hoofd hing, gebleven was. Alleen Arie had er z'n gedachten nog bij, want die had zich beperkt tot melk, omdat-ie "al dan andere gekke spul" niet lust. Jan, de Korporaal, vond, dat "de boel zoo draaide", maar dat moet verbeelding geweest zijn.

Een en ander voorkwam toch niet, dat we na een half uur allen weer behoorlijk, zij 't met een ietwat zwaar hoofd en na het nuttigen van diverse anti-kater pilletjes, onder onze warme wolletjes terecht kwamen. Toen het licht was uitgedraaid, begon de meer serieuze Joh te speechen. Het was geen wartaal, maar een welgemeend afscheidswoordje; eenvoudig maar oprecht en het onderstreepte weer eens die kameraadschap, die er in het soldatenleven onder jongens van allerlei slag en stand moet zijn en zooveel van de nu eenmaal ook minder aangename zijde van den diensttijd afneemt.

Het afscheid den volgenden morgen was waarlijk bijna hartroerend. Ieder wilde een onderdeel van de bagage dragen en het was weer een fraai stoetje, dat naar het station trok! De laatste handdruk was stevig en ik durf het gerust te bekennen, dat ik iets wegslikte. Maar ik ga ze nog eens opzoeken; dat staat vast. Ik moet dat stelletje nog eens terugzien!

 

Dien laatsten nacht te midden van mijn mobilisatiekameraden heb ik nog lang wakker gelegen en lang gepiekerd over dien waanzinnigen toestand, waarin de wereld zich geworpen had. Dezelfde wereld, die zich nóg verbeeldt "beschaving" te moeten brengen aan negers, waarvan de meesten eigenlijk behoorlijker leven - en elkander láten leven - dan wij… Maar diezelfde toestand brengt ook vele menschen van zoo uiteenloopenden aard in defensief verband bijeen in een soldatenleven, dat eigenlijk alle mannen ééns moesten doormaken als een cursus in het kweeken van kameraadschap, het elkander leeren kennen, begrijpen en waardeeren; als een oefentijd in het nemen van initiatief, behelpen in primitieve omstandigheden, het bedwingen van gemakzucht en zoovele andere dingen, waarin menig mensch zich eens moest trainen om met gunstig gevolg in de burgermaatschappij toe te passen. Want het is goed eens soldaat te zijn, al ware het natuurlijk te wenschen, dat het niet behoefde te wezen gelijk onder de huidige treurige omstandigheden.

Het is met groote voldoening, dat ik terug mag zien op den korten tijd, dat ik trachtte een goed soldaat te zijn en dat heusch niet alleen, omdat het "zoo lollig" was. (Men kan trouwens bezwaarlijk "den beroerden kant" - die er óók aan is en die ik óók gekend heb! - gaan beschrijven.) Vooral nu de winter aan de deur klopt, zal er veel gevergd worden van onze jongens, wier gemoed op een zwaren proef gesteld zal worden. Doch als we om ons heen zien over de grenzen, dan zullen ze weten waarvoor zij hun offertje moeten brengen, maar dan zullen ook de anderen dit niet genoeg weten te waardeeren en behooren wij, die niet of niet meer in hun schoenen op den bevroren grond behoeven te staan, het uiterste wat in ieders vermogen is te doen om op te beuren, ontspanning te brengen en de zware last te verlichten van die honderdduizenden, die nog immer gereed staan om onze veel geroemde vrijheid, onze traditioneele onzijdigheid en onze eens zoo dapper bevochten onafhankelijkheid te handhaven.

 

J.M.