CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 9

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Opten 7den Mey als den schout Deventer hier hadde

gecalangeert het H. Cruys voor de kercke ende het

H. Sacraments huyske, waerover de schepenen, in

myn absentie naer den Haege, met hem sijn geaccordeert;

is alsdan met Deventers ende byhebbent volck,

de schepenen ende peerden verteert in maeltijt, dranck

etc. metten pastoor ende custer samen

10 gld. — 19 st.

Ook de eerste vier maanden van het jaar 1649 hebben een rustig

verloop.

Jan Stoffels schrijft klachten over zijn huis, doet bedaard zijn

school en houdt zich koest tegenover de godsdienst. Het enige

verschil is, dat hij de kinderen niet laat bidden vóór en na de les.

Enkele heethoofden mogen hierover vallen, de grote meerderheid

is van oordeel, dat die gasten thuis even goed kunnen bidden, en

waarderen het, dat de meester op deze manier alle wrijving tracht

te vermijden.

Na enige tijd van ongemerkt gadeslaan moet Geraerd zelfs toegeven,

dat Jan Stoffels Provestingh als onderwijzer het wint van

zijn voorganger. Laurens is misschien wel beter ontwikkeld, maar

heeft niet de juiste slag van met kinderen om te gaan. Hij is humeurig,

houdt er zijn eigen zondebokken en lievelingen op na. Vandaag

zal hij lachen om een of andere deugnieterij en morgen zal hij

voor precies dezelfde guitenstreek erop ranselen, dat horen en zien

vergaan. Jan Stoffels is streng, rechtvaardig en consequent als

een klok.

Het dorp is nu op hem en zijn vrouw uitgegaapt. Er wordt zelfs

gefluisterd, dat het — voor geuzen! — toch een ordentelijk huishouden

lijkt, en op straat klinkt het wederzijds goeiendag van

langsom vriendelijker. Als het zo bleef, zoudt ge op den duur nog

zien, dat de ingezetenen bij hem kwamen met hun schrijfwerk als

brieven, doleanties en requesten, wat van ouds voor iedere schoolmeester

een belangrijke bijverdienste heeft opgeleverd. Thans gaan

ze voor zulke karweitjes nog steeds naar Meester Laurens, doch deze

83

 

is vaak afwezig. Sinds de geus hem met een schop onder zijn boks uit

de school heeft gezet, legt hij zich geheel toe op de geneeskunst en

reist op en neer naar Den Bosch om zich verder te bekwamen.

Maar de reformatie bepaalt zich niet tot het zenden van een goedwillende

schoolmeester. Weldra zitten de gebeurtenissen elkaar op

de hielen.

Het begint de zevende Mei. Jonker Cornelis Prouninck gezegd

Van Deventer, kwartierschout van Peelland, verschijnt onverwacht

met een portie gewapende ruiters in Deurne en stijgt af bij de

kerk. Een ogenblik later zit hij weer te paard en rijdt het Haageind

af naar het Groot Kasteel.

Hij is zo gemoedelijk, als hij groot is, en met boeren omspringen

verstaat hij totter kunst. Doch vandaag komt hij voor zaken, dat

is duidelijk te zien aan zijn gezicht en nog duidelijker aan zijn

escorte.

Hé! Is het niet buitengewoon toevallig, dat zijn goede vriend en

griffier De Visschere juist gisteren is afgereisd naar Den Haag?

Ja, voor zaken, die hij te behandelen heeft bij de Raad van State

en die geen uitstel gedogen.

Er is vandaag zitting van de schepenbank — ook toevallig — en

Schout Deventer komt met groot geweld de neerhuizinge binnenvallen,

klettert met zijn rapier, rinkelt met de sporen en slaat met

de karwats oorverdovende knallen uit zijn hardleren knielaarzen.

Daarbij heeft hij een galmende soldatenstem, waarvoor zelfs Jantje

van den Boomen opzij gaat.

Zo-zo! Daar zit ons eerzaam gericht van Deurne in volle gespannen

genechte, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Néén, beste vrinden,

dat gaat zo niet! W aa r is monsieur? Naar Den Haag? Och ja,

daar was sprake van, maar de jonker wist niet precies wanneer.

Wel, dat is gelukkig voor De Visschere, want Deventer had hem

willen vragen, of hij stapelzot was en heel Deurne erbij! En of

hier nóóit een plakkaat werd afgekondigd. Enfin, het spijt hem

verschrikkelijk, maar hij moet de gemeente calangeren. Komt hij

daar op de markt en—neen, hij kon zijn ogen niet geloven! Dacht

een moment, dat hij verkeerd was gereden en buiten 's lands palen

geraakt. Daar stond nog steeds een levensgroot kruisbeeld voor

de kerk.

Dat is één.

84

 

En in de kerk! Laat hem daar niet te veel van vertellen. Gelukkig

heeft hij dadelijk zijn ogen toegeknepen en is hard weggelopen,

anders was de gemeente misschien totaal geruïneerd geweest.

Maar hij kon niet gebeteren, dat zijn eerst blik viel op een sacra-

mentshuiske, dat daar open en bloot te pronk stond. Als hij zich

mocht vergissen, zullen zij gelieven het op te merken. Niet? Dat

is dus twee en dat kost óók geld. Hun neemt hij dit niet zo kwalijk,

maar dat zo'n De Visschere niet meer verstand heeft! Die noemt

zich schout van Deurne...

De schepenen zijn de eerste schrik te boven, staren hem in liefde-

volle bewondering aan... Hebben zij ooit zo'n goeie mens gezien?

Deventer, dat is een edelman naar hun hart; zo een zouden zij als

heer van Deurne moeten hebben. En waren alle geuzen als hij,

dan zou het best schikken. Zie nu toch aan, hoe hij in wanhoop

zijn armen zwaait! Schijnt er niet genoeg van te krijgen de afwezige

De Visschere de les te lezen. Zij weten heel goed, dat hij hen braaf

voor de zot houdt, want hij en Otto zijn het zo dik als dieven met

elkaar eens. Maar om dit vriendelijk bedrog zien zij hem nog

wat liever.

De president, Jan van den Boomen, komt overeind en staat zich

beleefd achter het oor te krabben. De jonker moet ons voor deze

keer maar niet te moeilijk vallen, want er was helemaal geen

kwaaiigheid bij. Zeker, we hebben dat karweiken veel te lang laten

slepen. We dachten niet, dat er zo'n haast bij was, zolang er nog

geen geu — gereformeerde predikant was aangesteld voor Deurne...

Haast?! Morr-diou! Al sedert een vol jaar is op geen enkel ander

dorp van Peelland nog één paaps ornament te zien en dan vragen

die van Deurne, of er haast bij is. Daar zoudt ge wat van krijgen...

Nu zien zij met hoeveel moeite hij zijn glundere paardentronie in

een verwilderde plooi moet trekken. Heel de schepenbank brult

het uit van plezier.

Jan van den Boomen is een aardig manneke om te zien. Hij heeft

een spits, droog snuitje, zeer donker van toon en toch helder. Het

doet u denken aan een glas van die bruine, Spaanse wijn, als er

wat zonlicht doorheenspeelt. Nu staat hij daar met zijn trouwe

hondenogen tegen de lange kwartierschout op te kijken en als ge

niet beter wist, zoudt ge zeggen, dat hij kwispelstaart... Als de

jonker zo vriendelijk wil zijn evekens mee binnen te stappen in het

85

 

kesteel om wat te gebruiken na zijn reis, dan kunnen we op ons

gemak zien te accorderen over die calanges.

Dat is goed, maar dan moeten zij eerst de nieuwe pastoor gaan

halen. Deventer moet die mijnheer nodig eens spreken.

Daar staan ze wat bedremmeld van te kijken. Maar Jantje roept

nog gauw de vorster achterna, dat hij dan meteen Meester Laurens

meebrengt. Aan de jonker legt hij uit, dat die affaire meer de

koster aanbelangt. Die moet daar eigenlijk voor zorgen, ziet ge.

De pastoor is nog niet zo lang hier en weet dat niet zo precies...

Ja, hun eerste gedachte is het pastoorken, dat zij „ruim jong"

vinden, in bescherming te nemen. Meester Geraerd kent de kwar-

tierschout nog niet, zou op het eerst gezicht lelijk kunnen ver-

schieten van al dat groot geweld en lawijt. Laurens de Lou weet

er alles van en kan er zich beter uitliegen.

Zij geleiden de hoofdschout en ,,byhebbent" volk in feestelijke

opgetogenheid naar het kasteel. Sophie heeft nog kans gezien in

haar lang staatsiekleed te glippen en komt hen reeds op onzichtbare

trippelvoetjes tegemoet zweven. Dan staan zij verrast toe te

kijken, hoe Prouninck voor haar buigt en met zijn hoed een in-

gewikkelde figuur zwaait, als voor een adellijke dame. Daarbij

tilt hij met zijn degen de slip van zijn mantel zo hoog op, dat Aert

Meulendijcx bijkans de punt in zijn oog krijgt. Sophie gaat dadelijk

op dit geplaag in, zijgt neer in een diepe révérence en spreekt van

Votre Seigneurie.... Een vlug, lief ding, dat wijfke van Otto

de Visschere! En nu moet ge horen, hoe ondeugend zij hem te woord

staat. Hij doet dreigend en zegt, dat er iets in 't vat zit voor

heuren brave monsieur. Die eindigt nog op het schavot, als hij

doorgaat 's lands plakkaten met voeten te treden.

Ja-ja, zoet maar, zij gelooft ook, dat het zal spannen en dat hij

een felle hoofdschout is, van wie alleman evenveel schrik heeft.

Intussen maakt zij een pleizierige drukte om hem heen. Op het

zoompje van haar wijde rok drijft zij als een vlijtig waterhoentje

de grote zaal op en neer, grist heur maart een handvol wijnroemers

af, die zij eens laat rinkelen aan zijn oor, voordat zij hen op

tafel zet.

Ha, daar komt Dielis Vogels al met de kannen uit de kelder en

Prouninck begroet hem luidruchtig, want Dielis heeft bij hem een

zeer wit voetje. In zijn brieven aan De Visschere vergeet mijn Heer

86

 

Hoofdschout zelden of nooit de groeten aan Dielis Vogels te bestellen.

lin even later brengt Deventer het gerecht in de hoogste verrukking

door zijn begroeting van de pastoor. Als deze aan het eind

van de zaal verschijnt, zet de jonker haast verschrikt zijn roemer

neer en staat met een ruk op. Geraerd reageert met ware Leuvense

soepelheid, tracht hem dit hoffelijk gebaar af te vangen door in

een beleefd vaartje op hem af te stuiven, met gretige toneelpasjes,

bijna op een drafje. Dan staan zij zich een poosje in heilige ernst

uit te sloven aan een wedstrijd van fraaie complimenten, als ging

het erom, wie van beiden de meest galante heer is.

De boeren zitten met open mond dit verheffend schouwspel uit

een andere wereld te beleven. Als het niet hun eigen pastoor was,

zouden zij niet weten, wie zij het meest moesten bewonderen, hem

of de jonker.

Wanneer zij eindelijk zijn gezeten en ieders gezondheid hebben

gedronken, valt er een beklemmende stilte. Alle verheerlijkte gezichten

zakken af tot een bezorgde grimas.

Maar al gauw begint Prouninck weer plezierig te schelden... Moet

ge dat schepen-garnituur van Deurne daar zien zitten! Alsof zij

hun laatste oortje verzopen hebben. Zij hoeven waarachtig niet te

jammeren over die twee calanges; 't hadden er even goed twintig

kunnen zijn!

Intussen weet Meester Laurens de knipoogjes te vertolken... Ja,

't is waar, hij had er allang werk van moeten maken en uh, en

de pastoor heeft het vaak genoeg gezegd, h’m, daar ligt het niet

aan. Maar ge weet, hoe dat gaat: van het ene uitstel komt het

andere. Natuurlijk zal hij nu zonder verwijl ervoor zorgen, dat

spreekt. Daar gaat geen dag meer overhenen. Dat is morgen zijn

eerste werk.

Ook de pastoor geeft dezelfde verzekering en dan doet Jantje

van den Boomen er de boter nog eens bij. Hij trekt vervaarlijke

rimpels in zijn bruin voorhoofd en begint zowaar de koster onder

handen te nemen. Het is géén manier ons-gemeente in ongelegenheid

te brengen tegenover mijn Heer Kwartierschout, met wie wij

altijd zo goed over de baan zijn gekomen!

Jantje loopt warm, krijgt er niet zo gauw genoeg van. En Laurens,

met wie ge anders heel voorzichtig moet zijn, omdat hij o! zo gauw

87

 

is aangebrand, buigt deemoedig het hoofd. Enkele schepenen, die

zich reeds wat licht van hoofd voelen, vinden het om te barsten...

Wat zullen ze nog dikwijls moeten lachen, omdat Jantje de meester

aan 't uitschelden was ten pleiziere van de hoofdschout!

Van deze gemaakte flinkheid is de kleine president zo moedig geworden,

dat hij meteen begint te accorderen over de calanges.

En de omstandigheden zijn gunstig. Dielis Vogels zorgt, dat

Deventer's roemer geen seconde leegstaat. In de keuken kletteren

de tinnen schalen, sist de boter en piept het spit. Bij elke zwaai

van de deur waait er een geurige wolk van gekruide soep, bradend

gevogelte en roosterend ossenvlees. En telkens als Sophie zich

even laat zien, heeft de jonker een plagerig complimentje. Hij

wordt ondeugend en probeert Geraerd verlegen te maken, want

ge weet wel: geuzen kunnen er niet over uit, dat een pastoor geen

vrouw mag hebben. Na weer eens te hebben uitgeweid over de

bekoorlijkheden van Sophie, vraagt hij opeens, wat mijn Heer

Pastoor er wel van zegt.

Of mag Meester Geraerd een vrouw zelfs niet schoon vinden?

Vaardig als hij is in de Leuvense dialectiek, weet hij dit onnozele

balletje wel met de nodige sierlijkheid op te vangen:

„Vrouwlie, die zo vroom en treffelijk zijn als Sophie, vind ik altemaal

even schoon, jonker, al zijn ze tachtig jaar oud."

En Deventer is genoeg ruiter om zelf het sein te geven tot de

grote schaterlach, die volgt. Daarna merkt hij zeer beminnelijk

nog even op, dat pastoors en predikanten altijd van die glippende

antwoorden geven, waaraan een gewoon mens geen houvast heeft...

Na veel loven en bieden worden de calanges met een matig sommetje

afgedaan... Een schone kerel, de schout Deventer, een deftige

mens en een echte heer. Die van Rooi *) zeggen, dat hij gereformeerd

is geboren en grootgebracht, maar dat hij zich door geen

predikant laat zot maken en alleen naar de kerk gaat, als hij niets

beters om handen heeft. Er wordt zelfs gefluisterd, dat hij aan de

reformatie wel even hard zijn botten veegt als aan de Roomse

godsdienst.

*) Sint-Oedenrode, hoofdplaats van het kwartier Peelland- en standplaats van

Jhr. Prouninck. Hij woonde echter in de voormalige Abdij van Hooydonck

onder Neerwetten.

88

 

De volgende dag breekt de feestvreugde op.

De schrik voor hoge boeten is geweken en met de terugkerende

nuchterheid valt het als een hamerslag op alle boerenschedels,

welk een arme duvels zij zijn.

In hun armoedig bestaantje is het alleen de kerk, die hen nog doet

geloven aan rijkdom en schoonheid. Want het kasteel is een vervallen

spelonk, die schreeuwt om restauratie. Sophie de Visschere

kan de enkele vertrekken, die zij in gebruik heeft, slechts met grote

moeite een bewoonbaar aanzien geven; de rest verweert, verrot

en vermolmt met de dag. Doch van buiten ziet het Groot-Kasteel

van Deurne er nog zeer indrukwekkend uit. Het heeft die trotse,

stijgende lijnen, waarvan alleen de gothiek het geheim kent, die

uw ogen met geweld naar boven trekken en waarbij ge u zo klein

voelt. Met zijn hangtorens en scherpe, leien daken staat het daar

als een gebalde vuist, als een symbool van hun vrees.

Neen, zij houden niet van dit verwaande slot... Kent ge de legende

der Zeven Kastelen van Aarle? Het is een kort verhaal: „De

duivel trok met een grote zak kastelen door de Meierij. Op ieder

dorp zette hij er een neer. Toen hij te Aarle belandde, kwam er

een gat in de zak en vielen er zeven tegelijk uit." *)

Maar de kerk is iets van henzelf. Wat hebben zij daarbuiten nog

voor genoegens? Bierdrinken en dobbelen in de herberg, schieten

met de voetboog of het roer, stropen, enkele onnozele kinderspelen

en zulk soort tijdverdrijf, waarvan niemand beter of wijzer wordt.

Evenals eten en drinken moeten zij zich bijwijlen eens oprecht goed

kunnen voelen, veel beter dan zij wezenlijk zijn.

En dat kunnen zij alleen in de kerk. Daar is de statige orgelmuziek,

die hen zo zoet aan het dromen brengt en soms doet

huiveren van redeloos geluk. Daar is de betovering van beelden,

schilderijen en versierselen, even zoveel wonderen in de ogen van

mensen, wier handen slechts ruw en verdrietelijk werk kennen.

En wat het rijkst is aan kleuren en klatergoud, vinden arme lui het

mooist. Daar hangt het beroemde Deurnse Marianum, waarop de

Moeder Gods zo'n lief en tegoedertrouw gezichtje heeft, dat zij

haast vanzelf tegen Heur zouden gaan praten. De kerk omvat het

enige, wat hen bij volle verstand een ogenblik losmaakt uit de

*) Ouwerling, pag. 86.

89

 

grauwheid van een slameurig bestaan, hen doet zweven door de

wereld van hun verlangen, waar alles goed, schoon en veilig is.

Afgoderij, zegt de geus.

Hebben zij ooit zo'n verwaandheid gezien? Alsof ze heidenen zijn

en niet eens weten, dat het kunstigste beeld een gewoon stuk hout

blijft. Ons-Lievrouw is heel ver weg, maar als zij een schoon schilderij

van Haar hebben, kunnen zij zich hendiger een gedacht maken,

hoe goed en prachtig Zij er wel moet uitzien. En dan lijkt Ze

opeens veel dichter bij de hand. Wat moeten zij anders verzinnen,

als zij Ons-Lievrouw een plezier willen doen, dan Haar een

bloempje te geven, of een lichtje? En is het dan niet veel echter,

dat ze zo'n offertje neerzetten bij dat stuk hout, waarin maar alleen

de gedachte aan Haar is uitgebeiteld?

Zo is het hun tot vervelens toe voorgekauwd, maar ook zonder al

deze uitleg hebben zij het zo van jongsaf gevoeld. En al zou het

niet helemaal richtig zijn: ze bedoelen het goed en dat weet Ons

Heer veel beter dan de geleerdste geuzenpredikant.

Waar moeten ze nu henen, als ze wat bloemen hebben geplukt of

een keersken gekocht voor 's Lievrouw of voor een andere heilige?

Hij heeft geen hart, de geus! Omdat hij zelf van steen is, wil hij

hen ook gevoelloos maken, maar dat zal hem mordjuu dun door

zijn boks lopen.

Toch zal de geus eens laten zien, wie er baas is. Afgoderij, zegt

hij en neemt het kind zijn mooiste stukje speelgoed af.

In de namiddag komt Aert even langs en vertelt aan Geraerd, dat de

klein'mannen vanmorgen maar met hun achten in de school waren.

Even later komt de vorster Jacques Clyans en zegt, dat de nieuwe

meester bij hem is geweest om zich te beklagen. Gisterenavond —

't was al donker — hebben ze voor zijn huis staan roepen en schelden

van geuzenhond en komt er eens uit, als ge durft. Ze zouden

hem wachten, de vuile verrader met zijn heimelijk geschrijf naar

Den Bosch en naar Rooi over de Deurnse kerk, valse gluiper dat

hij was. Twee keer hebben ze tegen zijn deur geslagen of gestampt

en hij dacht, dat heel het kotje over zijn kop zou invallen. Het

wijf heeft heel de nacht niet geslapen en is er nog ziek van.

Geraerd neemt dadelijk zijn hoed en getweeën stappen ze naar het

hutje van Jan Stoffels.

90

 

Machteld heet zijn vrouw. Ze heeft lichtgeel haar en zou niet zo

lelijk zijn, als ze niet zulke spierwitte wenkbrauwen en oogharen

had. Want dat is voor Deurne, waar de mensen allen veel donkerder

van opzicht zijn, een vreemd en griezelig gezicht. Al eerder

heeft Geraerd vanuit de verte gezien, dat zij nooit veel kleur had,

en hij dacht al, dat ze niet in een goed vel stak. Maar nu is het

waarlijk beangstigend, zo opvallend bleek zij er uitziet.

Er staat een woedende angst in haar stekende blauwe ogen. Er

is een kleine ontploffing geweest na maanden van spanning tegenover

de zwijgende, maar voelbare vijandschap van heel haar omgeving.

Hysterie is niet ver af meer in deze harde dierenogen,

want het spijt hem wel, maar met dat witte stekelhaar doen zij

hem denken aan een varken in doodsangst. Het is akelig en onnozel;

hij wordt er doodmoe van... Wat komen deze arme mensen

hier zoeken, in 's Herennaam? Wat een leven! Haar man heeft

tenminste afleiding, is een geboren onderwijzer, met hart en ziel

bij zijn werk. Zij houdt zich schuil en spreekt vrijwel niemand

buiten hem. Met zielige koppigheid poetst en flikt zij de godganse

dag aan het ongelukkige huisje, terwijl een kind ziet, dat

er geen eer aan te behalen is... En heimwee is een scherpe pijn,

dat weet hij uit zijn eerste Leuvense tijd. Het ergste wat hij heeft

beleefd, vóór de dood van Anneke Ballodt...

Hij begint te sussen en te vergoelijken... Natuurlijk heeft de

meester part noch deel aan die calanges, dat spreekt immers vanzelf.

Enkele dwazen hebben zich dat in hun hoofd gehaald en

zo'n praatje wordt graag geloofd. Want het is te verstaan, dat

de ingezetenen het ruimen van de kerk alles behalve plezierig

vinden. Het is altijd hun kerk geweest en zij hebben nooit om een

andere godsdienst verzocht. Zij wilden hun spijt op iemand uitwerken

en de enige, die ze konden vinden, was Jan Stoffels. Wat

zouden de gereformeerden van Holland wel doen, als hun kerken

werden aangeslagen?... Hij zal dadelijk naar de ouders gaan en

vragen, dat zij de kinderen morgen weer prompt naar school sturen.

Wanneer zij beiden door het dorp gaan, zullen de mensen wel

verstaan, dat het maar achterklap was, als zou Jan Stoffels de

hand hebben gehad in de komst van de kwartierschout...

Meester Jan is zichtbaar opgelucht. Maar even duidelijk is hij

verlegen met de houding van zijn bleke Machteld. Hij doet zenuw-

91

 

achtige pogingen om haar in het gesprek te brengen, haar tot

wat meer toeschietelijkheid te bewegen en hij maakt het alleen

erger. Zij staat daar nog steeds in dezelfde gespannen, afwerende

houding en verpest de lucht met haar angstige haat.

Ook Geraerd probeert haar wat milder te stemmen... Het spijt

hem, dat ze haar zo hebben laten schrikken. Zij kan ervan overtuigd

zijn, dat in Deurne alle weldenkende mensen zoiets afkeuren.

Hij zal alles doen om te voorkomen, dat zij nog eens worden lastig

gevallen. Ze kan gerust zijn. Die paar lawaaischoppers vergeten

zoiets weer even gauw, als het hun ingevallen is. Voor alle zekerheid

zal de schutter de eerste dagen een oog in 't zeil houden,

maar dat zal niet eens nodig zijn...

Verder brengt hij het niet. Hij moet de woorden met geweld uit

zijn keel wringen en zij klinken hol. De giftige atmosfeer verlamt

hem. Hij meent te voelen wat zij van hem denkt en hij is er niet

ver naast.

De Hollandse Machteld, opgevoed in angst en afschuw voor alles

wat naar de paap riekt, ziet hier voor het eerst zo'n gevaarlijk

beest van nabij. En nu is zij des te meer overtuigd... Inderdaad,

men heeft haar niet vergeefs gewaarschuwd. Nu zij deze langharige

jezuïet van dichtbij bekijkt, moet zij toegeven, dat Satan

zijn helpers goed weet te kiezen. Doch de Here kan op haar vertrouwen;

zij ziet de duivelse arglist wel door dit bedrieglijke

engelenmasker heenschijnen. Eerst dat Brabantse gespuis ophitsen

tot moord en doodslag. Dan verontwaardiging huichelen, zijn slachtoffers

in slaap wiegen om hen een volgende keer beter te treffen,

de sluipmoordenaar. Thans moet zij dubbel voorzichtig zijn. want

zulk een doortrapte valsheid is niet van deze wereld en beangst

haar tot de dood toe...

Zonder het geluid van haar stem te hebben vernomen, staan zij

weer buiten en Jan Stoffels tracht de slechte indruk weg te praten...

Zij zullen wel hebben gezien, dat de vrouw helemaal in de war is.

De hele nacht heeft zij stijf op haar stoel gezeten en telkens hoorde

zij onraad, hoewel het doodstil bleef... Ze komen terug, ze komen

terug!

De pastoor begrijpt het volkomen. Het mag volstrekt niet meer

gebeuren. Sommige mensen zouden het in de kop krijgen van zoiets.

Maar Jan Stoffels stapt al gauw van het onderwerp af. Hij is

92

 

slechts van één ding bezeten — zijn school. Of is het weer die

stugge Hollandse terughoudendheid omtrent intieme aangelegenheden?

Voor Deurnse mensen is het een zoete lust hun zorgen

en kwalen op te smukken en elkaar voor te schotelen op de smakelijkste

manier. Het geeft hun een vleiend gevoel van belangrijkheid...

En ge moet wel zot zijn om niet te profiteren van de plezierige

kant van uw verdriet, want dan zoudt ge heel uw leven enkel

maar chagrijn hebben en dat kan een mensenkind niet volhouden.

Geraerd gelooft niet, dat hun dit zo scherp en lelijk voor ogen

staat, maar aan zichzelf voelt hij dagelijks, hoe waar het is. Hier

in Deurne staat hij moederziel-alleen met zijn gestorven Anneke.

Hij kan er met niemand over spreken, want het voegt niet voor

een pastoor, dat hij in zijn jonge tijd zo betoverd-zot is geweest

van een meisje, al was ze dan honderdmaal zo lief en goed als

Anneke Ballodt. Zelfs voor zijn moeder moet hij het verzwijgen;

zij zou zich ongerust maken en gaan twijfelen, of hij wel uit het

ware pastoorshout gesneden is...

Na enkele bezoeken ziet hij in, dat hij niet alle ouders kan bereiken;

zij wonen tot achteraan in Liessel. Hij werkt het Haageind

af en stuurt voor de rest boodschappers uit: De pastoor heeft

gezegd, dat de jong morgen weer naar school moeten.

En 's anderendaags zijn de leerlingen van Jan Stoffels weer voltallig.

93