CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Copyright foto's:

Collectie Frans Walch 2007

Mr. A. Roothaert

Anton Roothaert - Biografie

Frans Walch


Piusstraat 127, Tilburg

ANTON ROOTHAERT (1896 – 1967)

 

‘Roothaert beschikt over een uitzonderlijk demagogisch talent en slaagt erin aan koffiepraatjes en herberggeklets een onbetwistbaren litt. luister te verleenen. (…) Voor minder ontwikkelde lezers zijn de boeken van Mr. A. Roothaert bepaald gevaarlijke lectuur. Niemand trouwens zal er eenig goeds bij ervaren.’

Lectuur-Repertorium, maatgevend naslagwerk voor de katholieke lezer, probeerde in 1946 het tij alsnog te keren. Tevergeefs. Doctor Vlimmen, al uitgegroeid tot bestseller, weigerde de komende dertig jaar te capituleren en ook Die verkeerde weereldt bleek voorlopig van geen wijken te willen weten.

 

Anton Martinus Henricus Roothaert is geboren op 9 juni 1896 in Tilburg. Het gezin bestond toen al uit vier personen. Moeder Johanna de Leuw was een geboren en getogen Tilburgse en van gedegen katholieke huize. Zij bestierde op de Piusstraat 127 een door haar overleden man nagelaten cafeetje en bracht uit haar eerste huwelijk een zoon mee. Vader Antonius Roothaert keerde op 22-jarige leeftijd vanuit Rotterdam terug naar zijn Brabantse geboortegrond. Hij vestigde zich in Tilburg, leerde er de struise weduwe De Leuw kennen met wie hij in januari 1893 in het huwelijk trad. Ze kregen drie zoons, Sjaak(1894), Anton en Harrie (1898).

Veel herinneringen aan de Piusstraat zal Anton niet hebben gehad. Het gezin verhuisde drie jaar na zijn geboorte naar de Bosscheweg 117 – de tegenwoordige Tivolistraat – op de overgang van stad naar platteland. Antons vader, die aanvankelijk de kost verdiende met het maken van meubels had zich gespecialiseerd in het vervaardigen van biljarttafels. Achter het huis verrees in een schuur wat als ‘Stoom-biljart- en meubelfabriek Het Zuiden’ in het Tilburgse handelsregister is terug te vinden: ‘De werkplaats, die vader de fabriek gelieft te noemen, is een grote boerenschuur met te weinig vensters, zodat meestal de grote deuren moeten openstaan,’ vertelt Marius in het autobiografisch getinte Oom Pius.

Het bedrijfje floreerde naar tevredenheid en mede daardoor konden de drie zonen Roothaert een vrij onbezorgde jeugd genieten. In 1904 betrok het gezin het centraler en meer op stand gelegen pand Telefoonstraat 22. Achter het glas van de statige winkelpui zullen tot eind 1992 de biljarttafels te zien zijn.

 

Anton kreeg een traditionele katholieke opvoeding. Hij was misdienaar, verbleef bij de nonnen op de bewaarschool en bij de fraters op de lagere school: 'Ik volgde lessen in een clericaal nest op een lagere school waar de broeders meer dierentemmers dan onderwijzers waren. Het schoolgaan was een ontzettende plaag en een grote straf.'

Hoewel zijn vader zich een goed katholiek betoonde, had hij door zijn Hollandse achtergrond een wat ruimere kijk op het leven. Soms dreef zijn wat meer profane denken hem tot een handelwijze die in de Tilburgse benepenheid opzien baarde en zijn zoons wel eens in 

verlegenheid bracht. ‘Mijn vader zaliger was nogal sportief aangelegd en werd in dat opzicht dus beetje voor gek versleten. Zo leerde hij me reeds op achtjarige leeftijd zwemmen en dat was toen een wraakroepend schandaal. Ik was de enige van mijn school.’

Een andere zotternij: ‘In het jaar 1909 verschenen de eerste padvinders nogal schuchter op de straat en uw dienaar was een van de eerste aanhangers. (…) In een katholieke en zeer kindrijke stad van 50000 inwoners waren we met 10 hele padvinders.’ Anton senior had geen bezwaar tegen de toetreding van zijn zoon tot het padvindersgilde.

Als veertienjarige belandde Anton op het katholieke gymnasium van dr. P.C. de Brouwer en opnieuw waren zijn leraren voornamelijk geestelijken: 'We werden overvoerd met godsdienst. Wie de hostie met z'n tanden aanraakte deed een doodzonde, en ze zeiden dat in de biechtstoel de duivel op je schouder zat in de hoop je een onwaardige biecht te laten spreken. Je moet 't kunnen verdragen dat trauma van vrees ...'


Tijdens de mobilisatie 1914-1918; rechts Roothaert

De verlossing diende zich aan in 1914. Roothaert greep de mobilisatie aan om het gymnasium vroegtijdig te verlaten. Hij ging in dienst en kreeg een opleiding tot reserveofficier. In het leger kwam hij in aanraking met geheel andere levensopvattingen die ertoe bijdroegen dat hij zich definitief van het geloof afkeerde. De dienstjaren stelden hem bovendien in de gelegenheid 'het volk' beter te leren kennen, het volk dat hem later als schrijver zou blijven fascineren.

In 1917 was Nederlandse betrokkenheid bij het oorlogsgeweld steeds minder waarschijnlijk. Roothaert kreeg van zijn superieuren toestemming om zich elke veertien dagen voor een week uit het grensgebied terug te trekken om zich voor te bereiden op zijn toekomst. Niet langer gehinderd door keurende blikken van Tilburgse geestelijken wist hij in zes maanden de twee verloren studiejaren in te halen en legde hij met goed gevolg in Utrecht het staatsexamen gymnasium af. Hij liet er geen gras over groeien: op 13 oktober 1917 schreef hij zich in bij de faculteit der rechtsgeleerdheid op de universiteit van Utrecht om twee dagen later Brabant vaarwel te zeggen en een kamer in de Domstad te betrekken.

Na zijn rechtenstudie in Utrecht afgerond te hebben keerde hij in 1922 terug naar Tilburg, waar hij zich als advocaat vestigde. Intelligent, welbespraakt en met Brabantse zwier behept leek Roothaert vooruitzichten te hebben op een veelbelovende loopbaan.

De liefde dreef hem in de armen van de uit Breda afkomstige Jeanne Verhoeven met wie hij op 10 juli 1923 trouwde. Acht maanden later, 22 maart 1924, wordt Roothaerts enige kind dochter Frauke geboren.

Omdat de advocatuur nog te weinig opbracht, probeerde hij als leraar aan de slag te komen op de Katholieke Leergangen. Daartoe diende de sollicitant niet alleen van onberispelijk katholiek gedrag te zijn, tevens was ‘de intensiteit waarmee men ‘neutrale’ kranten las’ en de woninginrichting van belang: een woning 'ziet er uit, zooals ’t bij een goed katholiek betaamt, kruisbeelden, religieuze schilderijen, steeds een brandend lichtje bij het H. Hartbeeld, enz.’ Roothaert kreeg de functie en bleef vijf jaar als docent boekhouden en handelsrecht aan het instituut verbonden.

Het huwelijk is geen lang leven beschoren. Eerst bracht Jeanne Roothaerts advocatenpraktijk in diskrediet. Vervolgens liet ze haar oog op een rijke fabrikant vallen. In 1927 leverde Jeanne de driejarige dochter Frauke af op de Telefoonstraat, waar Antons broer Harrie de biljartzaak voortzette en ze vertrok naar haar geboortestad Breda. Frauke wordt in het gezin van Harrie opgenomen.

De affaire betekende de doodsteek voor Roothaerts toekomst in Tilburg. Of zoals hij zelf zei '(...) van dat ogenblik af voor ieder fatsoenlijk burger een ‘getekende’ was met wie niemand verder iets wilde te maken hebben.' In de advocatuur was geen plaats meer voor hem en dat hij op de Katholieke Leergangen niet langer als docent te handhaven was, hoeft geen betoog. Als hij dan aan het eind van het decennium een verhouding begint met Grietje Haselhoff-Lich, een vrouw met een evangelisch-lutherse achtergrond, die ook nog eens van haar man af was en die nota bene na enige tijd bij hem introk, breekt de tijd aan om zijn geboortestad definitief de rug toe te keren.


Van den Nestlei 22, Antwerpen

Dochter Frauke bij zijn broer achterlatend vertrok Roothaert met de niet onbemiddelde Grietje, hij noemde haar Greetje,  in 1930 naar het grootsteedser Antwerpen. ‘De enige Nederlandse stad waar ge kunt leven,’ citeerde hij Anton van Duinkerken eens. Ze trouwden voor de wet in de gemeente Wilrijk, een voorstadje van Antwerpen, waar ze de eerste maanden op een zolderkamer woonden. Om in hun onderhoud te kunnen voorzien startte Roothaert op de Van den Nestlei 22, aan de rand van de Antwerpse jodenbuurt een bureau voor Nederlandse rechtszaken: 'Het bracht me een borrel op, sigaretten en de huishuur.'

In de vele vrije tijd die hem restte, begon hij met het schrijven van boeken. Hoewel hij in latere interviews vertelt dat het lezen van enkele door Ivans geschreven detectives tijdens een griepperiode hem inspireerde, blijkt daar in het allereerste vraaggesprek met hem niets van: ‘Ik ben heel gewoon begonnen, doodgewoon. (…) Geen enkel sensationeel aspect kan ik u bieden.’

In 1933 verschenen er vrijwel gelijktijdig twee detectiveromans Spionnage in het veldleger en Onbekende dader van ‘Mr. A. Roothaert’: de uitgever, Seyffardt, had de naam klakkeloos van het voorgedrukte briefpapier overgenomen. Het eerste boek speelt in de mobilisatietijd van de Eerste Wereldoorlog, in Onbekende dader is een hoofdrol weggelegd voor een advocaat. Het zal niet de laatste keer zijn dat Roothaert zich bij het schrijven baseert op eigen ervaringen.

Beide werken oogstten alom waardering en aangemoedigd door dit succes volgden er nog twee boeken in hetzelfde genre: Chinese handwassing in 1934 en Onrust op Raubrakken in 1935. Roothaert voegde met deze vier verhalen een aantal nieuwe elementen toe aan het speurdersverhaal en mede daardoor mag hij tussen Ivans en Havank plaats nemen aan de wieg van de Nederlandse detectiveroman.

Het zich in Antwerpen afspelende Chinese handwassing is zonder twijfel de beste van deze vier detectiveromans. In zijn radiopraatje over vakantieboeken en ontspanningsliteratuur schrapte Dr. Ritter de woorden vakantie en ontspanning en hield voor Chinese handwassing alleen nog literatuur over.


Ca. 1955. V.l.n.r.: Huub Pulles, Roothaert, Toos Pulles, Greetje Roothaert

Met Camera loopt uit 1936 verliet Roothaert het misdaadgenre. In deze sleutelroman, waarin het ontstaan van een film te volgen is, gunt hij de lezer een kijkje achter de schermen van het soms zeer kleingeestige Nederlandse filmwereldje. Het verhaal berust deels op eigen ervaringen, opgedaan tijdens de verfilming van Spionnage in het veldleger. Deze door Max Nosseck geregisseerde film rouleerde in 1935 onder de titel De big van het regiment in de Nederlandse bioscopen.

 

Chinese handwassing en Camera loopt gaven na de oorlog aanleiding tot heftige discussies. Daarin ging Martin van Amerongen het verst door Roothaert in 1978 (Vrij Nederland) als ‘jodenhater’ te bestempelen. Als een ziedende Van Amerongen in 1986 (De Groene Amsterdammer) nog eens van leer trekt tegen Roothaert wordt hij door Karel van het Reve – ‘Chinese handwassing, wat ik ook zo’n prachtige titel vind, zo geheimzinnig …’ – op de vingers getikt. In beide boeken komen veel joden voor, wat onvermijdelijk is als je het verhaal in de Antwerpse diamantwereld c.q. in het filmmilieu van de jaren dertig laat spelen. Maar in geen geval zijn ‘alle schurken joden en alle joden schurken’, zoals Van Amerongen wil doen geloven.

Van Camera loopt verscheen nog één naoorlogse uitgave. Het commercieel veel aantrekkelijker Chinese handwassing is een langer leven beschoren.

 

Camera loopt verdwijnt alras naar de achtergrond als in september van datzelfde jaar 1936 Doctor Vlimmen verschijnt. ‘De uitgever, die het accepteerde, legde er voor de eerste druk 2000 op de pers en dat vond hij royaal, want hij rekende op 1500 gewone lezers en misschien waren er in Nederland ook nog een 400 tot 500 dierenartsen, die er belangstelling voor zouden hebben,’ aldus Roothaert.

Als basis voor deze sleutelroman over een Brabantse dierenarts en zijn echtscheidingsperikelen dienden hem een authentieke echtscheidingszaak – niet de zijne – en de belevenissen met de dierenarts Huub Pulles. Pulles had hij leren kennen tijdens zijn studie in Utrecht. Na elkaar uit het oog te zijn verloren ontmoetten de beide mannen elkaar midden jaren twintig opnieuw en werd een oude vriendschap opgepakt. Pulles had een dierenartsenpraktijk in Eindhoven en Roothaert, die na zijn echtscheiding weinig om handen had, vergezelde hem regelmatig in de oude T-Ford op diens beroepsmatige tochten over hobbelige zandwegen naar ver weggestopte armoedige boerenstulpjes.

‘We vermoeden zoo, dat er in roomsch-katholieke kringen over dezen dr. Vlimmen wel wat te doen zal komen,’ is de understatement van een recensent in de NRC, die het boek verder typeert als ‘sterk en prachtig geschreven, goed gecomponeerd ook, maar helaas gegoten in een taal, zoo ‘derb’, zoo La Terre-achtig, dat wij ons exemplaar na lezing dadelijk achter slot en grendel borgen, want voor het gezin is het niet, voor de huiskamer is het niet …’

Reacties van katholieke zijde blijven inderdaad niet uit: ‘Een misselijk schend-boek, een trap naar het katholieke Brabant,’ sneert Boekenschouw in 1937. ‘Wij kunnen best tegen wat goedmoedige grappen en grollen over Pastoors en Paters. Maar juist die goedmoedigheid ontbreekt ten eenenmale. De kwaadaardigheid en

het venijn spuiten er in tegendeel van alle kanten uit. (...) Katholiek Brabant is voor dezen auteur een smerige, bedompte stal, veel smeriger nog en bedompter dan de stallen, waarin veearts Vlimmen zijn moeilijk maar prachtig beroep heeft uit te oefenen.’

Het lijkt haast onvermijdelijk dat de brave katholiek na het lezen van deze zinnen graag zelf eens een kijkje in die stal wilde nemen. Na een schoorvoetend begin groeide Doctor Vlimmen uit tot een bestseller die, mede dankzij de vervolgdelen Vlimmen contra Vlimmen (1953) en Vlimmens tweede jeugd (1957), ruim veertig jaar niet van de schappen in de boekwinkels is weg te denken. Het boek werd vertaald in diverse talen en drie maal verfilmd. Van de Duitse door Boleslaw Barlog geregisseerde film (1944), die verloren ging aan het eind van de oorlog, resteren slechts een vijftigtal foto’s. In 1956 verscheen onder regie van A.M. Rabenalt een tweede Duitse versie en in 1978 had regisseur Guido Pieters groot succes met zijn – beperkte – visie op Vlimmen.

Had Roothaert zich met Doctor Vlimmen als anti-clericaal gepresenteerd, in Die verkeerde weereldt (1939) neemt hij het juist op voor meneer pastoor. Deze historische roman over de geloofsstrijd net na de tachtigjarige oorlog in het Brabantse Deurne mag beschouwd worden als Roothaerts beste werk. Hoe spijtig is het dat hij zijn verworven krediet met zijn volgende boek voor een groot deel zou verspelen. Want hoewel Die verkeerde weereldt tot de betere historische romans van ons taalgebied kan worden gerekend, werd het boek na de oorlog op middelbare scholen doodgezwegen en bleven leraren zich in de lessen over dit literaire genre beperken tot Bosboom-Toussaint en Boon.

 

Inmiddels was de mobilsatietijd aangebroken en Roothaert kwam weer onder de wapenen. Zijn benoeming tot officier van Ontwikkeling en Ontspanning in Roosendaal deed menig katholieke wenkbrauw fronsen. De schrijver van Doctor Vlimmen voor ontwikkeling en ontspanning? Roothaert kweet zich echter uitstekend van zijn taak en de protesterende geluiden verstomden.

De drukke militaire bezigheden weerhielden Roothaert er niet van in januari 1940 met zijn vrouw te verhuizen naar de statige Alfons Schneiderlaan in het Antwerpse Deurne. Ze zouden er de rest van hun leven slijten.

 

Als reservekapitein vocht Roothaert tijdens de beruchte vijf meidagen van 1940 in de omgeving van Rijswijk en Delft met zijn slecht bewapende jonge rekruten tegen de perfect uitgeruste vijand. In De vlam in de pan uit 1942, een geromantiseerd en ironisch verslag van de mobilisatietijd en de vijf oorlogsdagen, hekelt hij het vooroorlogse Nederlandse militaire beleid. Hij is vol lof over zijn 'eigen' jongens, maar schroomt niet hier en daar zijn bewondering te uiten voor de vijand. Hoewel de strekking van het verhaal noch pro-Duits noch anti-Nederlands is, prezen Duitsgezinde critici het boek de Germaanse hemel in. Jan van Ham, hoofd van de Afdeling Boekwezen bekroonde het boek met de prijs voor ontspanningsliteratuur Een speciale oorlogsuitgave van 15500 exemplaren werd verspreid onder al dan niet vrijwillig naar het

Oostfront gestuurde of elders door de Duitsers te werk gestelde Nederlanders. Het is vermoedelijk deze extra oplage die de Centrale Ereraad na de oorlog ertoe bracht Roothaert te veroordelen tot een boete van 500 gulden en openbaarmaking van het vonnis.

Zoals gezegd, het kortstondige succes van De vlam in de pan, dat in kwaliteit niet kon wedijveren met de vorige twee boeken, kostte Roothaert na de oorlog een deel van zijn populariteit. In naoorlogse publicaties was Roothaert de ‘foute’ schrijver, een NSB’er, een antisemiet. Roothaert is echter nooit lid geweest van welke nationaal-socialistische partij dan ook. Dit in tegenstelling tot Huub Pulles, de man die model had gestaan voor Vlimmen. Pulles had zich wel aangesloten bij de NSB en had het in die hoedanigheid zelfs tot burgemeester van Eindhoven geschopt. Roothaert woonde tijdens de bezetting in het Antwerpse Deurne en op zijn gedragingen viel niets aan te merken. De misvattingen omtrent zijn oorlogsverleden bleven Roothaert tot ver na zijn dood achtervolgen.

 

Dat Roothaert, zoals hij zelf eens verkondigde, platgetreden onderwerpen in zijn boeken schuwde, bewees hij opnieuw met Villa Cascara (1947). Een parapsychologische roman waarin een man ten onder dreigt te gaan aan de occulte praktijken van zijn echtgenote. ‘Walgelijk,’ reageerde men van katholieke zijde. ‘Schandelijk dat dit schrijfsel via een papiertoewijzing gespuid kan worden ...’ Anderen vergeleken het met ‘het griezelwerk van Poe’.

De wenteltrap (1949) is door zijn karakteristieke sfeerbeschrijving en de actuele problematiek van jeugd die zich vergaloppeert aan winstgevende zwendel een echte Antwerpse roman. Het boek werd over het algemeen positief ontvangen en een enkeling vond het zelfs boven Vlimmen uitstijgen. In het Duits, Frans en Deens krijgt de roman de titels Die Wendeltreppe, l’Escalier tournant en Vindeltrappen. Het verhaal leent zich uitstekend voor verfilming vond ook Hollywood, dat er de rechten voor verwierf. Daar bleef het bij.

In Oom Pius (1951) keert Roothaert terug naar zijn jeugd. Het boek geeft een aardig tijdsbeeld van Tilburg rond de vorige eeuwwisseling. Opnieuw moeten de katholieke autoriteiten het ontgelden. Net als bij Doctor Vlimmen oordeelde Idil, de katholieke Informatiedienst inzake Lectuur: ‘Te enenmale onverenigbaar met de katholieke levensopvatting.’

Samen met Jaap Romijn schreef hij in 1952 de speurdersroman in briefvorm Een avondje in Muscadin. Het jaar daarop verscheen het lang verwachte vervolg op Doctor Vlimmen.

Aan het derde deel viel niet te ontkomen. Lezers, uitgeverij Bruna en Huub Pulles drongen erbij hem op aan. Het ijzer smeden zolang het heet is, luidde het motto. Met tegenzin gaf Roothaert zich gewonnen: ‘Het zal er wel van moeten komen,’ schreef hij Bruna-directeur Jaap Romijn, ‘en na al je schoppen onder mijn arričre-train begin ik het al onvermijdelijk te vinden.’ De streefdatum van de uitgever, eind 1955, bleek geen optie. Het werk vorderde maar langzaam, temeer daar Roothaert besefte dat het onderwerp ‘al aardig kaal’ begon te worden. Uiteindelijk verscheen het boek medio december 1957 in een oplage van 50000 exemplaren, die vlot hun weg naar de lezer vonden. En in het kielzog profiteerden deel twee en vooral deel één mee: ‘Die oude Vlimmen schijnt niet te willen sterven; De Spaanse inquisitie zal hem ten slotte nog moeten verbranden,’ verbaasde Roothaert zich daarover.

Vlimmens tweede jeugd was voorlopig Roothaerts laatste boek: in de zomer van 1960 velde een hersentrombose hem en raakte de rechterhelft van zijn lichaam verlamd. Zijn gedeeltelijk herstel verliep moeizaam. In het voorjaar van 1962 zette hij zich aan de eerste voorzichtige pogingen voor een nieuw boek na een voorstel van Pulles om samen een vierde Vlimmen te schrijven resoluut te hebben afgewezen. Drie jaar later verscheen Duivelsfortuin, een verhaal over 

een machtige, gefortuneerde familie, die onaantastbaar elke tegenslag ten goede weet te keren.

Een volgend manuscript zou hij niet meer kunnen voltooien. Op 22 maart 1967 trof een tweede beroerte hem. Nog een week vocht hij tevergeefs tegen de dood. Op 29 maart sloot hij voorgoed de ogen. Anton Roothaert ligt begraven op het kerkhof Ruggeveld in het Vlaamse Deurne.

 

‘Elke morgen, als ik in de scheerspiegel kijk, feliciteer ik mezelf met mijn leventje. Een best leventje,’ vertrouwde hij eens een verslaggever toe. Een leventje dat hij vooral te danken had aan Doctor Vlimmen, ‘een lotje uit de loterij’.

 

Bron: Roothaert; biografie, door Frans Walch; De Prom, Baarn 1996.