CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 14

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Item op den XXVsten dito, als men op Grotenberch

dienst hadde gedaen, by de Regeerders aen wyn, bier

en cost met ghenomen, meynende dat syne genade

van der Horst aldaer soude tegencomen, twelck beloopt

in gelt volgens mijner vrouw aenteyckeninge

4 gld. 18 st.

Peter Gevarts Colen, een volle neef van onze lastige Lammert

Anthonys Colen, is mee van de best-geziene mensen van Deurne.

Ofschoon hij tot de eerste families behoort en al jarenlang schepen

is, durven de armste kinderen hem aanspreken om te vragen, of

zij nog eens de Pieter van Leuven mogen zien. Dan tast hij naar

een apart zakje, dat op de schoot van zijn boks is genaaid en

trekt met enige moeite het goudstuk te voorschijn. Dat heeft hij

met zijn eerste-communie van zijn grootvader gekregen. Die heette

ook Peter en had het weer van zijn grootvader.

Het is een schone munt, al twee en een kwart eeuw oud en geslagen

in Leuven, toen Philips de Goede hertog van Brabant werd. Er

staat een Sinte Pieter op, die het wapen van Bourgondië voor zijn

borst houdt, nog net zo scherp en duidelijk alsof hij gisteren was

geslagen. En dan leest Peter Gevarts aan de kinderen voor, wat

er langs de rand staat, PAX XPI MANEAT SEMPER VOBISCUM,

dat wil zeggen: De vrede van Christus blijve altijd met u.

Peerke heeft deze gouden beeldenaar van zijn patroon-heilige laten

wijden. En toen hij anno zes en dertig met de pest kwam te liggen,

droeg hij de gouden Pieter steeds op zijn hart. Hieraan heeft hij

te danken, dat hij van de „Godts gaeve" is opgestaan. In de kerk

ziet ge hem altijd met zijn kerkboek in de ene, en de Pieter van

Loven in de andere hand.

Op deze warme Sint Japiksdag komt Peter Gevarts Colen als een

der laatste kerkgangers terug van Den Grootenberg en vindt een

grote hoop mensen op de markt.

Vorster en schutter zijn ter plaatse, maar proberen zich een houding

te geven, als waren zij voor eigen plezier aanwezig en niet om de

131

 

orde te handhaven. Want de ingezetenen blijven uit zichzelf een

heel eind van de kerk vandaan en in deze afstand ligt hun enige

demonstratie. Zij praten en lachen, maar van hinderlijk rumoer is

geen sprake. De gesprekken lopen over de zo juist geëindigde

plechtigheid in de nieuwe kapel en meer nog over de gebeurtenis

van de dag: het orgelspel in de thans gereformeerde kerk.

Dagen te voren is men benieuwd geweest. De ene tegenspraak

volgde op de andere, maar nu is de kogel door de kerk. De

organist Pauwels Anthonys Colen, die ge toch niet van geuzen-

gezindheid kunt verdenken, al is hij een broer van Lammert, maakt

muziek voor de geuzen!

De meningen zijn verdeeld. Sommigen beweren, dat Pauwels toelating

heeft gekregen van de pastoor, omdat hij eenmaal als

orgelist was aangesteld en zijn vijftig gulden gage heeft gebeurd.

Daarom moet hij dit jaar wel uitdienen, anders gaat de predikant

tegen hem rechten. Maar de felle Aert Meulendijcx antwoordt hierop

onder grote bijval, dat Pauwels met zijn vijftig zilverlingen nog beter

betaald is dan Judas, want die kreeg er maar dertig... Als Peter

Gevarts voor het front verschijnt, wordt hij vriendelijk verwelkomd.

„Is da' spul al aan de gang?" vraagt hij volkomen overbodig. En

voordat iemand een geestig antwoord heeft gevonden, stapt hij

tot hun vrolijke verbazing zo eigenwijs mogelijk op de kerk toe

en gaat naar binnen.

Nu, Peer kan dat gerust doen. Hij is een doodbedaard manneke,

dat geen zotte streken zal uithalen. Ook vorster en schutter maken

zich geen ogenblik bezorgd.

Al spoedig komt hij terug en smijt de deur wat harder dan nodig

achter zich dicht. Grimmig klemt hij de lippen opeen en aan zijn

gezicht is te zien, dat Peter Gevarts het er niet bij zal laten.

„Hed-de 't gezien, Peer?" wordt er geroepen.

Hij maakt een gebaar, alsof hij een hand vuil achter zijn hielen

neersmijt, zegt niets en haast zich naar huis.

Maar zij hebben het begrepen en vinden het schoon van Pirkes.

Hij is opgekomen voor de eer van zijn familie, heeft eens goed

laten voelen, dat er in Deurne nog andere Colens wonen dan die

twee neefs van hem. Met eigen ogen heeft hij willen zien, wat ervan

was, en gelooft maar gerust: dat laat hij er niet bij zitten!

Peer komt voor zijn doen nogal opgewonden thuis. Lijntje staat

132

 

hem op te wachten, leunend over de onderdeur, en vraagt hoe het

geweest is. Ofschoon hij moe en bezweet van Den Grootenberg

komt gelopen, gaat hij niet zitten. Hij vergeet zelfs zijn wammes

uit te schieten en houdt zijn kerkboek onder de arm. Terwijl hij

vertelt, loopt hij driftig heen en weer, krijgt het steeds warmer.

De graaf van Huyn is volgens Peerke maar een grote kwajongen,

Eergisteren op het kasteel heeft hij tot drie keer toe beloofd, dat

hij zou komen. De schout en Sophie hebben het beste van 't beste

meegenomen om hem goed te onthalen. De pastoor heeft nog

gewacht met de Mis te beginnen. En tenlangenleste komt me daar

ene uit Horst op zijn dooie gemak aangekakt met de boodschap,

dat Zijne Genade niet kan komen, omdat zijn paarden zo lelijk

hoesten. Of in heel Horst geen ander peerd te krijgen was! Een

kerel van niks, de hele Jan van Huyn...

Maar 't was toch schoon en plechtig in de nieuwe kapel. En uitermate

vol, want de mensen stonden tot ver buiten de deur. Peer

gelooft niet, dat Pastoor Jacobs al ooit zo lekker heeft gepreekt.

Hij zei, dat Ons Heer niet zozeer gesteld was op grote en prachtige

paleizen van kerken; Hem was het meer te doen om de goede

gezindheid en de hartelijkheid van Zijn volk. Daarom zou dit

nederig kapelleke voor Zijn ogen verrijzen als een groots en treffelijk

monument van de goede wil Zijner Deurnse kinderen, die

immers voor Hem deden, wat zij konden, en Hem gaven, wat zij

hadden... Meester Geraerd wist dit alles veel aandoenlijker te

maken dan Peer het kan nazeggen, en toen kregen de meeste

mensen het te kwaad, dat is te begrijpen...

Lijntje begrijpt het zo goed, dat zij heur tranen moet afvegen.

...En verder heeft de geus op zijnen tabberd gehad, dat de pluimen

er afstoven. 't Was oprecht zunde, dat ze 't niet konden horen, de

vuile ketters, de schismetieke scheurmakers, dat ze zijn!

Hiermee is Peer op zijn chapiter. Pauwel Thonys speelt op het

orgel voor de geus. Zoudt ge zo'n lelijke mens niet zijn hart in

zijn handen geven — 't is nog zund, dat Peer het zegt? Op lest

zoudt ge u nog moeten schamen, dat ge Colen heet, mardi nog toe!

Dat kunt ge niet erbij laten, maar wat wilt ge doen?...

Als hij zijn kerkboek op tafel legt, krijgt hij een goede inval...

Zijn schrijfgerief! Waar is zijn schrijfgerief? Hij moet dadelijk zijn

schrijfgerief hebben!

133

 

Lijntje haast zich, want zij heeft haren mens nog nooit zo verwoed

gezien. En zij is bang, voor wat hij in zo'n vlaag al niet gaat

schrijven!

Het wordt een hele begankenis. De ganzenveren liggen in een

saamgebonden bundeltje boven op de schapraai. Zij klimt erbij met

een stoel en brengt een dikke stofwolk mee naar beneden. En het

zweet breekt haar uit, nu zij 't knoopje niet gauw genoeg kan

loskrijgen. Dan moet zij helpen de tafel voor het venster te schuiven,

waar hij goed kan zien. Hij bromt eens afkeurend tegen de

pennepunten, schiet eindelijk zijn wammes uit en gaat naar achteren

om zijn mes aan te zetten.

Onderwijl krijgt Lijntje het kruikje inkt uit de kast en doet wat

fijn zand op een schaaltje. Misschien is de inkt te dik geworden,

maar zij zal er een kannenken water bij zetten, dan kan hij naar

zijn eigen smaak aanlengen.

Als hij na verscheiden mislukkingen een fijne, harde punt heeft

gesneden, neemt hij zijn kerkboek en begint te schrijven op de

achterste, lege blaadjes. En hij heeft er wat mee te stellen, want

hoelang is het alweer geleden? Als schepen hoeft ge niet veel meer

dan uw naam te zetten, terwijl ge als kerkmeester hele rekeningen

moet schrijven. En zijn handen trillen, want hij is moe en bezweet,

om maar niet te spreken van de alteratie om die onbeschaamde

vlegel van een Pauwels. Maar hij zal hem tracteren, wacht een

beetje!

Peer schrijft de woorden, die hij goed van buiten kent, in ouderwetse

spelling. Voor de rest spreekt hij iedere lettergreep zachtjes

uit en schrijft haar neer op het gehoor. En hij doet zijn best

om het even indrukwekkend te maken als een gerechtelijke acte.

Maar als hij aan Pauwels toe is, moet hij eens goed nadenken,

hoe ge „orgel" schrijft, met een u of met een dubbele ee. Hij

prevelt, steeds luider: „ölgere, ulgere, eelgere", en luistert scherp

toe. 't Schijnt meest op 'n ee te trekken.

Onderwijl zijn de grote jongens en het volk thuis gekomen, maar

Lijntje houdt hen met driftig gebaar op afstand. Stil toch, onsvader

is aan 't schrijven! Dan vormen zij een kringetje aan de

achterdeur en vertellen fluisterend aan ons-moeder dat Pauwels

Thonys niet van voren uit de kerk is gekomen, maar van achteren,

langs de sacristij... Peer merkt er niets van, schrijft door, dat het

134

 

zweet over zijn wang loopt. Maar straks zal hij mopperen, dat

ze dit niet seffens aan hèm konden vertellen.

Na een kwartier richt hij zich op. Hij heeft een stijve nek gekregen,

maar dat is niets. Zorgvuldig blaast hij het zand van zijn schrijfwerk

en dan kunnen ze komen kijken.

Hij trekt een wreed gezicht en leest op boze toon. Lijntje en

de jongens kijken over zijn schouder:

 

Memorya.

Dat op Synt Japickx der Appostelen dag int jaer ons Heeren 1649

sone groeten rewyn en verboedt van de Hoochmogende Staeten

van Hollant is gewest in ons gemeynte van Dorne, dat men over

Grootenberck op het Roets*) heeft gepreeckt ende mys gedaen

voor die van Dorne en Vlyerden, om datter eene predikant van

Hollant in de kercke van Dorne preeckten, met den guessen scolmester

was daer in, ende Pouwels, Thonys Colen soon, was daer

oock in en spulden op het eelgeren ende custers vrou, met hun

vyeren waren daer in. Sooe dan Godt gelieft en thee versyen alt

Hum sal gelieven. Ick segge, het is gesegt den xxv Julyus 1649 op

St. Jacobusdach der Appostelen. Dit hebbe ick Peter Gevarts Colen

opgeteykent om te onthouden. Ende was geteykent Peter Gevart

Colen out schepen**) in Doerne, synde gewest in syn leven lange

jaeren schepen alhier.

 

Lijntje krijgt een koude rug, als zij bedenkt, dat de schande van

Pauwels nu voor altijd is vastgelegd in het kerkboek van ons-vader.

Nu kan zij het niet meer vergeten, zal er telkens aan moeten

denken, wanneer zij 's Zondags het boek uit de kast haalt, 't Is

wel ijselijk, dat de jongen zó te boek is gesteld, maar hij hééft het

ernaar gemaakt. Dan moet hij voor die lelijke geuzen ook maar

geen muziek maken!

Zij windt zich op en begint uit te varen over Pauwels om zichzelf

te overtuigen. Want in heur hart vindt zij het misschien toch een

beetje straf, dat men zoiets van u gaat schrijven. Maar ons-vader

*) Venroys.

**) Peer bedoelt, dat hij zich tot de oude, ervaren schepenen rekent. Dit jaar was

hij ongetwijfeld in functie, want in December gaat hij als schepen naar Den

Moosdijk om verslag uit te brengen van de plundering.

135

 

heeft hem helemaal niet te hard aangepakt, dat niet. Er staat geen

woord te veel; het is rechtvaardig gedaan.

Zie zo. Peerken is doodop, maar nu kan hij tenminste tot bedaren

komen. Dat kunt ge toch niet erbij laten, wat is dat nu!

Hij veegt zijn zweet af en zegt, dat ze wel een pot bier kunnen

gaan tappen voor de dorst. Dan gaat hij rustig in zijn eigen hoekje

zitten dromen als op iedere gewone Zondag.

Maar hij zal niet hebben gedroomd, hoe goed hij zijn doel zou

bereiken. Want twee en een halve eeuw later vindt Hendrik

Ouwerling als door een wonder het oude kerkboek terug, met de

Memorya nog erin. En hij heeft haar overgeschreven in zijn groot,

dik boek, dat die van Deurne hebben laten drukken in Helmond.

Om te onthouden, schreef Peter Gevarts.