Peter
Gevarts Colen, een volle neef van onze lastige Lammert
Anthonys
Colen, is mee van de best-geziene mensen van Deurne.
Ofschoon
hij tot de eerste families behoort en al jarenlang schepen
is,
durven de armste kinderen hem aanspreken om te vragen, of
zij
nog eens de Pieter van Leuven mogen zien. Dan tast hij naar
een
apart zakje, dat op de schoot van zijn boks is genaaid en
trekt
met enige moeite het goudstuk te voorschijn. Dat heeft hij
met
zijn eerste-communie van zijn grootvader gekregen. Die heette
ook
Peter en had het weer van zijn grootvader.
Het
is een schone munt, al twee en een kwart eeuw oud en geslagen
in
Leuven, toen Philips de Goede hertog van Brabant werd. Er
staat
een Sinte Pieter op, die het wapen van Bourgondië voor zijn
borst
houdt, nog net zo scherp en duidelijk alsof hij gisteren was
geslagen.
En dan leest Peter Gevarts aan de kinderen voor, wat
er
langs de rand staat, PAX XPI MANEAT SEMPER VOBISCUM,
dat
wil zeggen: De vrede van Christus blijve altijd met u.
Peerke
heeft deze gouden beeldenaar van zijn patroon-heilige laten
wijden.
En toen hij anno zes en dertig met de pest kwam te liggen,
droeg
hij de gouden Pieter steeds op zijn hart. Hieraan heeft hij
te
danken, dat hij van de „Godts gaeve" is opgestaan. In de kerk
ziet
ge hem altijd met zijn kerkboek in de ene, en de Pieter van
Loven
in de andere hand.
Op
deze warme Sint Japiksdag komt Peter Gevarts Colen als een
der
laatste kerkgangers terug van Den Grootenberg en vindt een
grote
hoop mensen op de markt.
Vorster
en schutter zijn ter plaatse, maar proberen zich een houding
te
geven, als waren zij voor eigen plezier aanwezig en niet om de
131
orde
te handhaven. Want de ingezetenen blijven uit zichzelf een
heel
eind van de kerk vandaan en in deze afstand ligt hun enige
demonstratie.
Zij praten en lachen, maar van hinderlijk rumoer is
geen
sprake. De gesprekken lopen over de zo juist geëindigde
plechtigheid
in de nieuwe kapel en meer nog over de gebeurtenis
van
de dag: het orgelspel in de thans gereformeerde kerk.
Dagen
te voren is men benieuwd geweest. De ene tegenspraak
volgde
op de andere, maar nu is de kogel door de kerk. De
organist
Pauwels Anthonys Colen, die ge toch niet van geuzen-
gezindheid
kunt verdenken, al is hij een broer van Lammert, maakt
muziek
voor de geuzen!
De
meningen zijn verdeeld. Sommigen beweren, dat Pauwels toelating
heeft
gekregen van de pastoor, omdat hij eenmaal als
orgelist
was aangesteld en zijn vijftig gulden gage heeft gebeurd.
Daarom
moet hij dit jaar wel uitdienen, anders gaat de predikant
tegen
hem rechten. Maar de felle Aert Meulendijcx antwoordt hierop
onder
grote bijval, dat Pauwels met zijn vijftig zilverlingen nog beter
betaald
is dan Judas, want die kreeg er maar dertig... Als Peter
Gevarts
voor het front verschijnt, wordt hij vriendelijk verwelkomd.
„Is
da' spul al aan de gang?" vraagt hij volkomen overbodig. En
voordat
iemand een geestig antwoord heeft gevonden, stapt hij
tot
hun vrolijke verbazing zo eigenwijs mogelijk op de kerk toe
en
gaat naar binnen.
Nu,
Peer kan dat gerust doen. Hij is een doodbedaard manneke,
dat
geen zotte streken zal uithalen. Ook vorster en schutter maken
zich
geen ogenblik bezorgd.
Al
spoedig komt hij terug en smijt de deur wat harder dan nodig
achter
zich dicht. Grimmig klemt hij de lippen opeen en aan zijn
gezicht
is te zien, dat Peter Gevarts het er niet bij zal laten.
„Hed-de
't gezien, Peer?" wordt er geroepen.
Hij
maakt een gebaar, alsof hij een hand vuil achter zijn hielen
neersmijt,
zegt niets en haast zich naar huis.
Maar
zij hebben het begrepen en vinden het schoon van Pirkes.
Hij
is opgekomen voor de eer van zijn familie, heeft eens goed
laten
voelen, dat er in Deurne nog andere Colens wonen dan die
twee
neefs van hem. Met eigen ogen heeft hij willen zien, wat ervan
was,
en gelooft maar gerust: dat laat hij er niet bij zitten!
Peer
komt voor zijn doen nogal opgewonden thuis. Lijntje staat
132
hem
op te wachten, leunend over de onderdeur, en vraagt hoe het
geweest
is. Ofschoon hij moe en bezweet van Den Grootenberg
komt
gelopen, gaat hij niet zitten. Hij vergeet zelfs zijn wammes
uit
te schieten en houdt zijn kerkboek onder de arm. Terwijl hij
vertelt,
loopt hij driftig heen en weer, krijgt het steeds warmer.
De
graaf van Huyn is volgens Peerke maar een grote kwajongen,
Eergisteren
op het kasteel heeft hij tot drie keer toe beloofd, dat
hij
zou komen. De schout en Sophie hebben het beste van 't beste
meegenomen
om hem goed te onthalen. De pastoor heeft nog
gewacht
met de Mis te beginnen. En tenlangenleste komt me daar
ene
uit Horst op zijn dooie gemak aangekakt met de boodschap,
dat
Zijne Genade niet kan komen, omdat zijn paarden zo lelijk
hoesten.
Of in heel Horst geen ander peerd te krijgen was! Een
kerel
van niks, de hele Jan van Huyn...
Maar
't was toch schoon en plechtig in de nieuwe kapel. En uitermate
vol,
want de mensen stonden tot ver buiten de deur. Peer
gelooft
niet, dat Pastoor Jacobs al ooit zo lekker heeft gepreekt.
Hij
zei, dat Ons Heer niet zozeer gesteld was op grote en prachtige
paleizen
van kerken; Hem was het meer te doen om de goede
gezindheid
en de hartelijkheid van Zijn volk. Daarom zou dit
nederig
kapelleke voor Zijn ogen verrijzen als een groots en treffelijk
monument
van de goede wil Zijner Deurnse kinderen, die
immers
voor Hem deden, wat zij konden, en Hem gaven, wat zij
hadden...
Meester Geraerd wist dit alles veel aandoenlijker te
maken
dan Peer het kan nazeggen, en toen kregen de meeste
mensen
het te kwaad, dat is te begrijpen...
Lijntje
begrijpt het zo goed, dat zij heur tranen moet afvegen.
...En
verder heeft de geus op zijnen tabberd gehad, dat de pluimen
er
afstoven. 't Was oprecht zunde, dat ze 't niet konden horen, de
vuile
ketters, de schismetieke scheurmakers, dat ze zijn!
Hiermee
is Peer op zijn chapiter. Pauwel Thonys speelt op het
orgel
voor de geus. Zoudt ge zo'n lelijke mens niet zijn hart in
zijn
handen geven — 't is nog zund, dat Peer het zegt? Op lest
zoudt
ge u nog moeten schamen, dat ge Colen heet, mardi nog toe!
Dat
kunt ge niet erbij laten, maar wat wilt ge doen?...
Als
hij zijn kerkboek op tafel legt, krijgt hij een goede inval...
Zijn
schrijfgerief! Waar is zijn schrijfgerief? Hij moet dadelijk zijn
schrijfgerief
hebben!
133
Lijntje
haast zich, want zij heeft haren mens nog nooit zo verwoed
gezien.
En zij is bang, voor wat hij in zo'n vlaag al niet gaat
schrijven!
Het
wordt een hele begankenis. De ganzenveren liggen in een
saamgebonden
bundeltje boven op de schapraai. Zij klimt erbij met
een
stoel en brengt een dikke stofwolk mee naar beneden. En het
zweet
breekt haar uit, nu zij 't knoopje niet gauw genoeg kan
loskrijgen.
Dan moet zij helpen de tafel voor het venster te schuiven,
waar
hij goed kan zien. Hij bromt eens afkeurend tegen de
pennepunten,
schiet eindelijk zijn wammes uit en gaat naar achteren
om
zijn mes aan te zetten.
Onderwijl
krijgt Lijntje het kruikje inkt uit de kast en doet wat
fijn
zand op een schaaltje. Misschien is de inkt te dik geworden,
maar
zij zal er een kannenken water bij zetten, dan kan hij naar
zijn
eigen smaak aanlengen.
Als
hij na verscheiden mislukkingen een fijne, harde punt heeft
gesneden,
neemt hij zijn kerkboek en begint te schrijven op de
achterste,
lege blaadjes. En hij heeft er wat mee te stellen, want
hoelang
is het alweer geleden? Als schepen hoeft ge niet veel meer
dan
uw naam te zetten, terwijl ge als kerkmeester hele rekeningen
moet
schrijven. En zijn handen trillen, want hij is moe en bezweet,
om
maar niet te spreken van de alteratie om die onbeschaamde
vlegel
van een Pauwels. Maar hij zal hem tracteren, wacht een
beetje!
Peer
schrijft de woorden, die hij goed van buiten kent, in ouderwetse
spelling.
Voor de rest spreekt hij iedere lettergreep zachtjes
uit
en schrijft haar neer op het gehoor. En hij doet zijn best
om
het even indrukwekkend te maken als een gerechtelijke acte.
Maar
als hij aan Pauwels toe is, moet hij eens goed nadenken,
hoe
ge „orgel" schrijft, met een u of met een dubbele ee. Hij
prevelt,
steeds luider: „ölgere, ulgere, eelgere", en luistert scherp
toe.
't Schijnt meest op 'n ee te trekken.
Onderwijl
zijn de grote jongens en het volk thuis gekomen, maar
Lijntje
houdt hen met driftig gebaar op afstand. Stil toch, onsvader
is
aan 't schrijven! Dan vormen zij een kringetje aan de
achterdeur
en vertellen fluisterend aan ons-moeder dat Pauwels
Thonys
niet van voren uit de kerk is gekomen, maar van achteren,
langs
de sacristij... Peer merkt er niets van, schrijft door, dat het
134
zweet
over zijn wang loopt. Maar straks zal hij mopperen, dat
ze
dit niet seffens aan hèm konden vertellen.
Na
een kwartier richt hij zich op. Hij heeft een stijve nek gekregen,
maar
dat is niets. Zorgvuldig blaast hij het zand van zijn schrijfwerk
en
dan kunnen ze komen kijken.
Hij
trekt een wreed gezicht en leest op boze toon. Lijntje en
de
jongens kijken over zijn schouder:
Memorya.
Dat
op Synt Japickx der Appostelen dag int jaer ons Heeren 1649
sone
groeten rewyn en verboedt van de Hoochmogende Staeten
van
Hollant is gewest in ons gemeynte van Dorne, dat men over
Grootenberck
op het Roets*) heeft gepreeckt ende mys gedaen
voor
die van Dorne en Vlyerden, om datter eene predikant van
Hollant
in de kercke van Dorne preeckten, met den guessen scolmester
was
daer in, ende Pouwels, Thonys Colen soon, was daer
oock
in en spulden op het eelgeren ende custers vrou, met hun
vyeren
waren daer in. Sooe dan Godt gelieft en thee versyen alt
Hum
sal gelieven. Ick segge, het is gesegt den xxv Julyus 1649 op
St.
Jacobusdach der Appostelen. Dit hebbe ick Peter Gevarts Colen
opgeteykent
om te onthouden. Ende was geteykent Peter Gevart
Colen
out schepen**) in Doerne, synde gewest in syn leven lange
jaeren
schepen alhier.
Lijntje
krijgt een koude rug, als zij bedenkt, dat de schande van
Pauwels
nu voor altijd is vastgelegd in het kerkboek van ons-vader.
Nu
kan zij het niet meer vergeten, zal er telkens aan moeten
denken,
wanneer zij 's Zondags het boek uit de kast haalt, 't Is
wel
ijselijk, dat de jongen zó te boek is gesteld, maar hij hééft het
ernaar
gemaakt. Dan moet hij voor die lelijke geuzen ook maar
geen
muziek maken!
Zij
windt zich op en begint uit te varen over Pauwels om zichzelf
te
overtuigen. Want in heur hart vindt zij het misschien toch een
beetje
straf, dat men zoiets van u gaat schrijven. Maar ons-vader
*)
Venroys.
**)
Peer bedoelt, dat hij zich tot de oude, ervaren schepenen rekent.
Dit jaar was
hij
ongetwijfeld in functie, want in December gaat hij als schepen naar
Den
Moosdijk
om verslag uit te brengen van de plundering.
135
heeft
hem helemaal niet te hard aangepakt, dat niet. Er staat geen
woord
te veel; het is rechtvaardig gedaan.
Zie
zo. Peerken is doodop, maar nu kan hij tenminste tot bedaren
komen.
Dat kunt ge toch niet erbij laten, wat is dat nu!
Hij
veegt zijn zweet af en zegt, dat ze wel een pot bier kunnen
gaan
tappen voor de dorst. Dan gaat hij rustig in zijn eigen hoekje
zitten
dromen als op iedere gewone Zondag.
Maar
hij zal niet hebben gedroomd, hoe goed hij zijn doel zou
bereiken.
Want twee en een halve eeuw later vindt Hendrik
Ouwerling
als door een wonder het oude kerkboek terug, met de
Memorya
nog erin. En hij heeft haar overgeschreven in zijn groot,
dik
boek, dat die van Deurne hebben laten drukken in Helmond.
Om
te onthouden, schreef Peter Gevarts.
|