INHOUD WITLOX
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

André Witlox - Het Roomse Leven

Herinneringen aan mijn misdienaarschap

 

Mijn inwijding in de mystieke wereld van misdienaar gebeurde door Toontje.

Toontje was al volleerd misdienaar en werd door de kapelaan in staat geacht om anderen het misdienaarslatijn bij te brengen. Fonetisch, het werd er gewoon ingestampt. Iedere 'les' opnieuw werd ik door Toontje overhoord. Vooral de allereerste aanhef staat me nog helder bij. Op de aanzet van de priester: Introíbo ad altáre Dei, moest ik als misdienaar antwoorden: Ad Deum, qui laetificat juventútem meam.

Gaandeweg leerde ik zo het kerklatijn opdreunen en het juiste vervolg op de priesterlijke aanzet te geven.

Een bijzonder moment is het geweest om voor het eerst met toog en superplie het altaar op te mogen. Spannend of alles wel goed zou gaan, nerveus omdat ik voor het oog van het kerkvolk moest optreden.

Gewichtig; ik hoorde erbij.

Natuurlijk hadden we thuis op onze grote zolder al de nodige oefeningen achter de rug. Een huisaltaartje werd met grote regelmaat gebruikt om met vriendjes en vriendinnetjes mis te spelen. Mijn oudere broer en onze buurjongen waren al misdienaar en hadden alles al onder de knie. Het devote optreden van onze buurjongen vooral droeg erg bij aan het serieuze karakter waarmee alles geoefend werd. Hij had er zo'n beetje een persoonlijke opdracht van gemaakt ons van het slechte pad te houden. Van kinds af aan was het zijn voornemen om pastoor te worden en in die rol leefde hij zich al helemaal in; bloedserieus en in onze ogen ook een beetje heilig al. (Hij is uiteindelijk ook pastoor geworden en is het nóg.) Hij kon er dan ook geen waardering voor opbrengen toen mijn oudere broer de pepermuntjes die bij de communie als hostie werden uitgedeeld, vervangen had door mottenballen. Het was in zijn ogen de ergste vorm van blasfemie. De mis was acuut afgelopen, proestend holden we de zoldertrap af om de mond te kunnen spoelen.

 

Eenmaal misdienaar duurde het, met enig geluk, zo lang mogelijk voordat je de beurt had om bij de pastoor van ons dorp te moeten dienen. Fouten werden tijdens de mis op het altaar voor het hele kerkvolk genadeloos afgestraft. Zenuwen werkten fouten in de hand, of je struikelde wel over de zoom van je altijd te grote toog, waardoor het missaal en de missaalstandaard tegen de altaartrappen kwakten. Kapelaans waren heel wat vriendelijker en behulpzamer om je de kneepjes van het misdienaarschap bij te brengen.

 

Mijn jeugd speelde zich af in Udenhout zo eind jaren veertig, jaren vijftig. Behalve de parochiekerk hadden we daar nog de zusters van de Oude Dijk die de meisjesschool Sint-Felix beheerden, de fraters van Tilburg die de jongensschool Sint-Petrus onder hun hoede hadden, en de zusters van de Choorstraat die huize Sint-Vincentius leidden.

Misdienaarsbeurten werden door een kapelaan verdeeld, waarbij de fraters er hun eigen indeling op na hielden. Alleen potentiële fraterkandidaten kwamen daarvoor in aanmerking, want met dit soort sturing werd vroeg genoeg begonnen. Iedere zaterdagmorgen moest je achter in de sacristie gaan kijken waar en hoe laat je misdienaarbeurt had.

Behalve dat ik misdienaar was, zong ik ook nog in het jongenskoor, in aanvang bij de 'mussen' later in het jongenskoor Gaudeamus. De koren werden geleid door een frater. Frater Victricius in mijn tijd.

De welpen en later de verkenners maakten mijn roomse leven compleet.

Alles draaide zo'n beetje om de kerk. Elke dag waren er drie missen in de parochiekerk, om zeven uur om half acht en om acht uur. De missen werden dan ook afgeraffeld want binnen het half uur moest de kerk leeg en weer gevuld zijn. Een probleem vormde daarin de half-acht mis van de eerste vrijdag van de maand. Die mis werd gezongen. Dat was geen probleem als Wim Blankers het alléén deed. Wim bespeelde het orgel en zong er dan zelf bij, daarbij holde hij met zijn orgelspel achter zijn eigen zingen aan. Het leek wel een wedstrijd wie het eerst aan het eind was, het orgel of hij. Later werd hij ook nog koster, zodat hij nog meer op moest schieten om alles tijdig gereed te hebben voor de mis van acht uur. Probleem was als andere kerkkoorleden meezongen. Die deden er veel serieuzer en dus ook langer over. Zo kwam het wel eens voor dat de pastoor, die bijna altijd de mis van acht uur deed, al tijdens de mis van half acht, terwijl die nog aan de gang was, het altaar betrad en met zijn eigen mis begon. Het duurde hem dan te lang. Hij stond dan ook alom bekend als een 'heetzeikerd'.

Beter was het bij de zuster van Sint-Felix of de zusters van Sint-Vincentius te dienen. Daar kreeg je na de mis altijd wat te eten, want je ging 's morgens in alle vroegte nuchter op pad om mis te dienen. Nuchter, om ter communie te mogen gaan. Vooral op grote feestdagen was het goed dienen bij de zusters omdat er altijd iets extra's was, zoals paaseieren, peperkoek of zoiets.

Je leerde ook behulpzaam te zijn. Zo moest rector Sars bij de Zusters van liefde altijd het altaar opgeholpen worden omdat hij oud en slecht ter been was. Bij rector Van Teeffelen bij de zusters van de Choorstraat, moest je vaak met de kwispedoor het altaar op omdat hij zwaar astmatisch was en veel last had van slijmafzetting. Daar moest je ook maar tegen kunnen! Ik herinner me Peter die er niet tegen kon en met kwispedoor en al flauwviel op de altaartrappen. Hij had er te dicht bij gestaan en nieuwsgierig toegekeken in plaats van de andere kant op te kijken.

In de kloosters was ook altijd wel iets te ontdekken. Na de mis was het kunst om het kloostercomplex of de tuin in te sluipen en te zien wat zich daar afspeelde, zonder zelf ontdekt te worden.

 

Het beste was echter wanneer je de misdienaarbeurt had voor huwelijksmissen en uitvaarten. Dan mocht je uit de klas weg. Tijdig natuurlijk, want je moest op tijd aangekleed staan. En zo laat mogelijk terug, waardoor de voormiddag schoolvrij was geweest. Op woensdagen een welkome vooruitloper op de vrije middag

Nog altijd blijft de plechtig uitgesproken tekst me bij uit de lezing of het evangelie: 'Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zich binden aan zijn vrouw en die twee zullen zijn één vlees. Het zijn er dus geen twee meer, maar het is één vlees. Want wat God verbonden heeft dat zal de mens niet scheiden'. Vooral als de pastoor die tekst uitsprak met zijn sonore en van goede sigaren doorrookte stem in zijn pastoors-Brabants maakte dat diepe indruk, terwijl ik me er niets bij kon voorstellen; één vlees en binden aan zijn vrouw. Wij maakten daar dikwijls van: 'Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zich vastbinden met een touw.' Scheidingen kwamen in die tijd slechts zéér uitzonderlijk voor en onttrokken zich aan mijn gezichtsveld of belevingswereld.

 

Van de gregoriaanse gezangen uit de mis voor de uitvaart is me alles bijgebleven. Blijkbaar waren er vaak uitvaarten. Wat me ook bijbleef is het verschil in uitvaartdiensten. Hoe armer iemand was hoe sneller de mis was afgelopen. In het goedkoopste geval kon iemand een gezongen mis krijgen die alleen door Wim Blankers werd gezongen en dan weer op de hem eigen manier: achter zichzelf en zijn orgel aanhollend. Voor een dure uitvaart was het mannenkoor nagenoeg compleet, tenslotte werkte de meeste koorleden wel in het dorp en namen of kregen gemakkelijk gelegenheid om te gaan zingen. Het leverde ook extra opbrengsten op voor de koorkas.

Voor de goedkoopste begrafenis werd de gewone, gelezen, mis van acht uur gebruikt.

's Winters was het dienen van uitvaarten minder prettig omdat je dan zonder behoorlijke kleding onder toog en superplie op het kerkhof moest gaan staan blauwbekken.

 

Jaarlijks was er een misdienaarreisje. Dat wil zeggen, aanvankelijk mocht je op je eigen fiets een dag achter de brommer van de kapelaan aantrappen om ergens op de hei de zelfmeegebrachte boterham op te eten of in een speeltuintje te spelen. Limonade of een ijsje was al een traktatie.

Later mochten we mee naar Den Briel op bedevaart naar de martelaren van Gorkum of naar Maria in Kevelaer.

Brielle was een dagreis. Vroeg op en met de bus naar Tilburg waar nog een heleboel bussen aansloten om in Dordrecht op de boot te stappen en het laatste stuk te varen, zoals ook de martelaren gevaren zouden zijn. In Brielle zelf was niets te beleven en voor belhamelstreken was geen tijd. Een plechtige hoogmis en een processie met Lof en uitstalling van het Allerheiligste vulde de dag aardig voordat de terugreis met boot en bus kon worden aangevangen. Als misdienaar moesten we dan onze taak vervullen in de hoogmis en het lof. Onderweg in bus en boot werd regelmatig gebeden en gezongen, maar op de boot was gelegenheid genoeg om je daaraan te onttrekken en spelletjes te spelen. Zeer tegen het protocol van de broedermeesters.

Was je het ene jaar naar Brielle geweest dan mocht je het volgende jaar naar Kevelaer.

Kevelaer kende twee varianten. Als jong misdienaar mocht je voor één dag mee. Was je al wat ouder dan mocht je voor twee dagen mee. Kevelaer was buitenland en dat was heel interessant, je moest dan een paspoort hebben. Ook in Kevelaer werden missen, lof en processies gehouden waarbij de harmonie en het gilde betrokken waren. In Kevelaer was ook veel te beleven, zeker toen je voor twee dagen mee mocht. Er waren sigarettenautomaten en andere dingen die wij niet kenden. De bruidjes die tijdens de processie moesten strooien droegen bij aan het volwassen worden.

's Zondags als de processie van Kevelaer weer in Udenhout terug was ging het in lampionoptocht vanaf de spoorlijn naar de kerk waar nog eens een lof ter afsluiting werd gehouden.

Wat kon je in één of twee dagen toch een ongelofelijke hoeveelheid beleven.

 

Het waren de wereldse voordelen van misdienaar zijn. De hemelse voordelen zullen nog wel komen denk ik. Daar wacht ik liever nog even mee.

Maar ik reken erop dat het goed komt na zoveel altruïsme.