‘Siendereklaos’ en zijn trouwe knecht ‘Sjaksjoer’ staan er
niet in, maar Ed Schilders nam wel ‘klňttere’
(sinterklaasinkopen doen) en ‘ötgepakt’ (uitgepakt)
op in zijn nieuwe boek over het Tilburgs dialect: ‘De
schonste taol van’t laand’. Daarin worden ongeveer zeventig
Tilburgse woorden uitgebreid verklaard en toegelicht met
voorbeelden uit Tilburgse teksten. Ronald Peeters voorzag de
woorden van toepasselijke Tilburgse afbeeldingen. Sommige
woorden, zoals ‘klotteren’, zijn nog steeds in gebruik,
andere zijn uit het taalgebruik verdwenen maar bieden
niettemin opmerkelijke doorkijkjes naar het dagelijks leven
in vroeger tijden. Zo ging men vóór de oorlog in de
sinterklaastijd ‘naar het uitgepakt’ kijken, dat wil zeggen:
de fraai ingerichte en verlichte etalages in de Heuvelstraat
bewonderen.
Het
boek bevat uiteraard de ‘klassieke’ Tilburgse woorden. De ‘krčůkezččker’
mocht niet ontbreken, evenmin als ‘meepesaant’
(ondertussen), ‘affeseere’ (opschieten), en ‘toepertoe’
(gulzig). Een tweede groep die beslist moest worden
opgenomen, bestaat uit woorden die exclusief in Tilburg en
directe omgeving voorkomen. Die groep is niet zo groot,
schrijft Schilders in het voorwoord, maar behoort wel tot
het meest originele wat de Tilburgse volksmond heeft
voortgebracht. ‘Kinkenduut’ (kikvors) bijvoorbeeld,
de bastaardvloek ‘gatvermiedenhoed’, en ‘appetjoek’
(zot). De ‘appetjoeke’ zijn trouwens goed vertegenwoordigd,
want ook de familieleden ‘gňlliepaop’ (gaperd) en ‘taotňlf’
(sufferd) kregen een plaatsje.
Vrijwel altijd geeft het uitverkozen woord aanleiding tot
uitbreidingen. Met ‘ččgetilt’ werd in de oorlogsjaren
tabak bedoeld die in de eigen achtertuin geteeld was. Om de
slechte kwaliteit met gevoel voor humor te compenseren werd
die ook wel ‘fleur de matras’ genoemd. Maar als de
tabak gesmokkeld was, sprak men van ‘Bčlze sjčk’. Het
mooiste voorbeeld van creativiteit in het dialect zijn de
namen die Tilburgers voor ‘tuinboon’ hadden. Waaronder ‘knaawbôon’
en ‘flňdderbôon’. Schilders vond er zeven: ‘Zo konden
Tilburgers de hele week hetzelfde eten, en toch elke dag wat
anders.’ |
‘Op
sjanternčl’ in de Heuvelstraat in 1929. ‘Sjanternčl’ is een
verbastering van de Franse jachtterm ‘chanterelle’, wat
‘lokvogel’ betekent. Wie ‘op sjanternčl gaat’ laat zich
verleiden door iets plezierigs of feestelijks.
Affeseere Aflčggesgeręed Aonrikkemedeere Appetjoek Baomes
Bčls Bestčůte Bestrčůve Bčůl Biezemňrtele Blaasjeszeege
Blomzuut Bronsgist Daawtrappe Desineetje Dinteloordspčk
Dwalkschaop Ečgetilt Ečrepel Ečrepel schčlle Fččn trip
Fieldekňs Fleur de matras Flötjesbroek Gatvermiedenhoed
Gňlliepaop Gruitere Hčůverbrôojke Honsgezččk Interesaant
Kakhiele Kaojkes Kinkenduut Klapse pččre Klasjeneere
Klňttere Knaawboon Koezemčm Kreugel
Krčůkezččker
Labbezoe Lambčls Lewaajsaus Meejpesaant Miezezon Ölleger
Onjeklonje Ont Ötgepakt Palletoo Paopeköltje Peesteeker
Pčrsmňp Pesjonkele Pestoorstuk Pietelččr Pňrtefezeedeure
Pront Ręepe Saoke Schrččverke Semčnketij Sjanternčl
Sňkkelôoper Spčkbukkem Taotňlf Tččne Tčůsplčůster Toepertoe
Vuurvlam Zeenňks Zibbedeejuske Zuutekrčp
[Kakhiele] |