CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 15

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

„Den Predicant en heeft daer niet over te segghen,

hy mach hem met synen stoel en boecken moeyen; ick

ben Drossaert, ick heb daet eedt voor ghedaen!"

Indien Huysinghius bij het rencontre op het kasteel zich door de

pastoor heeft laten manoeuvreren tot zelfmoord, vandaag, op

Maria-Hemelvaartsdag, is hij zo voorkomend zichzelf te begraven

op de koop toe.

Geraerd heeft al twee Missen gelezen op den Grootenberg. Daarop

is hij te paard gestegen, heeft Wilbert voor op het zadel gezet en

is hard naar het dorp gereden om nog gauw een dienst te celebreren

in de schuur van Anneke, de weduwe van de mulder aan de Heimolen

onder Vreewijck. Dit is voor de mensen, die 's morgens op

het huis moesten passen, of die niet goed uit de voeten kunnen.

Het kan louter toeval zijn geweest. Ook is het opvallend, dat zoveel

mensen in hun zondagse kleren dezelfde kant opgaan. En

wat zij zelf niet zouden toegeven: daar zijn er veel, die volstrekt

niet zo hard naar Den Grootenberg lopen, maar hier in het dorp

geen enkele clandestiene Mis verzuimen, in de hoop, dat er een

fris relletje zou te beleven zijn. Dit zijn voornamelijk jonge gasten,

of zij, die op heel de wereld geen twintig stuiver te verspelen

hebben en waarvan de schout sprak, toen hij de predikant wilde

bangmaken.

Of is het alleen het zoete gevoel, dat het niet mag? In ieder geval

is het vandaag bij Anneke de Molder veel drukker dan nodig of

wenselijk zou zijn.

Als bij elke verboden Mis, staan ook aan de Heimolen een paar

mannekens op de uitkijk. Maar dezen vinden het zulk een ,,flauwen

zever" en voelen zich zo veilig, dat de predikant al op het erf

staat, voordat zij aan hem gedacht hebben.

Geraerd heeft juist de Communio achter de rug en daarmee is het

een geldige Mis. Hij heeft zijn nood-altaar zeer tactisch opgesteld,

vlak bij een achterdeurtje, dat nu openvliegt. Een dom hoofd zegt,

dat de predikant voor de deur staat.

137

 

Verder komt Huysinghius niet. De boeren zijn opgesprongen,

versperren hem de weg en beletten zijn uitzicht op het altaartje.

Achter deze levende dekking vlucht Geraerd met zijn kelk ongezien

de schuur uit, het erf over en het molenhuis binnen. Wilbert zit

hem op de hielen met de ampullen. Maar het is een mirakel, zo

wijs dit gastje is, want eerst heeft hij vliegensvlug de kaarsen

uitgeblazen.

Drie-vier boeren schieten toe, grijpen het missaal, het kruisbeeld

en de kandelaars, zwieren het altaarkleed van de tafel en in een

wip zijn alle overtuigingsstukken veilig bij Anneken onder dak.

Haar twee zoons, allebei schone, oppassende kerels, staan op wacht

bij de gesloten huisdeur. De oudste hangt quasi-doelloos met zijn

elleboog in de vork van een gaffel te leunen.

Nu heeft de voorschepen Van den Boomen, die vlak bij het altaar

zit, tot taak verdere onheilen te voorkomen. En hij weet, dat hij

hier niet het beste en verstandigste deel van Deurne voor zich heeft.

Hij begint in zijn onmiddellijke omgeving. „Aart, wat er ook gebeurt,

houd oewe mond toe!", zegt hij tot Meulendijcx, die naast

hem staat en al gevaarlijk rood wordt.

Dan haast Jantje zich naar de ingang. Iedereen maakt plaats, want

zo klein als hij is, zij voelen in hem hun aangewezen leider. „Stil-

lekens aan, denkt aan oew zuurverdiende dolders!", zegt hij telkens,

terwijl hij zich door de opeengepakte lijven wringt.

Reeds klinkt daar de scheurende stem van de predikant, die uitweidt

over superstitiën en afgoderijen, het eeuwig hellevuur en

het Licht des Evangeliums. Niemand hoort wat hij zegt. Zij ver-

sperren hem de weg, maar overigens zijn allen overweldigd door

zijn onverschrokken optreden. Of is het louter zelfgenoegzaamheid

en dringt het niet tot Huysinghius door, dat hij hier met zijn gezondheid

staat te spotten? Als hij één hunner lastig viel, zou deze

enkeling zich niet onbetuigd laten, al gauw zijn mes trekken. Nu

zij een kudde vormen, zijn ze veel beter te beheersen. Tot er iets

gebeurt — en er is niet veel voor nodig, er hoeft maar een vrouw

te gillen — waardoor de massa in beweging komt. Maar dan breken

alle hellehonden los.

En het begint al. Wanneer hij een ogenblik zwijgt, klinkt van

achter uit de hoop een harde, opruiende stem:

„Doe gin moeite: Merie de Waellin is nie hier!"

138

 

Er kraakt een gevaarlijke schaterlach en Jan van den Boomen

komt maar juist op tijd. Met één armzwaai gelast hij stilte. Nu

staat hij daar, volkomen rustig en zeker van zijn zaak, tegen de

verbolgen Hollander op te kijken, zegt hem ernstig goeiendag en

vraagt wat er van zijn dienst is.

Maar Huysinghius is nog niet bekomen van de hatelijke toespeling.

Eerst nu verneemt hij, dat zijn ridicuul avontuur met de

schone Waalse gemeengoed is. Want in zijn Hollandse terug-

houdendheid heeft Jan Stoffels het veel te pijnlijk gevonden erop

te zinspelen.

Het duurt een wijltje, voordat de predikant tot bezinning komt.

Zijn glibberige ogen draaien wat duizelig door zijn hoofd. Maar

Jantje heeft de tijd, heft zijn ontwapenend gezichtje vragend naar

hem op en wacht kalm af.

Dan, stroef en werktuigelijk, begint Huysinghius de kleine president

over het hoofd te zwaaien met plakkaten en hoogmogenden,

met geïnterdiceerde afgoderijen en godslasterlijke superstitiën.

Waarop Jantje fier, maar een beetje dubbelzinnig antwoordt, dat

hij van godslasteringen niets ofte niets heeft bespeurd. En als de

heer predikant beter geïnformeerd is, zal hij gelieven al die afgoderijen

en superstitiën maar eens aan te wijzen.

Dit kan onze voorschepen rustig zeggen, want daar achter in de

schuur zijn enkele grappenmakers zo huiselijk mogelijk op stoelen

rond de tafel gaan zitten, die voor altaar heeft gediend.

Dominee is er niet geheel met zijn hoofd bij. En Jantje antwoordt

slag om slinger met vriendelijke spitsvondigheden, waartegen niet

veel in te brengen is. Als mijn Heer Predikant zich meent te kunnen

beklagen, zal hij zich tot de schout of de vorster moeten wenden.

Het is hun taak om toe te zien op de richtige naleving van keuren,

breuken en plakkaten. Voor zover Jan het recht kent, staat nergens

geschreven, dat de predikant belast zou zijn met de interrogatoriën

van een proces-crimineel.

Huysinghius krijgt er dan ook gauw genoeg van. Hij slingert een

vernietigende blik in het rond en druilt waardig af.

Dit is het hachelijk moment, waarop ge zo dom zijt een troep muiters

uw rug toe te keren. Dan knapt het zijden draadje van uw overwicht

schielijk af. Dan moogt ge verwachten, dat ogenblikkelijk

een gehuil opstijgt en de eerste steen al door de lucht suist. En

139

 

dan is geen morele macht nog in staat de razernij van het massabeest

te bedwingen.

Maar nu is Jan Symondts van den Boomen hier om te zorgen, dat

de predikant niet eens wordt nagejouwd. Terstond weet hij de

aandacht af te leiden door een paar snelle renboden te zenden

naar de schout en de vorster. Met de complimenten, dat zij zich

niets laten wijsmaken, want de Hollander heeft niets gezien dan

een schuur met mensen erin. Hetgeen met geen enkel plakkaat

in strijd is.

Even later komt Geraerd te voorschijn en poogt vergeefs zijn on-

Deugende lach van ontsnapt boefje te verbijten. En Wilbert staat

naast hem te dansen van plezier.

Mardi toch! Zij waren voorbereid op het tragisch gezicht van een

lijkbidder... Hun kwaad humeur slaat met zuidelijke snelheid om;

zij trekken scheef van het lachen. Hij veegt zijn botten aan de

geus, ons pastoorke!

En in plaats van te kermen over heiligschennis en meer van die

dingen, zegt hij even monter, dat de Mis net compleet was. Het

enige, wat hij niet meer kon geven, was zijn benedictie. Maar

nu de geus is afgedropen, hoeven zij niet eens zonder benedictie

naar huis.

Zij vatten de hoed af, knielen neer op het erf en worden vrolijk

gezegend in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti.

Maar dan moet Wilbert voor de president verschijnen. Want

Jantje heeft het grootste pleizier gehad, toen deze ferme jongen

zonder een ogenblik te prakkezeren vooruitschoot om de kaarsen

uit te blazen. Als een snoek! Wilbert heeft daar eens laten zien,

dat hij zijnen stiel kent. Want die keersvlammekens in zo'n halfdonkere

schuur, oei-oei!

De voorschepen tast in zijn zak en haalt er een negenmanneken *)

uit. Hier, dat is voor Wilbert, omdat hij zo goed kan blazen. Dat

hij maar hard naar Marie de Waellin loopt om bollekens te kopen.

Maar Wilbert is zo trots op zijn onderscheiding, dat eerst na drie

dagen de verleiding hem te sterk wordt.

*) Bronzen muntje ter waarde van 1/8 stuiver.

140