Wie
denkt, dat die van Deurne nu hals over kop hun kerk gaan
leeghalen,
kent het volk niet.
De
kwartierschout is geweest en ze zijn er hard van geschrokken.
Maar
nu zit hij weer rustig in Hoydonck en zal niet om de haverklap
naar
Deurne komen.
Zes
weken gaan voorbij en dan, op een zomerse ochtend, ontwaakt
Otto
de Visschere met een onrustig geweten.
Hier
in het dorp is hij hertog, heer, landsregering, schout, secretaris
en
al wat ge wilt. De kerk afgeven: goed! Maar dan is hij
aan
zijn autoriteit verplicht er iets tegenover te stellen. Sinds zijn
aanstelling
tot schout in '44 heeft hij zich tegenover zijn vijanden
veel
edelmoediger weten te gedragen dan in de tijd, dat hij zijn
ambt
nog moest veroveren en zij politieke relletjes tegen hem op
touw
zetten. Met de dag wint hij aan populariteit en het zou hem
niet
passen de geus al te duidelijk in de hand te werken. Maar
nog
minder verlangt hij naar domme conflicten met de wettelijke
regering,
dat wil zeggen met de heren predikanten. Ruzie is
prachtig,
behalve wanneer tevoren is uitgemaakt, dat Otto aan
het
kortste eind trekt.
Met
het bezoek van de kwartierschout Deventer heeft hij willen
bereiken,
dat het ontruimen van de kerk niet zou uitgaan van
monsieur
de scholtis en dat de gemeente zelf het vuile karweitje
zou
aanpakken. Maar niemand steekt een vinger uit.
De
laatste weken heeft hij gezocht naar middelen om het hatelijke
geuzenplakkaat
uit te voeren zonder zijn eigen aanzien te schenden.
En
de beste oplossing is, dat hij zelf een kapel gaat bouwen. Die
schuur
daarginds, een eind over Den Grootenberg, waarvan ze
in
Deurne niet zo heel hard meer durven roepen, dat het hun
94
grond
is, bevalt hem in 't geheel niet. Hij weet iets beters, hij gaat
bouwen
op Den Grootenberg, midden in Niemandsland! Met de
bedoeling,
dat er de grootste ruzie van komt. Geen obscure dorpstwist,
maar
internationale verwikkelingen, mijnheer, en liefst van
al
een nieuwe oorlog! Is er iets beters te vinden dan een verboden
paapse
kerk op „Staats" gebied, tot spot van 's lands plakkaten?
Die
van Venray staan met getrokken messen gereed om de geus
te
ontvangen, als hij daar iets denkt te kunnen calangeren. En
achter
Venray zit het land van Kessel en daarachter heel Spanje.
Ook
al blijft het bij diplomatieke onderhandelingen, dan nog is
Otto
de Visschere de onmisbare man, want niemand ter wereld is
zo
goed op de hoogte van dit eeuwenoude geschil als hij. Dan
kan
hij zijn eisen stellen in ruil voor gegevens, die men in het
archief
van de heerlijkheid niet meer zal vinden, daar heeft hij
wel
voor gezorgd. En onder ons gezegd: als 't erop aankomt, is
het
daar wezenlijk Staatse grond, dat kan hij afdoende bewijzen.
Doch
dit voordeel gunt hij de geus niet, ook al wordt dan de
gemeente
Deurre voor honderden bunders Peelland benadeeld.
Menige
heerlijkheid is niet zo groot als de strook grond, waar
thans
Horst en Venray ten onrechte baasspelen.
Dan
is er nog het inkomen van de pastoor. Het zou voor de schout
een
goede noot zijn, als hij zelf de schepenen onder de neus
wreef,
dat de pastoor zich nu al ruim een jaar voor hen uitslooft,
dat
hij met zijn kelk en zijn hosties van de ene schuur naar de
andere
sjouwt en dat hij zijn kapotte schoenzolen niet eens vergoed
krijgt.
Dat zoiets voor een grote gemeente als ons dierbaar
Deurne
toch niet aangaat, enzovoort. Het is natuurlijk een zwaar
vergrijp
tegen de plakkaten, maar als ze niet weten, hoe zij deze
gage
in de gemeenterekening moeten wegcijferen, zonder dat er
een
haan naar kraait, zal hij een handje toesteken. Maar ze moeten
vlug
zijn, want als op de 17de Maart van het volgend jaar de
wet
wordt veranderd *), zal het niet te vermijden zijn, dat de
schoolmeester
Jan Stoffels in de schepenbank wordt opgenomen
en
dan hebben we een gevaarlijke dwarskijker.
Dan
is er nog de verkoop van de heerlijkheid... Lieve hemel, wat
heeft
hij al niet aan zijn hoofd!
*)
Op die datum werden jaarlijks de nieuwe regeerders benoemd. Allen
waren
herbenoembaar,
behalve de borgemeesters.
95
De
Juni-zon piept heet door de groene ruitjes van zijn slaapkamer
en
schijnt hem het bed uit... Sophie heeft wéér vergeten de
bedgordijnen
dicht
te schuiven, toen ze opstond. Doet ze met opzet,
de
helloor... Met zijn rechterbeen uitstappen, anders loopt vandaag
alles
tegen.
Neen,
de laatste tijd voelt hij zich 's morgens vóór zijn ontbijt alles
behalve
lekker. Zeven en dertig; hij is mordiou toch te jong om er
ouwmannekenskwalen
op na te houden...
Toevallig
dringt het tot hem door, dat hij in zichzelf „mordiou"
zegt,
terwijl hij zijn vingers in het wijwatervaatje steekt om een
kruis
te slaan... Mordiou betekent eigenlijk „Mort a Dieu", een
grouwelijke
vloek, als ge 't goed bekijkt. Niemand zou het in zijn
brein
halen om „Dood aan God" te zeggen. Maar in het Frans
klinkt
het voornaam en adellijk. Iets minder sierlijk is „mordjuu"
en
de boeren zeggen „mardi".
Om
het goed te maken doet hij zijn kruisteken over, bij volle
verstand
en in het Latijn, dat heeft meer uitwerking... In
nomine
Patris
et Filii et Spiritus Sancti, amen... Van
die Spiritus Sanctus
begrijpt
hij geen titel of jota en hoe meer ervan verteld wordt, hoe
dommer
hij zich voelt worden. De boeren weten niet beter, dan
dat
het een goddelijke duif is. Hebben de geuzen ook een Heilige
Geest?
't Zal hem benieuwen, of die van hen dan ook zo ingewikkeld
en
onbegrijpelijk in elkaar zit. Ze zeggen, dat daar onder
de
geuzen van Holland de eerste-beste doorgebakte bakker nog
aan
de kost kan komen door op een ton te klimmen en het evangelie
te
verkondigen op zijn manier. Dat kan een tijdje duren, maar op
de
lange baan loopt die hele reformatie in het honderd, let maar
eens
op. De bijbel is voor de latinisten, dat heeft Rome goed begrepen.
En
het is een fatale ezelstreek om de mindere man te laten
spelen
met een evangelie, dat hij denkt te kunnen lezen. Als ge
die
waanwijze grassnijders niet ieder ogenblik ver boven hun hoedje
kunt
praten, hen laten voelen, wat voor lompe stieren zij eigenlijk
zijn,
verliezen zij alle respect en weten het beter. Het hoeft niet lang
te
duren, of men heeft daar in Holland op het kleinste dorp drie
verschillende
gereformeerde kerken, die elkaar even hard met Onze
Lieve
Heer om de oren slaan, als dat nu het geval is tussen paap
en
geus.
Neen,
hij heeft geen hoofd voor dat gekijf en gewring over de
96
godsdienst.
Pastoors en predikanten mishandelen de Schrift als
advocaten
een wetboek. Dat zou een jurist als De Visschere dus
eigenlijk
moeten liggen. Maar als hij procedeert, vergeet hij geen
moment,
dat hij zichzelf en anderen voor de zot houdt om een
direct
voordeel te behalen. Zodra het evenwel over de religie gaat,
kan
hij zijn gezond verstand geen geweld aandoen. Als hij —
gelukkig
hoogstzelden! — eens wat dieper nadenkt, moet hij toegeven,
dat
het alleen angst is, wat hem aan de kerk van Rome
bindt.
Vrees voor het onbekende. En hij is er in opgevoed van
zijn
prilste jeugd. Zijn eerste ware doodsangsten heeft hij uitgestaan
voor
Sinterklaas, die over de daken rijdt en langs de schouw naar
binnen
komt... Goed gevonden overigens: in alle huizen is de
schouw
het enige gat, dat angstige mensen niet kunnen dichtstoppen.
Zijn
eigen jongens vergeten slotpoort, graften en valbruggen,
staren
met verdwaasde ogen naar de schouw, als hij met
de
Heilige Man dreigt...
Sinterklaas
konden ze niet handhaven; hij werd later tegengesproken.
Maar
andere, ontastbare angsten voor hel en verdoemenis
hebben
ze hem gelaten. En tegen vrees valt niet te redeneren;
ge
aanvaardt elk recept, dat men u aan de hand doet. Hier: kruiskens
slaan,
biechten en paashouden; aan de overkant: bijbel-lezen
en
psalmen-zingen. Misschien is godsdienst een kwestie van zenuwen;
ge
wordt er mee geboren of niet. Dat is te zeggen: zolang uw boterham
er
niet mee gemoeid is... Deventer zei, dat hij zijn botten
veegde
aan alle religies van de wereld. Speelde alleen mee, omdat
hij
niet zot genoeg was van zijn eigen glazen stuk te smijten. Als
hij
's avonds naar bed ging met de overtuiging, dat hij zijn best had
gedaan
om niemand te benadelen en zich als een heer te gedragen,
voelde
hij zich veel geruster dan wanneer hij een hele Zondag in de
kerk
had zitten huichelen... Maar als ge dit praatje durft rondstrooien,
laat
ik u gerichtelijk vervolgen wegens diffamatie, zei hij nog,
de
lange...
Meent
onze flinke kwartierschout het wezenlijk, dat hij de brui
geeft
van alle godsdienst? Of is het grootspraak en heeft hij even
goed
zijn heimelijke angsten voor het eeuwige hellevuur?
Als
het waar is, dan benijdt Otto de Visschere zijn Heer Hoofdschout
niet
weinig. W a s hij zelf maar zo! Welk een carrière zou
hij
kunnen maken, als hij op een schone dag met een verneukeratief
97
gezicht
naar de geus wandelde... Maar dat gaat nu eenmaal niet;
hij
zou niet rustig meer slapen, gaan dromen van grijnzende
hellemonsters,
die
tergend langzaam op hem af kwamen, en uh —-
Sophie
is er ook nog. Bovendien is hij niet van adel, dus zo heel
hoog
zou hij toch nooit komen...
Hij
steekt zijn hand in een kous om haar binnenstebuiten te keren
en
betrapt zich op een tweede mordiou.
„Sophie!!"
Beneden
gaat een deur open. „Oe-oe?" jodelt zij in haar beste
humeur.
„Geeft
eris 'n scheer aan!"
„Waarveur?"
Dacht
hij het niet? Ze vertrouwt hem evenveel met een schaar
als
een kind met een scheermes. Bang, dat hij iets aan zijn kleren
gaat
knutselen.
,,Niks,
'nen haak in m'ne nagel!" snauwt hij. Met moeite wurmt
hij
binnen in de kous zijn nagel uit de draden en blijft opnieuw
haken...
Bah, daar wordt hij zó kribelig van, dat het zweet op
zijn
voorhoofd komt.
Eindelijk
smijt hij de kous neer, rukt zijn vrouw ongeduldig de
schaar
uit de hand en blaast hard voor zich uit.
„Hedde
die hoos nie kapot gemaakt?"
Dat
moet er nog bij komen.
„Néé,
mordiou ! ! Moeit er oew eige nie mee!"
Ze
heeft reeds de hand uitgestrekt, doch hij is haar juist te vlug af
en
slingert de kous achter zich op het bed, buiten haar bereik.
„Keerd
beentje bed e-stapt" spot zij op de pruilerige kindertoon
van
het kleine Lieske, zijn speciale lieveling. Meteen zeilt ze de
kamer
uit en de sleep van haar rok glipt nog precies tussen de
dichtvallende
deur weg... Hoe dikwijls heeft hij in al die jaren
niet
gedacht, dat haar kleed eindelijk eens zou blijven klemmen?
Op
den duur is hij zelfs gaan hopen, dat het zou gebeuren en
dan
met een royale, krakende scheur. Fijn zou dat zijn, na de
ontelbare
keren, dat hij ervan geschrokken is. Maar ze weet zo
hendig
met heur gatje te zwenken, dat het altijd op een haar af
mislukt...
Toch
breekt er een glimlach door zijn kwade bui... Keerd beentje
bed
e-stapt. Als zij lastig was, zei ze dat van zichzelf, de kleine
98
kat...
Zou Sophie al gemerkt hebben, dat hij altijd oplet eerst zijn
rechterbeen
uit de koets te steken? En wel zó secuur, dat hij soms
gaat
twijfelen, wat rechts en links is? De ene mens is flauw in dit,
de
ander in dat. Zo zou hij graag een muntbolleken in zijn mond
steken
tegen de slechte smaak, die hij 's morgens altijd heeft, maar
dat
staat zo kinderachtig voor een grote mens...
Intussen
knipt hij flinke, blauwe repen van zijn nagels... Moet
vandaag
zijn handen weer eens wassen, want gisteren heeft hij
Dielis
geholpen bij het verlossen van een schaap en ge kunt het
nog
geen beetje ruiken. Maar het ergste vuil gaat er wel af in bed.
Laat
hij tegelijk zijn tenen wat kortwieken, anders loopt hij weer
gaten
in zijn kousen. Een dure dracht, die fijne wol. De graaf van
Huyn
weet in Brussel een hozenbreier, die maakt de wollen kousen
haast
zo glad als zijde. Bij dat al zit Jantje van Huyn met zijn
mooie
hozen lelijk aan de grond. Zogezegd vanwege de geus wil
hij
Deurne kwijt. Wenst niet onder de Hollander te staan, zou
er
liever tegen vechten, sacré-hier-en-ginder! Daarom verkoopt hij
de
heerlijkheid aan zijn schoonvader. Voor een klein handje geld,
want
Kettenhoven is zelf verreweg de grootste schuldeiser. Williaume
de
Lamargelle, baron van Kettenhove, hoofdschout der stad
en
provincie Mechelen. Geen kleinigheid. En gezegend is hij ook
met
zijn schoonzoontje... Graaf Otto de Visschere, heer van
Dorne
en Vlierden, fiscaal van Brabant... Neen, dat de Visschere
voegt
er toch niet goed bij. Otto Lepêcheur? Zelfs in het Frans
blijft
het burgerlijk klinken.
Enfin,
dat geeft tenminste weer een paar bezoeken met swieten
van
rond de vijftig man, peerden en gerij. Eerst het vertoon van
de
verkrijgbrieven en dan de grote intree. Dat kunnen een paar
rekeningen
worden voor de gemeente. Maaltijden ad zes stuivers,
wijn
ad 10, bier ad twee stuiver de pot, hooi en haver als naar
ouds.
De schuld van de gemeente aan zijn herberg-affaire begint
aardig
op te lopen. Hij is benieuwd, wanneer hij dat geld eens zal
zien.
Maar het heeft de tijd, want zijn interest ligt er dik genoeg
op.
Hoe ouder een rekening wordt, hoe echter ze lijkt.
Maar
dan? Kettenhove heeft hem verzocht alvast naar een andere
koper
uit te zien. Nu komt het erop aan iemand te vinden, die
hij
naar zijn hand kan zetten en die alles aan hem overlaat, zoals
van
ouds. Maar als de Roomse schouten werkelijk de stamp krijgen,
99
kan
het bliksems weinig schelen, welke nieuwe heer van Deurne
hij
gaat zoeken.
Kwam
er maar een nieuwe oorlog! Geen betere tijd dan de retorsietijd.
Twee
kwartierschouten, een Spaanse en een Staatse; het was
om
u ziek te lachen. Ge sloegt de ene met de andere dood. Onder
die
dubbele regering stond ge nog veel vrijer dan bij helemaal geen
regering,
want ge kondt u altijd op een van de twee beroepen. Het
enige
bezwaar was de dubbele belasting, maar die betalen we nu
ook.
Het is al ruim een jaar vrede, doch de geus maakt nog geen
aanstalten
om de oude koningsbeden af te schaffen.
Die
kapel op Den Grootenberg is geen slecht idee. Het zal een
schone
stuiver kosten, maar het is de moeite waard. Langs een
ander
aftapkraantje haalt hij de grootste kosten wel terug van
de
gemeente... En dan een flinke kapel met stenen muren. Geen
rammelende
schuur, die bij de eerste storm over de Peel gaat
vliegen.
Het oude huis van Marcellis van Yseren heeft hij goedkoop
van
de erven gekocht. Dat laat hij slopen en de afbraak gaat
naar
Den Grootenberg. De gemeente laat al sinds maanden aan
de
verbetering van de weg werken. Dielis kan heel goed timmeren
en
metselen, haast even goed als vechten. En onder de fijnen
vindt
ge vrijwilligers bij de vleet. Toch zal het Otto de Visschere
zijn.
die de kapel heeft gebouwd ter ere van de Heilige Roomse
Kerke.
Met de afbraak van het oude huis zullen ze niet toekomen,
want
er zou toch voor 'n goede tweehonderd man ruimte moeten
zijn.
Dan gaan we stenen bakken aan de Zeilberg. Voor de kapel
en
voor zijn eigen nieuwe bouw. Als het voor de pastoor is, slaat
men
zo verwoed aan 't bakken, dat er op één mont stenen niet
gekeken
wordt.
Ja,
het wordt tijd, dat hij voor zichzelf gaat bouwen. Bij zijn laatste
reis
naar Den Haag is hem van alle kanten verzekerd, dat alle
paapse
officieren van de Meierij binnenkort worden afgezet. Die
stinkende
predikanten blijven er stug op tamboereren. Iedere dag
komen
er bij de Raad van State vertogen en doleanties binnen.
En
als Kettenhove op zijn beurt de heerlijkheid verkoopt, zal de
nieuwe
heer wel op zijn eigen kasteel willen wonen, ofschoon er
dan
eerst heel wat te repareren zal zijn.
Sophie
is er op gebrand. Een deftige herberg is haar lust en haar
leven.
En hij moet zelf toegeven, dat ge in heel de Meierij geen
100
vrouw
zult vinden, die zo goed geknipt is voor dat stieltje. „Die
Verkeerde
Weereldt" zal het nieuwe gedoente heten. „Aensienlycke
herberghe
voor geestelycke ende weereldlycke heeren ende
persoonen
ofte passanten naer de nieuwe Capelle." Dat klinkt!
Als
uithangbord laat hij een averechtse aarbol schilderen, met
donkere
wolken eromheen, daarboven een kruis en er onder in
gulden
letters:
DIE
WEERELDT IS VERKEERDT
MAER
GODT MOET SYN GEEERDT.
Daar
kan de geus niets tegen doen. Wat zullen ze lachen in
Deurne!
Zouden ze 't verstaan? De wereld (van de geus) is ver-
keerd,
daarom gaan wij naar Den Grootenberg om God te eren.
Ha-ha!
Met niemand over praten; 't moet een verrassing blijven...
En
de plaats is gunstig gelegen, in 't Haageind, waar de grote
weg
in tweeën splitst. Al wat naar de nieuwe kapel gaat, moet
daar
passeren...
Zie
zo. Twintig afgeknipte nagels liggen in een kringetje voor
het
bed... Als er nu toch een gaatje in die hoos zit, staat hij voor
Sophie
dubbel als kwajongen. Neen, 't is goed afgelopen.
Moet
hij zich scheren? Kan er vandaag iets bizonders op bezoek
komen?
Hij ziet wel erg zwart en zijn mooie, puntige sikje verliest
zich
bijna in de ruige massa. Als officier en kastelein van de
heerlijkheid
Deurne
kunt ge niet met zo'n woeste Franciskanerbaard rondlopen.
Maar
vandaag is het eigenlijk niet de moeite waard. Of er
moest
onverwacht een predikant uit de lucht vallen... Hij neemt een
handdoek,
zoekt een proper hoekje, wrijft droog zijn gezicht af en kijkt
tevreden
naar de resultaten op het linnen. Zie zo, nu ziet hij er weer
fris
en helder uit.
Hij
kamt zijn haar... Ge zoudt zeggen, dat de glans er afgaat; het
voelt
wat droog en dor aan. Pas zeven en dertig; daar moet hij
toch
iets tegen doen. Een beetje zoete olie helpt, zeggen ze. Maar
vanmorgen
zal hij Sophie maar niet lastig vallen, nu hij zo brutaal
is
geweest. Zij heeft bijwijlen een vinnig puntje aan haar tong.
Zouden
de schepenen geraden hebben, waarom Deventer juist
kwam,
toen hijzelf naar Den Haag was? Hij heeft zich wat ongerust
gemaakt,
dat die lange godloochenaar het complotje bij ongeluk
zou
verraden, als hij te zat werd. Maar Dielis zegt, dat de jonker
101
wel
een stevige roemer gedronken en veel plezier gemaakt heeft,
maar
dat hij zonder hulp is opgestegen en kaarsrecht in 't zadel
zat,
toen hij wegreed.
Die
kerk moet toch ééns ontruimd worden! Overal elders is het
allang
gebeurd. Maar ge wordt hier dadelijk voor geus uitgescholden,
als
ge niet heel voorzichtig zijt. Zien zij dan liever, dat
de
soldaten van de landdrost de kerk komen plunderen, alles
kort
en klein slaan?
Er
is al een soort gereformeerd bisdom opgericht: de classis van
Peel-
en Kempenland. En er is weer een predikant beroepen voor
Deurne.
Een zekere Abrahamus Huysinghius, die nu in Gameren
zit.
En het zou geen wonder zijn als Abrahamus eens op het onvoorziens
hier
kwam kijken, wat voor land het is. Dat kan even
goed
vandaag gebeuren als morgen.
Het
moet er nu maar van komen. W e zijn het allemaal accoord,
dat
de geus een schurftig dier is, maar Otto wenst zolang mogelijk
van
zijn schoutambt te profiteren...
Terwijl
hij zijn wambuis aantrekt, kijkt hij uit het venster op het
spitse
leien dak van het rechthuis, een lang, laag gebouw, dat op
het
kasteelplein staat. *) Hij ziet de president Van den Boomen,
sleutel
in de hand, naar de griffie lopen... Wat doet Jantje al zo
vroeg
in de neerhuizinge?
Otto
doet het venster open. Jezus-Maria, wat stinkt die graft
weer!
„Morgen, Jantje!"
„Ha,
goeie morge, mesjeu!" roept de voorschepen over zijn
schouder.
„Is
er iets bizunders?"
„Nee,
't is mer vur d'attestatie van Claes Claessen. Ik heb 't
gisteren
vergeten en hij moet ze vandaag mee naar Den Bosch
nemen."
Intussen loopt hij door en praat recht voor zich uit, zoals
boeren
dat doen, als zij niets belangrijks te zeggen hebben.
Oprecht
goei manneke, dat Jantje. Wat hij daar doet, is het werk
van
de secretaris De Visschere. Maar Jan legt zijn werk neer en
loopt
helemaal naar het kasteel om de acte te halen zonder de
schout
lastig te vallen. Claes Claessen staat zeker te wachten op
de
valbrug...
„O,
komt er evekens in, Jantje, als ge gedaan hebt. Ik was zjuust
*)
Het staat er nog en dient thans voor koetshuis.
102
op
weg om naar ou toe te komen. W e krijgen weer geneuk over 't
ruimen
van de kerk."
Het
scherpe hondensnuitje van de president kijkt met een ruk om...
Het
beestje spitst zijn oren, denkt Otto.
„Allééj!"
Jantje
heeft zich nu geheel omgedraaid. Zijn prachtige stem slaat
als
een donderslag tegen de hoge gevel van het slot. De Visschere
voelt
zijn buik al bibberen en verliest bijna zijn bezorgd figuur.
Waa
r zo'n prutsmanneken al dat lawijt vandaan haalt! En zonder
de
minste moeite...
„Ik
koom seffens!" galmt de voorschepen en is reeds in het
rechthuis
verdwenen,
wanneer de ontploffing nog naronkt boven de
slotgracht.
De
Visschere daalt de trap af en snuift met welbehagen de boterige
baklucht,
die uit de keuken walmt... Neen, hij kan zeggen wat hij
wil,
maar zó'n hel wijfken als Sophie vindt hij nergens meer. Uit-
gemeten
op hetzelfde ogenblik, dat hij de grote woonkamer be-
treedt,
komt zij hem tegemoet zweven vanuit de keukendeur aan
de
overkant. Haar handen beschermd door een panlapje, draagt
zij
de grote tinnen schaal, waarop een pracht van een eierstruif
nog
ligt te zudderen in de boter. En midden in de goudgele koek
kruilt
zich een dikke schijf spek.
Zijn
gitten spieetogen beginnen te glinsteren. „Bakt er nog gauw
ene
veur Jantjes," zegt hij op zijn vriendelijkst.
„Veur
Jàntjes?"
Altijd
tekst en uitleg!... „Ja, hij komt seffens en ik heb hem nodig.
Zet
er nog 'ne romer bij."
Ik
heb hem nodig. In de familie De Visschere is dit de staande
uitdrukking,
die aan alle bedenking een eind maakt. Als Otto iets
moet
bereiken, is niemand zo gul en vriendelijk als Sophie.
De
schoutheid van Deurne strooit bedachtzaam de fijngestampte
suiker
op de struif en zorgt, dat hij het spek niet raakt. Even later
komt
Jan van den Boomen binnen, verontschuldigt zich, omdat
hij
zo maar in zijn kwaai kleren van huis is gelopen. Hij hangt
zijn
muts aan de knop van de zetel, die Otto met zijn mes heeft
aangewezen
onder zeer nadrukkelijk gebrom, omdat hij juist zijn
mond
had volgepropt. Anders was de president op een krukje
van
de jongens gaan zitten, op eerbiedige afstand van de eiken
103
tafel,
die nog deze morgen in de blanke was is gezet en glimt als
een
spiegel.
Maar
zodra Sophie komt aanzwieren met een kardinaalschotel
van
zilverwit engeltjes-tin, verzet Jantje zich met beleefd misbaar...
Dat
had ze niet moeten doen! 't Is mardi nog zunde en 't is niet
aan
hem besteed, want hij heeft amper zijn eten door de keel... Hij
maakt
zelfs al een beweging of hij wil vluchten. Maar ten slotte
ziet
de struif er veel te schoon uit om te kunnen weigeren en zijn
wanhoop
slaat over in de hoogste bewondering. Hij zal het maar
niet
koud laten worden.
De
schout schenkt in en beknort Jantje, omdat hij niet genoeg
suiker
neemt. In de rondte snijdt Otto lange repen struif weg en
nadert
steeds het spek. Want de hartigheid bewaart hij altijd
voor
het laatst en eierkoek zonder suiker vindt hij net een klap
op
zijn gezicht, waarmee de president het volkomen eens is...
Wel,
De Visschere heeft bericht gehad, dat we ieder ogenblik een
stuk
predikant over de vloer kunnen hebben. Het schijnt, dat de-ndeze
de
plaats eens wil aanzien, voordat hij bedankt, dus we gaan
toch
vooruit. En dan zitten we vuil te kijken met ons kerk, want
ge
begrijpt, dat zo'ne sinjeur immediatelijk een lange jankbrief gaat
schrijven.
Niet naar Rooi of naar Den Bosch, maar tout-par-tout
naar
Den Haag. En dan hebt ge 't gerinkel in de glazen!
Laten
we daarom de bui niet afwachten en dadelijk naar de
pastoor
gaan. Het manneke zal het wel verdrietig vinden, maar
er
valt niets aan te doen. En luistert! De schout heeft een verrassing
voor
Meester Geraerd om de pijn wat te verzachten...
Jantje
wrijft zich de handen van plezier. Hij straalt uit zijn bruine
knopoogjes...
Kijk, dat is een schoon ding, daar zal de pastoor
content
mee zijn. Een stenen kapel! Zeker-zeker, de gemeente moet
meehelpen,
dat spreekt. Daar moet ieverans geld voor gevonden
worden...
Zij
gaan en treffen de pastoor bij Jenneke aan de voordeur. Hij
komt
juist terug van een bezoek aan Dries en Heylken. Verleden
jaar
is heur kindje dood geboren. Niet helemaal dood; het heeft
nog
een beetje bewogen en Geraerd heeft het God-zij-dank bijtijds
kunnen
dopen, anders had het onnozele zieltje voor altijd en eeuwig
als
een stalkaars over de Peel moeten dwalen. Onze-Geraerd
lacht
wel met die kinderpraatjes, zoals hij dat noemt, maar van
104
ouder
op ouder en boven memorie van mensen hebben zij dat
altijd
zó horen zeggen.
En
Laurens de Lou heeft toen ook geconstateerd, dat het kind
boven
alle twijfel nog een ogenblik heeft geleefd, na het doopsel.
Dit
was een grote geruststelling, maar Heylken heeft toch bitter
geschreid.
Dries is een paar dagen ongewoon stil geweest en
opvallend
lief voor Heylken. Hij werd pas weer de-n-ouwe, na
die
avond, toe zij hem drieman-sterk naar huis hebben gedragen
vanuit
De Valck... Ook meester Laurens was een wijltje lelijk
uit
zijn humeur, want Heylken staat hoog bij hem aangeschreven.
Hij
heeft zich hees gepraat om uit te leggen, dat het niet aan hem
lag:
Heylken had geen zog en dat was het beste bewijs. De melk
was
naar onderen geschoten, verstaat ge, tot aan het hart van het
kind.
En daar is geen kruid voor gewassen; zo ver is de wetenschap
vandaag
niet gevorderd. Bij zoiets staat de geleerdste
medicus
machteloos te kijken. En Heylken-zelf was door het oog
van
een naald gekropen, maar dat mochten ze haar vooral niet
zeggen...
Zo vond iedereen het duidelijk en aanvaardbaar. Hoeveel
koeien
sterven niet jaarlijks, doordat de melk aan het hart schiet!
Doch
nu is alle leed vergeten. Als zij zich niet zeer vergissen, is
ons-Heylken
alweer ruim twee maanden onderweg. En Kathelijn
is
haar natuurlijk een halve slag vóór. Dat is te zeggen: een
halve
maand en dat komt als geroepen, want als Heylken weer
geen
melk mocht hebben, kan ons-Kathelijn de kleine gerieven.
Zij
heeft altijd wel genoeg voor drie van die mannen...
Nu
de schout en de voorschepen binnenstappen, valt het Geraerd
de
eerste ogenblikken zeer moeilijk zich behoorlijk warm te maken
over
het ruimen van de kerk, zo vervuld is hij nog van het grote
nieuws.
En héél even haakt zijn geest aan de gedachte, dat het
melk-probleem
in de familie-Jacobs wel zo belangrijk is als het
langvoorziene
leeghalen van de kerk. Hij schrikt ervan; het is of
hij
zijn ziel schramt aan een verborgen angeltje...
Maar
die Jacobsen zijn ook allemaal een beetje familieziek.
De
volgende dag beginnen zij reeds de inventaris gereed te zetten
voor
het vervoer. Zij moeten profiteren van het schoon weer.
Daags
daarna, bij het eerste licht van de zon, rijden zij met zestien
karren
tot bij de kerk. Alleen de apostelen zijn reeds twaalf man
105
sterk
en het zijn kerels, die ge nauwelijks met hun tweeën op één
kar
krijgt. Er is genoeg stro meegebracht om alles goed in te
pakken,
want het zou schande zijn voor die van Venray, wanneer
een
Deurns apostel daar op klaarlichte dag moest worden afgeladen
met
een gebroken baard...
De
bevelen worden met zachte stem gegeven en zelfs tegen de
paarden
wordt niet luid gesnauwd. De president Van den Boomen
hangt
zijn goed wambuis aan een grendel en pakt zelf mee aan.
En
ge staat soms te kijken, hoeveel macht zo'n klein klutje nog heeft.
Er
zijn handen te over, want heel de dorpskom is al op de been
om
dit wraakroepend schandaal te beleven. Geraerd staat in het
portaal.
Hij weet, dat zijn kleinste gebaar wordt bespied en dat
hij
hun zin voor het tragische moet bevredigen. Daarom neemt
hij
een deerniswekkende houding aan, als vormde hij de hoofdfiguur
van
een historisch en aangrijpend schilderij. Doch diep in
zijn
binnenste verkneutert hij zich. Hoe lomper en hatelijker de
geus
te werk gaat, hoe betere diensten hij immers bewijst aan het
oude
geloof!
De
mannen kijken zorgelijk en verbeten toe. De vrouwen slaan een
kruis
van schrik en beginnen als op commando te snikken, wanneer
daar
plotseling, vreemd en akelig in de vroege, blikkerige zon,
hun
Marianum verschijnt, hoog en rechtop gedragen door Dielis
Vogels,
de vervaarlijkste vechtersbaas van heel Deurne. Zij hebben
hun
schoon Lieve-Vrouwke nooit anders gezien dan zwevend boven
hun
hoofden in de plechtige schemer van de kerk, waar Zij Zich
zo
goed op Heur gemak scheen te voelen. Hier buiten, in dit harde
licht,
is het alsof er iets gruwelijks met Haar is gebeurd, alsof er
twee
saamgegroeide lijken worden uitgedragen... De geus is een
schurftige
hond en daar is hij ineens mee geprezen.
Eindelijk
zet de lange tros zich in beweging. Zwetend klimt Jantje
van
den Boomen naast zijn knecht op de voorste kar en trekt zijn
paternoster
uit de zak. Zij, die geen paard moeten mennen, volgen
zijn
voorbeeld. Geraerd zit naast onzen-Aert op het laatste voertuig
en
leest in zijn brevier. Langzaam trekt de droevige bedevaart
het
dorp uit, de Peel in, drie uren ver naar Venray. Er staat geen
wolk
in de lucht en de hemel is zo blauw, dat ge haast Onze Lieve
Heer
kunt zien zitten. Zij zullen het vandaag heet krijgen in hun
zondagse
kleren.
106
Hen
eindje voorbij Den Walsberg stuurt Geraerd de klein'mannen
naar
het dorp terug. Verder wordt er niet meer gesproken
onderweg.
Er
hangt een vreemde stilte over de Peel, want zelfs de wind
zwijgt.
Alleen de assen klinken, het hout rommelt en de garelen
kreunen.
Zo
brengen die van Deurne hun heiligdommen in veiligheid.
|