Indien
Huysinghius bij het rencontre op het kasteel zich door de
pastoor
heeft laten manoeuvreren tot zelfmoord, vandaag, op
Maria-Hemelvaartsdag,
is hij zo voorkomend zichzelf te begraven
op
de koop toe.
Geraerd
heeft al twee Missen gelezen op den Grootenberg. Daarop
is
hij te paard gestegen, heeft Wilbert voor op het zadel gezet en
is
hard naar het dorp gereden om nog gauw een dienst te celebreren
in
de schuur van Anneke, de weduwe van de mulder aan de Heimolen
onder
Vreewijck. Dit is voor de mensen, die 's morgens op
het
huis moesten passen, of die niet goed uit de voeten kunnen.
Het
kan louter toeval zijn geweest. Ook is het opvallend, dat zoveel
mensen
in hun zondagse kleren dezelfde kant opgaan. En
wat
zij zelf niet zouden toegeven: daar zijn er veel, die volstrekt
niet
zo hard naar Den Grootenberg lopen, maar hier in het dorp
geen
enkele clandestiene Mis verzuimen, in de hoop, dat er een
fris
relletje zou te beleven zijn. Dit zijn voornamelijk jonge gasten,
of
zij, die op heel de wereld geen twintig stuiver te verspelen
hebben
en waarvan de schout sprak, toen hij de predikant wilde
bangmaken.
Of
is het alleen het zoete gevoel, dat het niet mag? In ieder geval
is
het vandaag bij Anneke de Molder veel drukker dan nodig of
wenselijk
zou zijn.
Als
bij elke verboden Mis, staan ook aan de Heimolen een paar
mannekens
op de uitkijk. Maar dezen vinden het zulk een ,,flauwen
zever"
en voelen zich zo veilig, dat de predikant al op het erf
staat,
voordat zij aan hem gedacht hebben.
Geraerd
heeft juist de Communio achter de rug en daarmee is het
een
geldige Mis. Hij heeft zijn nood-altaar zeer tactisch opgesteld,
vlak
bij een achterdeurtje, dat nu openvliegt. Een dom hoofd zegt,
dat
de predikant voor de deur staat.
137
Verder
komt Huysinghius niet. De boeren zijn opgesprongen,
versperren
hem de weg en beletten zijn uitzicht op het altaartje.
Achter
deze levende dekking vlucht Geraerd met zijn kelk ongezien
de
schuur uit, het erf over en het molenhuis binnen. Wilbert zit
hem
op de hielen met de ampullen. Maar het is een mirakel, zo
wijs
dit gastje is, want eerst heeft hij vliegensvlug de kaarsen
uitgeblazen.
Drie-vier
boeren schieten toe, grijpen het missaal, het kruisbeeld
en
de kandelaars, zwieren het altaarkleed van de tafel en in een
wip
zijn alle overtuigingsstukken veilig bij Anneken onder dak.
Haar
twee zoons, allebei schone, oppassende kerels, staan op wacht
bij
de gesloten huisdeur. De oudste hangt quasi-doelloos met zijn
elleboog
in de vork van een gaffel te leunen.
Nu
heeft de voorschepen Van den Boomen, die vlak bij het altaar
zit,
tot taak verdere onheilen te voorkomen. En hij weet, dat hij
hier
niet het beste en verstandigste deel van Deurne voor zich heeft.
Hij
begint in zijn onmiddellijke omgeving. „Aart, wat er ook gebeurt,
houd
oewe mond toe!", zegt hij tot Meulendijcx, die naast
hem
staat en al gevaarlijk rood wordt.
Dan
haast Jantje zich naar de ingang. Iedereen maakt plaats, want
zo
klein als hij is, zij voelen in hem hun aangewezen leider. „Stil-
lekens
aan, denkt aan oew zuurverdiende dolders!", zegt hij telkens,
terwijl
hij zich door de opeengepakte lijven wringt.
Reeds
klinkt daar de scheurende stem van de predikant, die uitweidt
over
superstitiën en afgoderijen, het eeuwig hellevuur en
het
Licht des Evangeliums. Niemand hoort wat hij zegt. Zij ver-
sperren
hem de weg, maar overigens zijn allen overweldigd door
zijn
onverschrokken optreden. Of is het louter zelfgenoegzaamheid
en
dringt het niet tot Huysinghius door, dat hij hier met zijn
gezondheid
staat
te spotten? Als hij één hunner lastig viel, zou deze
enkeling
zich niet onbetuigd laten, al gauw zijn mes trekken. Nu
zij
een kudde vormen, zijn ze veel beter te beheersen. Tot er iets
gebeurt
— en er is niet veel voor nodig, er hoeft maar een vrouw
te
gillen — waardoor de massa in beweging komt. Maar dan breken
alle
hellehonden los.
En
het begint al. Wanneer hij een ogenblik zwijgt, klinkt van
achter
uit de hoop een harde, opruiende stem:
„Doe
gin moeite: Merie de Waellin is nie hier!"
138
Er
kraakt een gevaarlijke schaterlach en Jan van den Boomen
komt
maar juist op tijd. Met één armzwaai gelast hij stilte. Nu
staat
hij daar, volkomen rustig en zeker van zijn zaak, tegen de
verbolgen
Hollander op te kijken, zegt hem ernstig goeiendag en
vraagt
wat er van zijn dienst is.
Maar
Huysinghius is nog niet bekomen van de hatelijke toespeling.
Eerst
nu verneemt hij, dat zijn ridicuul avontuur met de
schone
Waalse gemeengoed is. Want in zijn Hollandse terug-
houdendheid
heeft Jan Stoffels het veel te pijnlijk gevonden erop
te
zinspelen.
Het
duurt een wijltje, voordat de predikant tot bezinning komt.
Zijn
glibberige ogen draaien wat duizelig door zijn hoofd. Maar
Jantje
heeft de tijd, heft zijn ontwapenend gezichtje vragend naar
hem
op en wacht kalm af.
Dan,
stroef en werktuigelijk, begint Huysinghius de kleine president
over
het hoofd te zwaaien met plakkaten en hoogmogenden,
met
geïnterdiceerde afgoderijen en godslasterlijke superstitiën.
Waarop
Jantje fier, maar een beetje dubbelzinnig antwoordt, dat
hij
van godslasteringen niets ofte niets heeft bespeurd. En als de
heer
predikant beter geïnformeerd is, zal hij gelieven al die
afgoderijen
en
superstitiën maar eens aan te wijzen.
Dit
kan onze voorschepen rustig zeggen, want daar achter in de
schuur
zijn enkele grappenmakers zo huiselijk mogelijk op stoelen
rond
de tafel gaan zitten, die voor altaar heeft gediend.
Dominee
is er niet geheel met zijn hoofd bij. En Jantje antwoordt
slag
om slinger met vriendelijke spitsvondigheden, waartegen niet
veel
in te brengen is. Als mijn Heer Predikant zich meent te kunnen
beklagen,
zal hij zich tot de schout of de vorster moeten wenden.
Het
is hun taak om toe te zien op de richtige naleving van keuren,
breuken
en plakkaten. Voor zover Jan het recht kent, staat nergens
geschreven,
dat de predikant belast zou zijn met de interrogatoriën
van
een proces-crimineel.
Huysinghius
krijgt er dan ook gauw genoeg van. Hij slingert een
vernietigende
blik in het rond en druilt waardig af.
Dit
is het hachelijk moment, waarop ge zo dom zijt een troep muiters
uw
rug toe te keren. Dan knapt het zijden draadje van uw overwicht
schielijk
af. Dan moogt ge verwachten, dat ogenblikkelijk
een
gehuil opstijgt en de eerste steen al door de lucht suist. En
139
dan
is geen morele macht nog in staat de razernij van het massabeest
te
bedwingen.
Maar
nu is Jan Symondts van den Boomen hier om te zorgen, dat
de
predikant niet eens wordt nagejouwd. Terstond weet hij de
aandacht
af te leiden door een paar snelle renboden te zenden
naar
de schout en de vorster. Met de complimenten, dat zij zich
niets
laten wijsmaken, want de Hollander heeft niets gezien dan
een
schuur met mensen erin. Hetgeen met geen enkel plakkaat
in
strijd is.
Even
later komt Geraerd te voorschijn en poogt vergeefs zijn on-
Deugende
lach van ontsnapt boefje te verbijten. En Wilbert staat
naast
hem te dansen van plezier.
Mardi
toch! Zij waren voorbereid op het tragisch gezicht van een
lijkbidder...
Hun kwaad humeur slaat met zuidelijke snelheid om;
zij
trekken scheef van het lachen. Hij veegt zijn botten aan de
geus,
ons pastoorke!
En
in plaats van te kermen over heiligschennis en meer van die
dingen,
zegt hij even monter, dat de Mis net compleet was. Het
enige,
wat hij niet meer kon geven, was zijn benedictie. Maar
nu
de geus is afgedropen, hoeven zij niet eens zonder benedictie
naar
huis.
Zij
vatten de hoed af, knielen neer op het erf en worden vrolijk
gezegend
in nomine Patris et Filii et Spiritus
Sancti.
Maar
dan moet Wilbert voor de president verschijnen. Want
Jantje
heeft het grootste pleizier gehad, toen deze ferme jongen
zonder
een ogenblik te prakkezeren vooruitschoot om de kaarsen
uit
te blazen. Als een snoek! Wilbert heeft daar eens laten zien,
dat
hij zijnen stiel kent. Want die keersvlammekens in zo'n halfdonkere
schuur,
oei-oei!
De
voorschepen tast in zijn zak en haalt er een negenmanneken *)
uit.
Hier, dat is voor Wilbert, omdat hij zo goed kan blazen. Dat
hij
maar hard naar Marie de Waellin loopt om bollekens te kopen.
Maar
Wilbert is zo trots op zijn onderscheiding, dat eerst na drie
dagen
de verleiding hem te sterk wordt.
*)
Bronzen muntje ter waarde van 1/8 stuiver.
140
|