CuBra

HOME

 

Woorden snoeper

 

Uitgever

Stichting dr P.J. Cools MSC

 

144 pagina's

geïllustreerd

 

Genaaid gebonden

met harde kaft

10,00

 

 Verkrijgbaar in de boekhandels van Tilburg, Goirle en Oisterwijk.

 

ISBN

97 89462286849

 

Illustraties uit besproken boek

 

Van 2008 tot 2011 verzorgde Norbert de Vries een rubriek onder de titel Woord van de Week op CuBra.

Klik hier voor de Inhouds-opgave.

 

 

Woordensnoeper

door

Norbert de Vries

 

 

besproken door Jan de Jong

 


Gelichte papen en druistige voetballers

 

Uitgerekend op de dag dat Frits Spits op de radio zijn Vergeetwoordenboek

presenteerde (daarbij bijgestaan door taal- en letterkundige grootheden als

Nelleke Noordervliet, Frits van Oostrom en René Appel) begon ik te lezen in het

boekje Woordensnoeper van Norbert de Vries. Of moet ik, getuige de titelpagina,

zeggen: het boekje Norbert de Vries, woordensnoeper. Die laatste lezing is zo gek

nog niet. Karel van het Reve voert in zijn essay ‘Afscheid van Leiden 1’ (1984) een

anonieme Duitse professor op die een andere Duitse professor ‘zwar persönlich,

aber nicht dem Namen nach’ zei te kennen. Het beschrijf een beetje het gevoel

dat mij overmande toen ik De Vries’ handzame bundel las. Ik ken de schrijver

weliswaar persoonlijk, maar zijn roem als woordensnoeper verrast me. Precies

het tegenovergestelde van wat ik bij bovengenoemde hooggeleerden had. Die

kende ik bij naam en faam, maar zeker niet persoonlijk. En terwijl op de radio

René Appel opgewekt voortbabbelde over het taalgebruik van de oude Drees, en

Frits van Oostrom maar weer eens uitlegde dat vergeetwoord ‘deerne’ toch heus

een Middelnederlandse oorsprong had, las ik een mij steeds onbekendere en

verrassender Norbert de Vries.

 

Ambtenarenjargon

Norbert de Vries, de man die gedurende gans zijn ambtelijke loopbaan nooit de

driedelige Dikke van Dale buiten handbereik wist – en dat terwijl hij op die hele

afdeling, wat zeg ik: op heel dat gemeentehuis, wellicht de enige was die wel zonder

kon. Omringd door half gealfabetiseerde techneuten en zorgcoördinatoren, wist

hij dat kennis alleen niet voldoende was. Pas als hij op een ‘taalvraag’ naar de

Dikke greep, was de collega gerustgesteld. Ik maak me sterk dat hij ook op vragen

naar niet geboekstaafd ambtenarenjargon met als zelfvertrouwen vermomde bluf

het woordenboek opensloeg en quasi voorlezend het juiste antwoord oplepelde.

Frits Spits had inmiddels een luisteraar aan de telefoon die het woord ‘proleet’

als vergeetwoord wilde introduceren. De omschrijving die de beller gaf (‘iemand

die bij het stoplicht met veel kabaal naast je komt staan, je bij het wegscheuren de

pas af snijdt, en als toegif ook nog een middelvinger naar je opsteekt’) doet wel

enig recht aan de defnitie van het woordenboek (‘persoon uit een onbeschaafd

milieu of van grove, onbeschaafde levensopvatting of gedrag’), maar aan beide

ontbreekt nog iets. Volgens mij moet zo’n proleet juist uiting geven aan zijn

‘onbeschaafde levensopvatting of gedrag’ op plaatsen waar andere mores heersen.

In een voetbalstadion mag je luid zingend en joelend de tegenpartij pogen te

overstemmen, bij een inspraakavond ten gemeentehuize hoort dat niet. Frits van

Egters stoorde in zich aan het feit dat zijn vader met de vork in de schalen prikte.

Maar omdat hij dat thuis deed, was hij geen proleet. In een restaurant of tijdens

een etentje bij vrienden is het schalenprikken pas proletengedrag (behalve als die

vrienden uit hetzelfde milieu komen en er zelf ook op los prikken, maar laat ik

het niet te ingewikkeld maken).

Enfn, ik hoorde de beller, had er deze gedachten bij, en vroeg me af of Norbert

de Vries nu ook zat te luisteren. En wat hij daar dan allemaal wel van zou vinden.

Zat ik een beetje op het juiste spoor? Of was ik nu zelf slechts een beetje proleterig

aan het demonstreren dat ik nog niet eens kruipend en met ontbloot hoofd en

dito knieën zijn woonst zou mogen passeren?

Want Norbert weet alles. En hij legt bovendien geduldig uit hoe dat komt. Het

komt niet omdat hij veel leest, nee hij leest alles. Van het Zeemans-woordenboek

van Jacob van Lennep, J.C. Strengs Zwols Biografsch Woordenboek of Mooi zoid,

Westfriese zegswijzen en spreekwoorden van Jan Pannekeet kan ik me voorstellen

dat een beetje woordensnoeper die thuis in de kast heef staan. Desnoods wil ik

aannemen dat daar ook A Dictionary of Kashmiri Proverbs & Sayings staat, het

in 1885 in Bombay uitgegeven standaardwerk van the Rev. J. Hinton Knowles.

Maar wie ruimhartig citeert uit kranten en tijdschrifen als Vaderlandsche

letteroefeningen (jaargang 1821), de Leeuwarder Courant (1969), Het Belfort

(jaargang 1898), De Telegraaf (1979), Het Nieuws van den Dag (1906), of het blog

van Leen Huet, leest dus echt alles.

 

 

Chocoladebeen

Het is om die reden dat Norbert de Vries met autoriteit mag schrijven, bijvoorbeeld

over ‘druistig’, een woord dat ik niet kende. Het schijnt evenwel regelmatig in de

sportkaternen te fgureren, vooral als het over voetbal gaat. Het spreekt vanzelf

dat De Vries het woord al kende van ver voor de sportieve hausse, uit het werk van

Stijn Streuvels om precies te zijn. Het lemma ‘druistig’ leert mij niet alleen een

nieuw woord met (vanzelfsprekend) de betekenis, maar strooit ook ruimhartig

met bronnen en etymologische verwantschappen. ‘Zelfs’(!) Wikipedia rekent

‘druistig’ tot het voetbaljargon, weet De Vries. Waarna er een terzijde volgt dat mij

enigszins van mijn stuk heefgebracht: ‘(in de opsomming bij de voetbalsport mis

ik het chocoladebeen, zeer tot mijn spijt)’, schrijf hij. Maar wat is in hemelsnaam

een chocoladebeen? Ik stel deze vraag in ernst – mijn telefoon ligt op het aanrecht

en ik lig op de bank, dus ik kan het onmogelijk nagaan. (Ook deze meesterlijke

zin is een citaat. Ik druk Norbert -en hem alleen- respectvol de hand als hij mij

per omgaande de bron meldt. Nee, ik loof geen prijs uit, daarvoor is mijn geloof

en vertrouwen in de onbegrensde eruditie van de meester te groot. Zo’n citaat is

een fuitje van een cent voor hem. En het zou fjn zijn als hij er dan ook even bij

vertelt wat een chocoladebeen is.)

 

Vleselijcke conversatie

In Breda frequenteerde ik een mensenleven geleden een café in de Halstraat

dat ’t Buitenbeentje heette. Ik heb er veertig jaar geleden Duvel leren drinken,

een gewoonte die ik tot op de dag van vandaag in ere houd. Bedoeld café heef

overigens al decennia terug haar naam moeten laten varen, waarschijnlijk omdat de

uitbater vergeten was om die te laten registreren. Of omdat een ander buitenbeetje

meer geld had en de rechten gewoon heef afgekocht. Die dingen gebeuren. Om

de hoek bij ’t Buitenbeentje had je een kroeg die De Barones heette. Hetzelfde

verhaal: naam niet vastgelegd en door het grote winkelcentrum van die naam

tot buigen gedwongen. Het café heet nu met een knipoog ‘De baron z’n vrouw’,

terwijl aan de overkant met een nog grotere knipoog vervolgens ‘De baron z’n

vriendin’ haar deuren opende.

Ik weid uit? Ook hierin ben ik schatplichtig aan het onderhavige meesterwerkje

van Norbert de Vries. Onder het lemma ‘Buitenbeentje’ citeert hij Harco Beckering

Vinckers (1862-1934), noemt en passant nog even het Jaarboek van de Maatschappij

der Nederlandse Letterkunde uit 1935 én het Tijdschrif voor Nederlandse Taal- en

Letterkunde, jaargang 1920, om te concluderen dat de kuise verklaring van Stoett

onjuist was. Stoett hield het namelijk op een schaatsterm, maar Beckering Vinckers

en De Vries weten wel beter. Het citaat, een van de mooiste uit het boek, luidt:

‘Daar is omtrent tien mijlen van Parijs een Paap gelicht, die in de sacristy en in ’t

misgewaad gewoon was de binnebeenderij te exerseren met zeekre jongedochter’.

Het gaat hierbij dus om coire, wat Beckering heel kernachtig vertaalt met ‘vleselijcke

conversatie’, een term die de daad tot haast hemelse schoonheid verhef. Natuurlijk

was dat binnenbeens gedoe bij uitstek voorbehouden aan huwelijkspartners, dat

sprak vanzelf – voor het kerkvolk althans.

‘Buitenbenen’ of ‘buitenbeens een kindje maken’ verwijst naar dezelfde daad, maar

dan buiten de echt bedreven. Ons buitenbeentje is het product van zulk onkuis

handelen. Een buitenechtelijk kind dus. Moderniteiten als het geregistreerd

partnerschap ten spijt, begrijp ik dat in een land en een tijd dat er een tsunami

van dergelijke, niet ingezegende kroost op de wereld komt, de term in zijn

oorspronkelijke betekenis enigszins in onbruik is geraakt. Maar het blijf een

uitstekende naam voor een bruin café.

 

Bretels

Over registreren gesproken: ik heb nog wel een belangrijke aanmerking op het

boekje. Nee, ik ga nu geen woord noemen dat ik graag door de woordensnoeper

behandeld had gezien. Die zijn er genoeg. Het boekje telt slechts 142 bladzijden,

dus natuurlijk ontbreekt er een en ander. Maar daarvoor wachten wij allen braaf

op Volume 2 – dat er zeker moet komen! Wel had ik graag behalve die keurige

inhoudsopgave aan het eind, nog een register van woorden en personen gezien,

alsmede een uitgebreide literatuuropgave. Want wie zóveel leest, hoefzijn bronnen

niet in zijn stukjes te verstoppen.

Dan nog een laatste opmerking over de uitvoering van de fraai gebonden bundel.

In de flmklassieker Once upon a time in the west (Sergio Leone, 1968) spreekt

schurk Henry Fonda de gedenkwaardige woorden: ‘Vertrouw nooit iemand die een

broekriem én bretels draagt’, waarna hij de aangesprokene met drie rake schoten

van genoemde hulpstukken bevrijdt, alsmede van het leven. Met Woordensnoeper

van Norbert de Vries is precies hetzelfde aan de hand, maar dan helemaal anders.

Het boekje bevat een stofomslag én een leeslint. Twee hulpmiddelen om als

bladwijzer te dienen. Hoe kwalifceer je iemand die op vrijwillige basis en bij zijn

volle verstand beide aanwendt? Ik denk als iemand die van Het Boek houdt in

al zijn aspecten en mogelijkheden. Én die de lezer respecteert en vrijlaat in zijn

keuze van bladwijzer. Die Norbert ken ik dan weer goed en graag.

 

(Kort terzijde: zelf kon ik niet kiezen tussen de geboden mogelijkheden. Daarom

zit er bij mij ook nog een slordig afgescheurd kalenderblaadje in.)