CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 11

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Uytgegeven aen Thonis den timmerman met synen

sone Johannem voor het ruymen van het H. Sacraments

huyske 13 — O — O

Uytgegeven aen arbeyders met kerren ende perden,

geholpen de cruycen, bellden ende tafferelen te. verbrengen

op henne kosten 6 patakons.

Wie denkt, dat die van Deurne nu hals over kop hun kerk gaan

leeghalen, kent het volk niet.

De kwartierschout is geweest en ze zijn er hard van geschrokken.

Maar nu zit hij weer rustig in Hoydonck en zal niet om de haverklap

naar Deurne komen.

Zes weken gaan voorbij en dan, op een zomerse ochtend, ontwaakt

Otto de Visschere met een onrustig geweten.

Hier in het dorp is hij hertog, heer, landsregering, schout, secretaris

en al wat ge wilt. De kerk afgeven: goed! Maar dan is hij

aan zijn autoriteit verplicht er iets tegenover te stellen. Sinds zijn

aanstelling tot schout in '44 heeft hij zich tegenover zijn vijanden

veel edelmoediger weten te gedragen dan in de tijd, dat hij zijn

ambt nog moest veroveren en zij politieke relletjes tegen hem op

touw zetten. Met de dag wint hij aan populariteit en het zou hem

niet passen de geus al te duidelijk in de hand te werken. Maar

nog minder verlangt hij naar domme conflicten met de wettelijke

regering, dat wil zeggen met de heren predikanten. Ruzie is

prachtig, behalve wanneer tevoren is uitgemaakt, dat Otto aan

het kortste eind trekt.

Met het bezoek van de kwartierschout Deventer heeft hij willen

bereiken, dat het ontruimen van de kerk niet zou uitgaan van

monsieur de scholtis en dat de gemeente zelf het vuile karweitje

zou aanpakken. Maar niemand steekt een vinger uit.

De laatste weken heeft hij gezocht naar middelen om het hatelijke

geuzenplakkaat uit te voeren zonder zijn eigen aanzien te schenden.

En de beste oplossing is, dat hij zelf een kapel gaat bouwen. Die

schuur daarginds, een eind over Den Grootenberg, waarvan ze

in Deurne niet zo heel hard meer durven roepen, dat het hun

94

 

grond is, bevalt hem in 't geheel niet. Hij weet iets beters, hij gaat

bouwen op Den Grootenberg, midden in Niemandsland! Met de

bedoeling, dat er de grootste ruzie van komt. Geen obscure dorpstwist,

maar internationale verwikkelingen, mijnheer, en liefst van

al een nieuwe oorlog! Is er iets beters te vinden dan een verboden

paapse kerk op „Staats" gebied, tot spot van 's lands plakkaten?

Die van Venray staan met getrokken messen gereed om de geus

te ontvangen, als hij daar iets denkt te kunnen calangeren. En

achter Venray zit het land van Kessel en daarachter heel Spanje.

Ook al blijft het bij diplomatieke onderhandelingen, dan nog is

Otto de Visschere de onmisbare man, want niemand ter wereld is

zo goed op de hoogte van dit eeuwenoude geschil als hij. Dan

kan hij zijn eisen stellen in ruil voor gegevens, die men in het

archief van de heerlijkheid niet meer zal vinden, daar heeft hij

wel voor gezorgd. En onder ons gezegd: als 't erop aankomt, is

het daar wezenlijk Staatse grond, dat kan hij afdoende bewijzen.

Doch dit voordeel gunt hij de geus niet, ook al wordt dan de

gemeente Deurre voor honderden bunders Peelland benadeeld.

Menige heerlijkheid is niet zo groot als de strook grond, waar

thans Horst en Venray ten onrechte baasspelen.

Dan is er nog het inkomen van de pastoor. Het zou voor de schout

een goede noot zijn, als hij zelf de schepenen onder de neus

wreef, dat de pastoor zich nu al ruim een jaar voor hen uitslooft,

dat hij met zijn kelk en zijn hosties van de ene schuur naar de

andere sjouwt en dat hij zijn kapotte schoenzolen niet eens vergoed

krijgt. Dat zoiets voor een grote gemeente als ons dierbaar

Deurne toch niet aangaat, enzovoort. Het is natuurlijk een zwaar

vergrijp tegen de plakkaten, maar als ze niet weten, hoe zij deze

gage in de gemeenterekening moeten wegcijferen, zonder dat er

een haan naar kraait, zal hij een handje toesteken. Maar ze moeten

vlug zijn, want als op de 17de Maart van het volgend jaar de

wet wordt veranderd *), zal het niet te vermijden zijn, dat de

schoolmeester Jan Stoffels in de schepenbank wordt opgenomen

en dan hebben we een gevaarlijke dwarskijker.

Dan is er nog de verkoop van de heerlijkheid... Lieve hemel, wat

heeft hij al niet aan zijn hoofd!

*) Op die datum werden jaarlijks de nieuwe regeerders benoemd. Allen waren

herbenoembaar, behalve de borgemeesters.

95

 

De Juni-zon piept heet door de groene ruitjes van zijn slaapkamer

en schijnt hem het bed uit... Sophie heeft wéér vergeten de bedgordijnen

dicht te schuiven, toen ze opstond. Doet ze met opzet,

de helloor... Met zijn rechterbeen uitstappen, anders loopt vandaag

alles tegen.

Neen, de laatste tijd voelt hij zich 's morgens vóór zijn ontbijt alles

behalve lekker. Zeven en dertig; hij is mordiou toch te jong om er

ouwmannekenskwalen op na te houden...

Toevallig dringt het tot hem door, dat hij in zichzelf „mordiou"

zegt, terwijl hij zijn vingers in het wijwatervaatje steekt om een

kruis te slaan... Mordiou betekent eigenlijk „Mort a Dieu", een

grouwelijke vloek, als ge 't goed bekijkt. Niemand zou het in zijn

brein halen om „Dood aan God" te zeggen. Maar in het Frans

klinkt het voornaam en adellijk. Iets minder sierlijk is „mordjuu"

en de boeren zeggen „mardi".

Om het goed te maken doet hij zijn kruisteken over, bij volle

verstand en in het Latijn, dat heeft meer uitwerking... In nomine

Patris et Filii et Spiritus Sancti, amen... Van die Spiritus Sanctus

begrijpt hij geen titel of jota en hoe meer ervan verteld wordt, hoe

dommer hij zich voelt worden. De boeren weten niet beter, dan

dat het een goddelijke duif is. Hebben de geuzen ook een Heilige

Geest? 't Zal hem benieuwen, of die van hen dan ook zo ingewikkeld

en onbegrijpelijk in elkaar zit. Ze zeggen, dat daar onder

de geuzen van Holland de eerste-beste doorgebakte bakker nog

aan de kost kan komen door op een ton te klimmen en het evangelie

te verkondigen op zijn manier. Dat kan een tijdje duren, maar op

de lange baan loopt die hele reformatie in het honderd, let maar

eens op. De bijbel is voor de latinisten, dat heeft Rome goed begrepen.

En het is een fatale ezelstreek om de mindere man te laten

spelen met een evangelie, dat hij denkt te kunnen lezen. Als ge

die waanwijze grassnijders niet ieder ogenblik ver boven hun hoedje

kunt praten, hen laten voelen, wat voor lompe stieren zij eigenlijk

zijn, verliezen zij alle respect en weten het beter. Het hoeft niet lang

te duren, of men heeft daar in Holland op het kleinste dorp drie

verschillende gereformeerde kerken, die elkaar even hard met Onze

Lieve Heer om de oren slaan, als dat nu het geval is tussen paap

en geus.

Neen, hij heeft geen hoofd voor dat gekijf en gewring over de

96

 

godsdienst. Pastoors en predikanten mishandelen de Schrift als

advocaten een wetboek. Dat zou een jurist als De Visschere dus

eigenlijk moeten liggen. Maar als hij procedeert, vergeet hij geen

moment, dat hij zichzelf en anderen voor de zot houdt om een

direct voordeel te behalen. Zodra het evenwel over de religie gaat,

kan hij zijn gezond verstand geen geweld aandoen. Als hij —

gelukkig hoogstzelden! — eens wat dieper nadenkt, moet hij toegeven,

dat het alleen angst is, wat hem aan de kerk van Rome

bindt. Vrees voor het onbekende. En hij is er in opgevoed van

zijn prilste jeugd. Zijn eerste ware doodsangsten heeft hij uitgestaan

voor Sinterklaas, die over de daken rijdt en langs de schouw naar

binnen komt... Goed gevonden overigens: in alle huizen is de

schouw het enige gat, dat angstige mensen niet kunnen dichtstoppen.

Zijn eigen jongens vergeten slotpoort, graften en valbruggen,

staren met verdwaasde ogen naar de schouw, als hij met

de Heilige Man dreigt...

Sinterklaas konden ze niet handhaven; hij werd later tegengesproken.

Maar andere, ontastbare angsten voor hel en verdoemenis

hebben ze hem gelaten. En tegen vrees valt niet te redeneren;

ge aanvaardt elk recept, dat men u aan de hand doet. Hier: kruiskens

slaan, biechten en paashouden; aan de overkant: bijbel-lezen

en psalmen-zingen. Misschien is godsdienst een kwestie van zenuwen;

ge wordt er mee geboren of niet. Dat is te zeggen: zolang uw boterham

er niet mee gemoeid is... Deventer zei, dat hij zijn botten

veegde aan alle religies van de wereld. Speelde alleen mee, omdat

hij niet zot genoeg was van zijn eigen glazen stuk te smijten. Als

hij 's avonds naar bed ging met de overtuiging, dat hij zijn best had

gedaan om niemand te benadelen en zich als een heer te gedragen,

voelde hij zich veel geruster dan wanneer hij een hele Zondag in de

kerk had zitten huichelen... Maar als ge dit praatje durft rondstrooien,

laat ik u gerichtelijk vervolgen wegens diffamatie, zei hij nog,

de lange...

Meent onze flinke kwartierschout het wezenlijk, dat hij de brui

geeft van alle godsdienst? Of is het grootspraak en heeft hij even

goed zijn heimelijke angsten voor het eeuwige hellevuur?

Als het waar is, dan benijdt Otto de Visschere zijn Heer Hoofdschout

niet weinig. W a s hij zelf maar zo! Welk een carrière zou

hij kunnen maken, als hij op een schone dag met een verneukeratief

97

 

gezicht naar de geus wandelde... Maar dat gaat nu eenmaal niet;

hij zou niet rustig meer slapen, gaan dromen van grijnzende hellemonsters,

die tergend langzaam op hem af kwamen, en uh —-

Sophie is er ook nog. Bovendien is hij niet van adel, dus zo heel

hoog zou hij toch nooit komen...

Hij steekt zijn hand in een kous om haar binnenstebuiten te keren

en betrapt zich op een tweede mordiou.

Sophie!!"

Beneden gaat een deur open. „Oe-oe?" jodelt zij in haar beste

humeur.

„Geeft eris 'n scheer aan!"

„Waarveur?"

Dacht hij het niet? Ze vertrouwt hem evenveel met een schaar

als een kind met een scheermes. Bang, dat hij iets aan zijn kleren

gaat knutselen.

,,Niks, 'nen haak in m'ne nagel!" snauwt hij. Met moeite wurmt

hij binnen in de kous zijn nagel uit de draden en blijft opnieuw

haken... Bah, daar wordt hij zó kribelig van, dat het zweet op

zijn voorhoofd komt.

Eindelijk smijt hij de kous neer, rukt zijn vrouw ongeduldig de

schaar uit de hand en blaast hard voor zich uit.

„Hedde die hoos nie kapot gemaakt?"

Dat moet er nog bij komen.

„Néé, mordiou ! ! Moeit er oew eige nie mee!"

Ze heeft reeds de hand uitgestrekt, doch hij is haar juist te vlug af

en slingert de kous achter zich op het bed, buiten haar bereik.

„Keerd beentje bed e-stapt" spot zij op de pruilerige kindertoon

van het kleine Lieske, zijn speciale lieveling. Meteen zeilt ze de

kamer uit en de sleep van haar rok glipt nog precies tussen de

dichtvallende deur weg... Hoe dikwijls heeft hij in al die jaren

niet gedacht, dat haar kleed eindelijk eens zou blijven klemmen?

Op den duur is hij zelfs gaan hopen, dat het zou gebeuren en

dan met een royale, krakende scheur. Fijn zou dat zijn, na de

ontelbare keren, dat hij ervan geschrokken is. Maar ze weet zo

hendig met heur gatje te zwenken, dat het altijd op een haar af

mislukt...

Toch breekt er een glimlach door zijn kwade bui... Keerd beentje

bed e-stapt. Als zij lastig was, zei ze dat van zichzelf, de kleine

98

 

kat... Zou Sophie al gemerkt hebben, dat hij altijd oplet eerst zijn

rechterbeen uit de koets te steken? En wel zó secuur, dat hij soms

gaat twijfelen, wat rechts en links is? De ene mens is flauw in dit,

de ander in dat. Zo zou hij graag een muntbolleken in zijn mond

steken tegen de slechte smaak, die hij 's morgens altijd heeft, maar

dat staat zo kinderachtig voor een grote mens...

Intussen knipt hij flinke, blauwe repen van zijn nagels... Moet

vandaag zijn handen weer eens wassen, want gisteren heeft hij

Dielis geholpen bij het verlossen van een schaap en ge kunt het

nog geen beetje ruiken. Maar het ergste vuil gaat er wel af in bed.

Laat hij tegelijk zijn tenen wat kortwieken, anders loopt hij weer

gaten in zijn kousen. Een dure dracht, die fijne wol. De graaf van

Huyn weet in Brussel een hozenbreier, die maakt de wollen kousen

haast zo glad als zijde. Bij dat al zit Jantje van Huyn met zijn

mooie hozen lelijk aan de grond. Zogezegd vanwege de geus wil

hij Deurne kwijt. Wenst niet onder de Hollander te staan, zou

er liever tegen vechten, sacré-hier-en-ginder! Daarom verkoopt hij

de heerlijkheid aan zijn schoonvader. Voor een klein handje geld,

want Kettenhoven is zelf verreweg de grootste schuldeiser. Williaume

de Lamargelle, baron van Kettenhove, hoofdschout der stad

en provincie Mechelen. Geen kleinigheid. En gezegend is hij ook

met zijn schoonzoontje... Graaf Otto de Visschere, heer van

Dorne en Vlierden, fiscaal van Brabant... Neen, dat de Visschere

voegt er toch niet goed bij. Otto Lepêcheur? Zelfs in het Frans

blijft het burgerlijk klinken.

Enfin, dat geeft tenminste weer een paar bezoeken met swieten

van rond de vijftig man, peerden en gerij. Eerst het vertoon van

de verkrijgbrieven en dan de grote intree. Dat kunnen een paar

rekeningen worden voor de gemeente. Maaltijden ad zes stuivers,

wijn ad 10, bier ad twee stuiver de pot, hooi en haver als naar

ouds. De schuld van de gemeente aan zijn herberg-affaire begint

aardig op te lopen. Hij is benieuwd, wanneer hij dat geld eens zal

zien. Maar het heeft de tijd, want zijn interest ligt er dik genoeg

op. Hoe ouder een rekening wordt, hoe echter ze lijkt.

Maar dan? Kettenhove heeft hem verzocht alvast naar een andere

koper uit te zien. Nu komt het erop aan iemand te vinden, die

hij naar zijn hand kan zetten en die alles aan hem overlaat, zoals

van ouds. Maar als de Roomse schouten werkelijk de stamp krijgen,

99

 

kan het bliksems weinig schelen, welke nieuwe heer van Deurne

hij gaat zoeken.

Kwam er maar een nieuwe oorlog! Geen betere tijd dan de retorsietijd.

Twee kwartierschouten, een Spaanse en een Staatse; het was

om u ziek te lachen. Ge sloegt de ene met de andere dood. Onder

die dubbele regering stond ge nog veel vrijer dan bij helemaal geen

regering, want ge kondt u altijd op een van de twee beroepen. Het

enige bezwaar was de dubbele belasting, maar die betalen we nu

ook. Het is al ruim een jaar vrede, doch de geus maakt nog geen

aanstalten om de oude koningsbeden af te schaffen.

Die kapel op Den Grootenberg is geen slecht idee. Het zal een

schone stuiver kosten, maar het is de moeite waard. Langs een

ander aftapkraantje haalt hij de grootste kosten wel terug van

de gemeente... En dan een flinke kapel met stenen muren. Geen

rammelende schuur, die bij de eerste storm over de Peel gaat

vliegen. Het oude huis van Marcellis van Yseren heeft hij goedkoop

van de erven gekocht. Dat laat hij slopen en de afbraak gaat

naar Den Grootenberg. De gemeente laat al sinds maanden aan

de verbetering van de weg werken. Dielis kan heel goed timmeren

en metselen, haast even goed als vechten. En onder de fijnen

vindt ge vrijwilligers bij de vleet. Toch zal het Otto de Visschere

zijn. die de kapel heeft gebouwd ter ere van de Heilige Roomse

Kerke. Met de afbraak van het oude huis zullen ze niet toekomen,

want er zou toch voor 'n goede tweehonderd man ruimte moeten

zijn. Dan gaan we stenen bakken aan de Zeilberg. Voor de kapel

en voor zijn eigen nieuwe bouw. Als het voor de pastoor is, slaat

men zo verwoed aan 't bakken, dat er op één mont stenen niet

gekeken wordt.

Ja, het wordt tijd, dat hij voor zichzelf gaat bouwen. Bij zijn laatste

reis naar Den Haag is hem van alle kanten verzekerd, dat alle

paapse officieren van de Meierij binnenkort worden afgezet. Die

stinkende predikanten blijven er stug op tamboereren. Iedere dag

komen er bij de Raad van State vertogen en doleanties binnen.

En als Kettenhove op zijn beurt de heerlijkheid verkoopt, zal de

nieuwe heer wel op zijn eigen kasteel willen wonen, ofschoon er

dan eerst heel wat te repareren zal zijn.

Sophie is er op gebrand. Een deftige herberg is haar lust en haar

leven. En hij moet zelf toegeven, dat ge in heel de Meierij geen

100

 

vrouw zult vinden, die zo goed geknipt is voor dat stieltje. „Die

Verkeerde Weereldt" zal het nieuwe gedoente heten. „Aensienlycke

herberghe voor geestelycke ende weereldlycke heeren ende

persoonen ofte passanten naer de nieuwe Capelle." Dat klinkt!

Als uithangbord laat hij een averechtse aarbol schilderen, met

donkere wolken eromheen, daarboven een kruis en er onder in

gulden letters:

DIE WEERELDT IS VERKEERDT

MAER GODT MOET SYN GEEERDT.

 

Daar kan de geus niets tegen doen. Wat zullen ze lachen in

Deurne! Zouden ze 't verstaan? De wereld (van de geus) is ver-

keerd, daarom gaan wij naar Den Grootenberg om God te eren.

Ha-ha! Met niemand over praten; 't moet een verrassing blijven...

En de plaats is gunstig gelegen, in 't Haageind, waar de grote

weg in tweeën splitst. Al wat naar de nieuwe kapel gaat, moet

daar passeren...

Zie zo. Twintig afgeknipte nagels liggen in een kringetje voor

het bed... Als er nu toch een gaatje in die hoos zit, staat hij voor

Sophie dubbel als kwajongen. Neen, 't is goed afgelopen.

Moet hij zich scheren? Kan er vandaag iets bizonders op bezoek

komen? Hij ziet wel erg zwart en zijn mooie, puntige sikje verliest

zich bijna in de ruige massa. Als officier en kastelein van de heerlijkheid

Deurne kunt ge niet met zo'n woeste Franciskanerbaard rondlopen.

Maar vandaag is het eigenlijk niet de moeite waard. Of er

moest onverwacht een predikant uit de lucht vallen... Hij neemt een

handdoek, zoekt een proper hoekje, wrijft droog zijn gezicht af en kijkt

tevreden naar de resultaten op het linnen. Zie zo, nu ziet hij er weer

fris en helder uit.

Hij kamt zijn haar... Ge zoudt zeggen, dat de glans er afgaat; het

voelt wat droog en dor aan. Pas zeven en dertig; daar moet hij

toch iets tegen doen. Een beetje zoete olie helpt, zeggen ze. Maar

vanmorgen zal hij Sophie maar niet lastig vallen, nu hij zo brutaal

is geweest. Zij heeft bijwijlen een vinnig puntje aan haar tong.

Zouden de schepenen geraden hebben, waarom Deventer juist

kwam, toen hijzelf naar Den Haag was? Hij heeft zich wat ongerust

gemaakt, dat die lange godloochenaar het complotje bij ongeluk

zou verraden, als hij te zat werd. Maar Dielis zegt, dat de jonker

101

 

wel een stevige roemer gedronken en veel plezier gemaakt heeft,

maar dat hij zonder hulp is opgestegen en kaarsrecht in 't zadel

zat, toen hij wegreed.

Die kerk moet toch ééns ontruimd worden! Overal elders is het

allang gebeurd. Maar ge wordt hier dadelijk voor geus uitgescholden,

als ge niet heel voorzichtig zijt. Zien zij dan liever, dat

de soldaten van de landdrost de kerk komen plunderen, alles

kort en klein slaan?

Er is al een soort gereformeerd bisdom opgericht: de classis van

Peel- en Kempenland. En er is weer een predikant beroepen voor

Deurne. Een zekere Abrahamus Huysinghius, die nu in Gameren

zit. En het zou geen wonder zijn als Abrahamus eens op het onvoorziens

hier kwam kijken, wat voor land het is. Dat kan even

goed vandaag gebeuren als morgen.

Het moet er nu maar van komen. W e zijn het allemaal accoord,

dat de geus een schurftig dier is, maar Otto wenst zolang mogelijk

van zijn schoutambt te profiteren...

Terwijl hij zijn wambuis aantrekt, kijkt hij uit het venster op het

spitse leien dak van het rechthuis, een lang, laag gebouw, dat op

het kasteelplein staat. *) Hij ziet de president Van den Boomen,

sleutel in de hand, naar de griffie lopen... Wat doet Jantje al zo

vroeg in de neerhuizinge?

Otto doet het venster open. Jezus-Maria, wat stinkt die graft

weer! „Morgen, Jantje!"

„Ha, goeie morge, mesjeu!" roept de voorschepen over zijn

schouder.

„Is er iets bizunders?"

„Nee, 't is mer vur d'attestatie van Claes Claessen. Ik heb 't

gisteren vergeten en hij moet ze vandaag mee naar Den Bosch

nemen." Intussen loopt hij door en praat recht voor zich uit, zoals

boeren dat doen, als zij niets belangrijks te zeggen hebben.

Oprecht goei manneke, dat Jantje. Wat hij daar doet, is het werk

van de secretaris De Visschere. Maar Jan legt zijn werk neer en

loopt helemaal naar het kasteel om de acte te halen zonder de

schout lastig te vallen. Claes Claessen staat zeker te wachten op

de valbrug...

„O, komt er evekens in, Jantje, als ge gedaan hebt. Ik was zjuust

*) Het staat er nog en dient thans voor koetshuis.

102

 

op weg om naar ou toe te komen. W e krijgen weer geneuk over 't

ruimen van de kerk."

Het scherpe hondensnuitje van de president kijkt met een ruk om...

Het beestje spitst zijn oren, denkt Otto.

„Allééj!"

Jantje heeft zich nu geheel omgedraaid. Zijn prachtige stem slaat

als een donderslag tegen de hoge gevel van het slot. De Visschere

voelt zijn buik al bibberen en verliest bijna zijn bezorgd figuur.

Waa r zo'n prutsmanneken al dat lawijt vandaan haalt! En zonder

de minste moeite...

„Ik koom seffens!" galmt de voorschepen en is reeds in het rechthuis

verdwenen, wanneer de ontploffing nog naronkt boven de

slotgracht.

De Visschere daalt de trap af en snuift met welbehagen de boterige

baklucht, die uit de keuken walmt... Neen, hij kan zeggen wat hij

wil, maar zó'n hel wijfken als Sophie vindt hij nergens meer. Uit-

gemeten op hetzelfde ogenblik, dat hij de grote woonkamer be-

treedt, komt zij hem tegemoet zweven vanuit de keukendeur aan

de overkant. Haar handen beschermd door een panlapje, draagt

zij de grote tinnen schaal, waarop een pracht van een eierstruif

nog ligt te zudderen in de boter. En midden in de goudgele koek

kruilt zich een dikke schijf spek.

Zijn gitten spieetogen beginnen te glinsteren. „Bakt er nog gauw

ene veur Jantjes," zegt hij op zijn vriendelijkst.

„Veur Jàntjes?"

Altijd tekst en uitleg!... „Ja, hij komt seffens en ik heb hem nodig.

Zet er nog 'ne romer bij."

Ik heb hem nodig. In de familie De Visschere is dit de staande

uitdrukking, die aan alle bedenking een eind maakt. Als Otto iets

moet bereiken, is niemand zo gul en vriendelijk als Sophie.

De schoutheid van Deurne strooit bedachtzaam de fijngestampte

suiker op de struif en zorgt, dat hij het spek niet raakt. Even later

komt Jan van den Boomen binnen, verontschuldigt zich, omdat

hij zo maar in zijn kwaai kleren van huis is gelopen. Hij hangt

zijn muts aan de knop van de zetel, die Otto met zijn mes heeft

aangewezen onder zeer nadrukkelijk gebrom, omdat hij juist zijn

mond had volgepropt. Anders was de president op een krukje

van de jongens gaan zitten, op eerbiedige afstand van de eiken

103

 

tafel, die nog deze morgen in de blanke was is gezet en glimt als

een spiegel.

Maar zodra Sophie komt aanzwieren met een kardinaalschotel

van zilverwit engeltjes-tin, verzet Jantje zich met beleefd misbaar...

Dat had ze niet moeten doen! 't Is mardi nog zunde en 't is niet

aan hem besteed, want hij heeft amper zijn eten door de keel... Hij

maakt zelfs al een beweging of hij wil vluchten. Maar ten slotte

ziet de struif er veel te schoon uit om te kunnen weigeren en zijn

wanhoop slaat over in de hoogste bewondering. Hij zal het maar

niet koud laten worden.

De schout schenkt in en beknort Jantje, omdat hij niet genoeg

suiker neemt. In de rondte snijdt Otto lange repen struif weg en

nadert steeds het spek. Want de hartigheid bewaart hij altijd

voor het laatst en eierkoek zonder suiker vindt hij net een klap

op zijn gezicht, waarmee de president het volkomen eens is...

Wel, De Visschere heeft bericht gehad, dat we ieder ogenblik een

stuk predikant over de vloer kunnen hebben. Het schijnt, dat de-ndeze

de plaats eens wil aanzien, voordat hij bedankt, dus we gaan

toch vooruit. En dan zitten we vuil te kijken met ons kerk, want

ge begrijpt, dat zo'ne sinjeur immediatelijk een lange jankbrief gaat

schrijven. Niet naar Rooi of naar Den Bosch, maar tout-par-tout

naar Den Haag. En dan hebt ge 't gerinkel in de glazen!

Laten we daarom de bui niet afwachten en dadelijk naar de

pastoor gaan. Het manneke zal het wel verdrietig vinden, maar

er valt niets aan te doen. En luistert! De schout heeft een verrassing

voor Meester Geraerd om de pijn wat te verzachten...

Jantje wrijft zich de handen van plezier. Hij straalt uit zijn bruine

knopoogjes... Kijk, dat is een schoon ding, daar zal de pastoor

content mee zijn. Een stenen kapel! Zeker-zeker, de gemeente moet

meehelpen, dat spreekt. Daar moet ieverans geld voor gevonden

worden...

Zij gaan en treffen de pastoor bij Jenneke aan de voordeur. Hij

komt juist terug van een bezoek aan Dries en Heylken. Verleden

jaar is heur kindje dood geboren. Niet helemaal dood; het heeft

nog een beetje bewogen en Geraerd heeft het God-zij-dank bijtijds

kunnen dopen, anders had het onnozele zieltje voor altijd en eeuwig

als een stalkaars over de Peel moeten dwalen. Onze-Geraerd

lacht wel met die kinderpraatjes, zoals hij dat noemt, maar van

104

 

ouder op ouder en boven memorie van mensen hebben zij dat

altijd zó horen zeggen.

En Laurens de Lou heeft toen ook geconstateerd, dat het kind

boven alle twijfel nog een ogenblik heeft geleefd, na het doopsel.

Dit was een grote geruststelling, maar Heylken heeft toch bitter

geschreid. Dries is een paar dagen ongewoon stil geweest en

opvallend lief voor Heylken. Hij werd pas weer de-n-ouwe, na

die avond, toe zij hem drieman-sterk naar huis hebben gedragen

vanuit De Valck... Ook meester Laurens was een wijltje lelijk

uit zijn humeur, want Heylken staat hoog bij hem aangeschreven.

Hij heeft zich hees gepraat om uit te leggen, dat het niet aan hem

lag: Heylken had geen zog en dat was het beste bewijs. De melk

was naar onderen geschoten, verstaat ge, tot aan het hart van het

kind. En daar is geen kruid voor gewassen; zo ver is de wetenschap

vandaag niet gevorderd. Bij zoiets staat de geleerdste

medicus machteloos te kijken. En Heylken-zelf was door het oog

van een naald gekropen, maar dat mochten ze haar vooral niet

zeggen... Zo vond iedereen het duidelijk en aanvaardbaar. Hoeveel

koeien sterven niet jaarlijks, doordat de melk aan het hart schiet!

Doch nu is alle leed vergeten. Als zij zich niet zeer vergissen, is

ons-Heylken alweer ruim twee maanden onderweg. En Kathelijn

is haar natuurlijk een halve slag vóór. Dat is te zeggen: een

halve maand en dat komt als geroepen, want als Heylken weer

geen melk mocht hebben, kan ons-Kathelijn de kleine gerieven.

Zij heeft altijd wel genoeg voor drie van die mannen...

Nu de schout en de voorschepen binnenstappen, valt het Geraerd

de eerste ogenblikken zeer moeilijk zich behoorlijk warm te maken

over het ruimen van de kerk, zo vervuld is hij nog van het grote

nieuws. En héél even haakt zijn geest aan de gedachte, dat het

melk-probleem in de familie-Jacobs wel zo belangrijk is als het

langvoorziene leeghalen van de kerk. Hij schrikt ervan; het is of

hij zijn ziel schramt aan een verborgen angeltje...

Maar die Jacobsen zijn ook allemaal een beetje familieziek.

 

De volgende dag beginnen zij reeds de inventaris gereed te zetten

voor het vervoer. Zij moeten profiteren van het schoon weer.

Daags daarna, bij het eerste licht van de zon, rijden zij met zestien

karren tot bij de kerk. Alleen de apostelen zijn reeds twaalf man

105

 

sterk en het zijn kerels, die ge nauwelijks met hun tweeën op één

kar krijgt. Er is genoeg stro meegebracht om alles goed in te

pakken, want het zou schande zijn voor die van Venray, wanneer

een Deurns apostel daar op klaarlichte dag moest worden afgeladen

met een gebroken baard...

De bevelen worden met zachte stem gegeven en zelfs tegen de

paarden wordt niet luid gesnauwd. De president Van den Boomen

hangt zijn goed wambuis aan een grendel en pakt zelf mee aan.

En ge staat soms te kijken, hoeveel macht zo'n klein klutje nog heeft.

Er zijn handen te over, want heel de dorpskom is al op de been

om dit wraakroepend schandaal te beleven. Geraerd staat in het

portaal. Hij weet, dat zijn kleinste gebaar wordt bespied en dat

hij hun zin voor het tragische moet bevredigen. Daarom neemt

hij een deerniswekkende houding aan, als vormde hij de hoofdfiguur

van een historisch en aangrijpend schilderij. Doch diep in

zijn binnenste verkneutert hij zich. Hoe lomper en hatelijker de

geus te werk gaat, hoe betere diensten hij immers bewijst aan het

oude geloof!

De mannen kijken zorgelijk en verbeten toe. De vrouwen slaan een

kruis van schrik en beginnen als op commando te snikken, wanneer

daar plotseling, vreemd en akelig in de vroege, blikkerige zon,

hun Marianum verschijnt, hoog en rechtop gedragen door Dielis

Vogels, de vervaarlijkste vechtersbaas van heel Deurne. Zij hebben

hun schoon Lieve-Vrouwke nooit anders gezien dan zwevend boven

hun hoofden in de plechtige schemer van de kerk, waar Zij Zich

zo goed op Heur gemak scheen te voelen. Hier buiten, in dit harde

licht, is het alsof er iets gruwelijks met Haar is gebeurd, alsof er

twee saamgegroeide lijken worden uitgedragen... De geus is een

schurftige hond en daar is hij ineens mee geprezen.

Eindelijk zet de lange tros zich in beweging. Zwetend klimt Jantje

van den Boomen naast zijn knecht op de voorste kar en trekt zijn

paternoster uit de zak. Zij, die geen paard moeten mennen, volgen

zijn voorbeeld. Geraerd zit naast onzen-Aert op het laatste voertuig

en leest in zijn brevier. Langzaam trekt de droevige bedevaart

het dorp uit, de Peel in, drie uren ver naar Venray. Er staat geen

wolk in de lucht en de hemel is zo blauw, dat ge haast Onze Lieve

Heer kunt zien zitten. Zij zullen het vandaag heet krijgen in hun

zondagse kleren.

106

 

Hen eindje voorbij Den Walsberg stuurt Geraerd de klein'mannen

naar het dorp terug. Verder wordt er niet meer gesproken

onderweg.

Er hangt een vreemde stilte over de Peel, want zelfs de wind

zwijgt. Alleen de assen klinken, het hout rommelt en de garelen

kreunen.

Zo brengen die van Deurne hun heiligdommen in veiligheid.