Gelichte papen en druistige
voetballers
Uitgerekend op de dag dat Frits Spits op de radio zijn
Vergeetwoordenboek
presenteerde (daarbij bijgestaan door taal- en letterkundige
grootheden als
Nelleke Noordervliet, Frits van Oostrom en René Appel) begon
ik te lezen in het
boekje Woordensnoeper van Norbert de Vries. Of moet ik,
getuige de titelpagina,
zeggen: het boekje Norbert de Vries, woordensnoeper. Die
laatste lezing is zo gek
nog niet. Karel van het Reve voert in zijn essay ‘Afscheid
van Leiden 1’ (1984) een
anonieme Duitse professor op die een andere Duitse professor
‘zwar persönlich,
aber nicht dem Namen nach’ zei te kennen. Het beschrijf een
beetje het gevoel
dat mij overmande toen ik De Vries’ handzame bundel las. Ik
ken de schrijver
weliswaar persoonlijk, maar zijn roem als woordensnoeper
verrast me. Precies
het tegenovergestelde van wat ik bij bovengenoemde
hooggeleerden had. Die
kende ik bij naam en faam, maar zeker niet persoonlijk. En
terwijl op de radio
René Appel opgewekt voortbabbelde over het taalgebruik van
de oude Drees, en
Frits van Oostrom maar weer eens uitlegde dat vergeetwoord
‘deerne’ toch heus
een Middelnederlandse oorsprong had, las ik een mij steeds
onbekendere en
verrassender Norbert de Vries.
Ambtenarenjargon
Norbert de Vries, de man die gedurende gans zijn ambtelijke
loopbaan nooit de
driedelige Dikke van Dale buiten handbereik wist – en dat
terwijl hij op die hele
afdeling, wat zeg ik: op heel dat gemeentehuis, wellicht de
enige was die wel zonder
kon. Omringd door half gealfabetiseerde techneuten en
zorgcoördinatoren, wist
hij dat kennis alleen niet voldoende was. Pas als hij op een
‘taalvraag’ naar de
Dikke greep, was de collega gerustgesteld. Ik maak me sterk
dat hij ook op vragen
naar niet geboekstaafd ambtenarenjargon met als
zelfvertrouwen vermomde bluf
het woordenboek opensloeg en quasi voorlezend het juiste
antwoord oplepelde.
Frits Spits had inmiddels een luisteraar aan de telefoon die
het woord ‘proleet’
als vergeetwoord wilde introduceren. De omschrijving die de
beller gaf (‘iemand
die bij het stoplicht met veel kabaal naast je komt staan,
je bij het wegscheuren de
pas af snijdt, en als toegif ook nog een middelvinger naar
je opsteekt’) doet wel
enig recht aan de defnitie van het woordenboek (‘persoon uit
een onbeschaafd
milieu of van grove, onbeschaafde levensopvatting of
gedrag’), maar aan beide
ontbreekt nog iets. Volgens mij moet zo’n proleet juist
uiting geven aan zijn
‘onbeschaafde levensopvatting of gedrag’ op plaatsen waar
andere mores heersen.
In een voetbalstadion mag je luid zingend en joelend de
tegenpartij pogen te
overstemmen, bij een inspraakavond ten gemeentehuize hoort
dat niet. Frits van
Egters stoorde in zich aan het feit dat zijn vader met de
vork in de schalen prikte.
Maar omdat hij dat thuis deed, was hij geen proleet. In een
restaurant of tijdens
een etentje bij vrienden is het schalenprikken pas
proletengedrag (behalve als die
vrienden uit hetzelfde milieu komen en er zelf ook op los
prikken, maar laat ik
het niet te ingewikkeld maken).
Enfn, ik hoorde de beller, had er deze gedachten bij, en
vroeg me af of Norbert
de Vries nu ook zat te luisteren. En wat hij daar dan
allemaal wel van zou vinden.
Zat ik een beetje op het juiste spoor? Of was ik nu zelf
slechts een beetje proleterig
aan het demonstreren dat ik nog niet eens kruipend en met
ontbloot hoofd en
dito knieën zijn woonst zou mogen passeren?
Want Norbert weet alles. En hij legt bovendien geduldig uit
hoe dat komt. Het
komt niet omdat hij veel leest, nee hij leest alles. Van het
Zeemans-woordenboek
van Jacob van Lennep, J.C. Strengs Zwols Biografsch
Woordenboek of Mooi zoid,
Westfriese zegswijzen en spreekwoorden van Jan Pannekeet kan
ik me voorstellen
dat een beetje woordensnoeper die thuis in de kast heef
staan. Desnoods wil ik
aannemen dat daar ook A Dictionary of Kashmiri Proverbs &
Sayings staat, het
in 1885 in Bombay uitgegeven standaardwerk van the Rev. J.
Hinton Knowles.
Maar wie ruimhartig citeert uit kranten en tijdschrifen als
Vaderlandsche
letteroefeningen (jaargang 1821), de Leeuwarder Courant
(1969), Het Belfort
(jaargang 1898), De Telegraaf (1979), Het Nieuws van den Dag
(1906), of het blog
van Leen Huet, leest dus echt alles.
Chocoladebeen
Het is om die reden dat Norbert de Vries met autoriteit mag
schrijven, bijvoorbeeld
over ‘druistig’, een woord dat ik niet kende. Het schijnt
evenwel regelmatig in de
sportkaternen te fgureren, vooral als het over voetbal gaat.
Het spreekt vanzelf
dat De Vries het woord al kende van ver voor de sportieve
hausse, uit het werk van
Stijn Streuvels om precies te zijn. Het lemma ‘druistig’
leert mij niet alleen een
nieuw woord met (vanzelfsprekend) de betekenis, maar strooit
ook ruimhartig
met bronnen en etymologische verwantschappen. ‘Zelfs’(!)
Wikipedia rekent
‘druistig’ tot het voetbaljargon, weet De Vries. Waarna er
een terzijde volgt dat mij
enigszins van mijn stuk heefgebracht: ‘(in de opsomming bij
de voetbalsport mis
ik het chocoladebeen, zeer tot mijn spijt)’, schrijf hij.
Maar wat is in hemelsnaam
een chocoladebeen? Ik stel deze vraag in ernst – mijn
telefoon ligt op het aanrecht
en ik lig op de bank, dus ik kan het onmogelijk nagaan. (Ook
deze meesterlijke
zin is een citaat. Ik druk Norbert -en hem alleen-
respectvol de hand als hij mij
per omgaande de bron meldt. Nee, ik loof geen prijs uit,
daarvoor is mijn geloof
en vertrouwen in de onbegrensde eruditie van de meester te
groot. Zo’n citaat is
een fuitje van een cent voor hem. En het zou fjn zijn als
hij er dan ook even bij
vertelt wat een chocoladebeen is.)
Vleselijcke conversatie
In Breda frequenteerde ik een mensenleven geleden een café
in de Halstraat
dat ’t Buitenbeentje heette. Ik heb er veertig jaar geleden
Duvel leren drinken,
een gewoonte die ik tot op de dag van vandaag in ere houd.
Bedoeld café heef
overigens al decennia terug haar naam moeten laten varen,
waarschijnlijk omdat de
uitbater vergeten was om die te laten registreren. Of omdat
een ander buitenbeetje
meer geld had en de rechten gewoon heef afgekocht. Die
dingen gebeuren. Om
de hoek bij ’t Buitenbeentje had je een kroeg die De Barones
heette. Hetzelfde
verhaal: naam niet vastgelegd en door het grote
winkelcentrum van die naam
tot buigen gedwongen. Het café heet nu met een knipoog ‘De
baron z’n vrouw’,
terwijl aan de overkant met een nog grotere knipoog
vervolgens ‘De baron z’n
vriendin’ haar deuren opende.
Ik weid uit? Ook hierin ben ik schatplichtig aan het
onderhavige meesterwerkje
van Norbert de Vries. Onder het lemma ‘Buitenbeentje’
citeert hij Harco Beckering
Vinckers (1862-1934), noemt en passant nog even het Jaarboek
van de Maatschappij
der Nederlandse Letterkunde uit 1935 én het Tijdschrif voor
Nederlandse Taal- en
Letterkunde, jaargang 1920, om te concluderen dat de kuise
verklaring van Stoett
onjuist was. Stoett hield het namelijk op een schaatsterm,
maar Beckering Vinckers
en De Vries weten wel beter. Het citaat, een van de mooiste
uit het boek, luidt:
‘Daar is omtrent tien mijlen van Parijs een Paap gelicht,
die in de sacristy en in ’t
misgewaad gewoon was de binnebeenderij te exerseren met
zeekre jongedochter’.
Het gaat hierbij dus om coire, wat Beckering heel kernachtig
vertaalt met ‘vleselijcke
conversatie’, een term die de daad tot haast hemelse
schoonheid verhef. Natuurlijk
was dat binnenbeens gedoe bij uitstek voorbehouden aan
huwelijkspartners, dat
sprak vanzelf – voor het kerkvolk althans.
‘Buitenbenen’ of ‘buitenbeens een kindje maken’ verwijst
naar dezelfde daad, maar
dan buiten de echt bedreven. Ons buitenbeentje is het
product van zulk onkuis
handelen. Een buitenechtelijk kind dus. Moderniteiten als
het geregistreerd
partnerschap ten spijt, begrijp ik dat in een land en een
tijd dat er een tsunami
van dergelijke, niet ingezegende kroost op de wereld komt,
de term in zijn
oorspronkelijke betekenis enigszins in onbruik is geraakt.
Maar het blijf een
uitstekende naam voor een bruin café.
Bretels
Over registreren gesproken: ik heb nog wel een belangrijke
aanmerking op het
boekje. Nee, ik ga nu geen woord noemen dat ik graag door de
woordensnoeper
behandeld had gezien. Die zijn er genoeg. Het boekje telt
slechts 142 bladzijden,
dus natuurlijk ontbreekt er een en ander. Maar daarvoor
wachten wij allen braaf
op Volume 2 – dat er zeker moet komen! Wel had ik graag
behalve die keurige
inhoudsopgave aan het eind, nog een register van woorden en
personen gezien,
alsmede een uitgebreide literatuuropgave. Want wie zóveel
leest, hoefzijn bronnen
niet in zijn stukjes te verstoppen.
Dan nog een laatste opmerking over de uitvoering van de
fraai gebonden bundel.
In de flmklassieker Once upon a time in the west (Sergio
Leone, 1968) spreekt
schurk Henry Fonda de gedenkwaardige woorden: ‘Vertrouw
nooit iemand die een
broekriem én bretels draagt’, waarna hij de aangesprokene
met drie rake schoten
van genoemde hulpstukken bevrijdt, alsmede van het leven.
Met Woordensnoeper
van Norbert de Vries is precies hetzelfde aan de hand, maar
dan helemaal anders.
Het boekje bevat een stofomslag én een leeslint. Twee
hulpmiddelen om als
bladwijzer te dienen. Hoe kwalifceer je iemand die op
vrijwillige basis en bij zijn
volle verstand beide aanwendt? Ik denk als iemand die van
Het Boek houdt in
al zijn aspecten en mogelijkheden. Én die de lezer
respecteert en vrijlaat in zijn
keuze van bladwijzer. Die Norbert ken ik dan weer goed en
graag.
(Kort terzijde: zelf kon ik niet kiezen tussen de geboden
mogelijkheden. Daarom
zit er bij mij ook nog een slordig afgescheurd
kalenderblaadje in.)
|