CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 17

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Alsoo den predicant somtijts door syn wandelen hier

en daer den dienst socht te verstoren, soo Syn E. op

den xxvijsten (27 Dec.) oock hadde gedaen tot

Vreeskwijck, hebbe hem met syn huysvrouw expresselyck

genodicht om hem van alles wat te informeren

in voerdeel van ons gemeynte by kennisse van de

Regeerders. Alstoen vertert in maeltijdt, wyn ende

bier. 3—10 — 0.

.'s Avonds voor Kerstmis loopt de pastoor eens achter in de hof

om naar de lucht te kijken. Daar boven Helmond staat de rood-

koperen zonneschijf heet en scherp aan de bleekgroene horizon

van deze zachte winteravond. Als hij terugkomt in de herd, wrijft

hij zijn handen.

„Ons Heer is mee Z'n sloren," zegt hij tot Jenneke. „We hebben

er schoon weer op."

Want vanavond trekt hij met een lange karavaan Deurnse herders

naar het stalleken van Bethlehem op Den Grootenberg.

Ja, we hebben een kerststal. Geraerd is uit schooien geweest en

Margriet van Wittenhorst, de gewezen Vrouwe van Deurne, heeft

hem haar eigen beeldjes geleend, met nog een paar nieuwerwetse,

vergulde kandelabers. De beeldjes zijn van terra-cotta, fijn be-

schilderd in glanzende kleurtjes, iets heel bizonders. En Thonis

den Temmerman heeft een stal getimmerd van ongeschilde berken-

stam, met een strooien dak, zo echt als 't maar kan.

Klokke middernacht moet de Mis beginnen en het zal buitengewoon

plechtig zijn. Vannacht kijken we niet op een paar pond

kaarsen en voor het eerst wordt er muziek gemaakt in de kapel.

Laurens de Lou heeft zijn orgeltje naar Den Grootenberg laten

Brengen. 't Is al een heel oud kastje, nog van zijn grootvader,

maar het geeft nog ordentelijk muziek. En als vanouds zingen de

vijf beste koorzangers onder aanvoering van de geweldige bariton

Jan van den Boomen. Men kon het een straat ver horen, zo is hij

met zijn mannen aan 't oefenen geweest. En Marcelis Jan Celen,

de afgezette ondermeester van Laurens de Lou, strijkt heel schoon

151

 

over de viool. Ge zult zien: dat wordt haast een Nachtmis als in

de goede tijd, toen er nog geen geuzen waren uitgevonden...

Maar het heeft niet veel gescheeld, of het was een treurige Kerstmis

geworden. Iedereen dacht, dat de oorlog weer begon. Men zegt,

dat de predikant en Jan Stoffels al gereed stonden om te vluchten.

En voor die van Moosdijck is het kerstfeest op een gruwelijke

manier bedorven. Vier dagen geleden werden die mensen in een

paar uur tijds volkomen geruïneerd.

Karel Hertog van Lotharingen heeft zijn land verspeeld aan de

Koning van Frankrijk. Maar hij staat nog aan het hoofd van wel

tienduizend dieven te voet en te paard. En die moet hij bezig-

houden, want zij vreten hem de oren van het hoofd. Naar verluidt,

is hij met Spaans geld omgekocht om hier op Staats gebied de boel

wat overhoop te halen.

Verleden week, op de negentiende, is een bende Lorainoisen af-

Gemarcheerd uit het graafschap Horne langs de oude heirbaan

naar het Noorden. Omtrent negen uur in de avond overvielen zij

de hoevenaars van Moosdijck en Heytrack zó onverwacht, dat er

niet één kon ontsnappen. De boeren werden afgeranseld, omdat

er geen geld gevonden werd, en opgesloten in de kelders. En

toen de Lorainsen aftrokken, mochten de Moosdijckers nog blij

zijn, dat zij niet tegelijk met hun boeltje waren verbrand. De

huizingen staan nog overeind, maar dat is ook alles, ’s Anderen-

daags zijn de schepenen Peter Gevarts Colen en Aert Jan Meulen-

dijcx gekomen om een ,,beleydinghe" op te maken over ,,de ge-

ledene schade, uytplunderinghe ende bederfnisse". Alle lijnen en

wollen kleren, huisraad en meubelen waren kuis weg. Maar dit

is nog niets, vergeleken bij de 8 paarden, 38 hoornbeesten en 48

schapen, die zijn weggedreven, de grens over. Want met zo'n

omvangrijke buit waagden de rovers zich niet verder op Staats

gebied.

Aanvankelijk was het medelijden en hulpvaardigheid, wat de klok

sloeg. De regenten hebben zelfs gezegd, dat het billijk zou zijn de

schade over alle ingezetenen „contributie gewijs te verdeylen en te

repartiseren". De sukkelaars hebben immers het gelag betaald voor

heel ons-gemeente.

Maar iedere opwelling, goed of kwaad, trekt bij onze mensen weer

snel af. Ge hoort er al, die beginnen te morren. Die plundering zal

152

 

heel wat belopen en iedere stuiver is er één, nu we zo onbarmhartig

worden uitgezogen door de Hollander. Waarom gaan die hoeve-

naars niet naar Den Haag om schadevergoeding? Laat de geus

ook eens wat doen voor al het geld, dat hij ons afperst! Is hij niet

verplicht zijn eigen grenzen te beschermen tegen uitlandse benden?

Maar dat kunt ge begrijpen! Zolang het maar vuile papisten zijn,

die de klappen krijgen, lacht de Hollander in zijn vuistje.

Daar komt nog bij, dat die van Moosdijck en Heytrack slechts in

naam bij Deurne behoren. Zij leven eigenlijk in Meyel, gaan daar

ter markt en ter kerke, worden door de Meyelse priesters gedoopt

en berecht. Ge krijgt hen alleen te zien, als ze wat nodig hebben.

En nu de schout heeft vernomen, dat de Lorijnen zijn teruggetrokken

op Diest, zijn die van Deurne de schrik weer te boven.

 

Al om tien uur is het dorp in rep en roer. Wat hen zo opwindt,

is niet zozeer het heilige feest, als wel hun overwinning op de

vijandige duisternis. Met hun aantal en hun licht trotseren zij even

dapper als veilig de verraderlijke nacht, zijn stalkaarsen en gloeiende

mannen, zijn spoken en wolven. En als ze bijwijlen toch huiveren,

is het van plezante roekeloosheid.

Veertig karren stellen zich op langs het Haageind. Met hetzelfde

plezier had Geraerd er honderd kunnen krijgen, maar de kapel is

helaas niet groot genoeg. De kerkmeesters hebben verordineerd,

dat de jongedochters zoveel mogelijk thuis moeten blijven, maar

dat ziet ge van hier.

Het is een prachtig gezicht. Zelden hebben we zo'n plezier gehad.

Het Haageind is sprookjesachtig verlicht, want aan iedere kar

hangen minstens vier lanteerns. Meester Geraerd zit op het goed

peerd van de schout en heft een lange fakkel boven zijn hoofd.

Als een jong, fanatiek artillerie-officier draaft hij langs de voer-

tuigen, staat recht in de beugels en galmt zijn orders boven alle

rumoer uit. De onmisbare Dielis Vogels is zijn bereden ordonnans,

zit op de jonge vos van Thunis Aerts... Een eindje vooruit Jasper!

Aansluiten bij de kar van Willemke Leenders. Is er nog plaats hier?

Laat de ouwe Dries dan meevaren...

Daar zit me die zotte flodder van Lieven Anthonis met een stuk of vier

jonge vrijers op de kar van de dove scheper Jan Melis. Als Geraerd

zijn flambouw boven dit nest houdt, valt er een verlegen stilte.

153

 

154

 

„Klimt er maar eens gauw af, Marieke! Ik weet een veul beter

plaatske vur ou."

„Jawel, heer pestoor," antwoordt de dove. „Daar kan er nog

hendig ene bij."

En onder schallend gelach brengt de pastoor de giebelende Marieke

in veiligheid tussen vier oude hemelprenten op de kar van Peerke

Daemen...

— Hoor die wulpse kwinkslagen en dat helse gelach! Is dit een

kerkgang? Het is een heksensabbath! Een troep zigeuners van

Bohemen gedraagt zich met groter waardigheid. Bezie me die vuile

paap met zijn duivelse drukte. Gezeten op een briesend paard,

zwaaiend met de rosse fakkel der verdoemenis, als een ruiter uit

de Apokalypsis. Het is de Here een gruwel...

In de hof van de pastorie is Dominus Huysinghius op een stoel

geklommen onder de pruimeboom en loert voorzichtig over de heg.

Niemand mag weten, dat hij deze godverzoekende ontering van

de heilige nacht wil zien. Dit brutale machtsvertoon beschouwt hij

als een uittarting, een persoonlijke belediging. Want overigens

gaat het schouwspel zijn begrip te boven.

Gaudeamus in Domino? Voor hem heeft dit woord een andere

betekenis. Dit feest wil hij gevierd zien in een sombere plechtstatig-

heid, die onze boeren hoogstens komiek zouden vinden. Hij verlangt

eerbied van een volk, dat slechts liefde geven kan.

Ga toch weg, zouden wij zeggen, het is geen begrafenis! Er is een

Kleine gekomen en Ons Heer wil vandaag geen zure gezichten

zien. De geus zet alles op zijn kop: van Kerstmis maakt hij Goede

Vrijdag!

Huysinghius verlaat zijn uitkijkpost en gaat naar binnen. Hij kan

het walgelijk tafereel niet langer aanzien. Toch is hij meer onder

de indruk dan hij zelf beseft. Voor het eerst moet hij zich teweer-

stellen tegen het fnuikend voorgevoel, dat hij in dit land steeds

zijn kop zal stoten aan iets onveranderlijks: de geaardheid van een

volk, zoals het toch zeker volgens de predikant door God moet

zijn geschapen. Deze mensen beleven al hun aandoeningen in kin-

derlijke uitbundigheid. Voor hen is uiterlijk vertoon even onmis-

baar, als het de nuchtere Hollander tegenstaat.

Er zijn geleerden, die zeggen, dat ieder gelovige zich een God

maakt naar zijn eigen smaak. Dan zijn er dus evenveel Goden als

155

 

mensen, die zich van Hem een voorstelling trachten te vormen.

En dan gaat hier in Brabant de strijd tussen de vervaarlijke Here

God van Holland en een tegoedertrouw Lieven-Heerken van eigen

bodem.

Vannacht heeft Huysinghius af te rekenen met een vlaag van

moedeloosheid. Met geweld moet hij zich wijsmaken, dat hij dit

beweeglijk volkje kan bekeren tot een bloot-verstandelijke gods-

dienst zonder attracties, zodra die verdoemde paap van een Jacobs

maar zal verbannen zijn. En om zich beter te overtuigen, ontwerpt

hij een splinternieuwe doleantie:

Aen Ho: Mo: Heeren Staten Generael

der Vereenichde Nederlanden.

Geven met behoorlycke reverentie te kennen den predicant ende

de gereformeerde ghemeente tot Deursen, hoe dat eenen Mr.

Geraerdt, gewesen Mispriester aldaer, die door uw Ho:Mo: placcaet

neffens andere uyt de Meyerye was gheset, sich selven dies

niettegenstaende daer onthout, op alle Sondagen, papistische heylige

dagen en begravingen van lycken, met de paepsche ghemeente

uyt ende thuys gaet eeven buyten onsen dorpe en daer met lasteren

en schelden de waere religie suspect, de ghemeente verbittert ende

onbekeerlyck maeckt, alles onder pretext van te hebben verblijvens

consent in die Meyerye...

Voorlopig heeft de „gewezen Mispriester" het nog zeer druk. Met

Kerstmis moeten al zijn schapen een beurt krijgen. Om negen uur

wordt op Den Grootenberg een tweede dienst gehouden. Dan haast

hij zich naar het dorp en vindt de grote schuur van Jan Marcelis in de

Heyacker zo vol, dat de gelovigen er uitpuilen. En op het middaguur

leest hij nog een Mis in de slotkapel van het Blokhuis.

Al deze vrome bedrijvigheid verloopt zonder stoornis, want de

predikant is zelf bezig in de kerk van Deurne. En hij heeft er de

ruimte. Het is er doods en koud, nu alle kleur en versiering weg

zijn, doch daar schijnen de Hollanders nu eenmaal van te houden.

Erger is, dat zij ook de kou voelen. Tijdens die urenlange oefeningen

zit zijn drie-persoonskudde te rillen van armoe. En Jacomijn

heeft met geen mogelijkheid de namiddagdienst kunnen bijwonen.

Van de ochtendoefening had zij zo'n felle buikpijn gekregen, dat

de hervormde gemeente al bang werd voor rode loop.

156

 

Dominee is van zijn grote verwachtingen al zo ver genezen, dat

hij voorlopig, hij zegt voorlopig, een houten beschot zal laten tim-

meren bij het priesterkoor. Deze kleine ruimte is voor zijn gemeente

nog groot genoeg. De preekstoel verhuist dan naar de plaats, waar

vroeger het hoofdaltaar stond. Daarmee worden schip en kruisbeuk

met hun proper, gothisch lijnenspel tot een verlaten, waardeloze

ruimte...

Maar op de derde Kerstdag heeft Huysinghius niets omhanden en

gaat wandelen. Geleid door zijn vorig avontuur, komt hij vanzelf

bij de Heimolen terecht.

Al doende leert men. Thans zijn de veiligheidsmaatregelen beter

voorbereid. Het komediespel eveneens. Onzichtbare boodschappers

hebben zijn komst al van verre gemeld.

De schuur van Anneke de Molder is weer stampvol en er hangt

een gezellige, geurige mensenwarmte. De vrouwen zitten bijeen

op stoelen en banken, de manskerels hurken naar boerenmanier

op de deel. Wilbert was juist bezig het Suscipiat op te dreunen.

Er is afgekondigd, dat degene, die aan de Hollander ook maar de

kleinste aandacht schenkt, een halve schelling verspeelt aan de

kerkmeesters. De lelijke mens bestaat niet; is dat goed verstaan?

Alleen de oudste zoon van Anneke — dat is nogal een bedaarde —

zal beleefd vragen, door wie de heer predikant hier is uitgenodigd.

En hem even hoffelijk verzoeken, zich van de plaats te maken.

Dadelijk bij zijn komst op het erf, hoort Huysinghius aan het ge-

Roezemoes in de schuur, wat er gaande is. Toch wordt hij over-

Duidelijk genegeerd door een drietal geburen, die rustig staan te

babbelen aan de deur van het molenhuis. Deze tartende onbezorgd-

heid maakt hem wantrouwig; hij heeft al genoeg malle figuren ge-

slagen!MMaar als hij zich niet gaat overtuigen, zouden deze ver-

doemden kunnen denken, dat hij bang is.

Aarzelend nadert hij de schuur en trekt voorzichtig de deur op

een kiertje. Daar staat Jacob Joosten den Hoeymaecker, de beste

volksredenaar van Deurne, die op geen bruiloft mankeert, boven

op de altaartafel en redevoert over de juiste manier, waarop de

borgemeesters en zetters van verpondingen te werk moeten gaan,

opdat de contributiën eerlijk worden verdeeld. En onze hoedenmaker

is zo van de tongreep gesneden, dat hij de grote hoop zelfs

nu nog weet te boeien. Slechts enkele boeren zitten krampachtig

157

 

te schudden en houden hun hoed stijf voor het gezicht. Kathelijn,

de schoonzuster van de pastoor, is geheel verdwenen in haar falie

en met haar benauwd gepiep zou zij de rest van het vrouwvolk

hebben aangestoken, als het lang had moeten duren.

Maar het is zelfs niet nodig geweest, dat Jan Cornelis de Molder

de predikant aansprak. En de meesten hebben de Hollander niet

eens gezien. Na afloop vernemen zij, dat hij evekens heeft rond-

gekeken en weer is afgedropen. En o ja! hij snuffelde nog eens,

of er geen wierookwalm hing. Een beetje blauw uitgeslagen was

hij ook, van kou of van kolere, dat weet ge niet.

Zij gaan zichzelf na en weten, dat zij geen jaar kunnen leven

zonder aanspraak, gezelligheid, ruzie desnoods. Want de felste

twist wordt vroeg of laat weer afgedronken. Maar de predikant

zien zij niet en dat is op de lange baan veel erger dan de hoogst-

lopende ruzie.

En nu moet het afgelopen zijn, zegt de schout. In overleg met

Eerweerde Schepenen en op kosten van ons-gemeente nodigt hij

voortaan iedere Roomse feestdag de predikant ten eten. Dit systeem

kost een schone stuiver, maar het werkt feilloos.

Het valt niet te ontkennen, dat de jonge pastoor roekeloos te

werk gaat. Otto de Visschere, die ge toch niet verlegen kunt

noemen, is niet te spreken over dat plezant spelleken in die schuren.

Hij verschijnt er ook nooit. Ge ziet daar volgens hem te veel van

die gasten, voor wie het heel gezond zou zijn, als zij hun luie

botten eens naar Den Grootenberg sleepten. En waarvoor heeft

hij eigenlijk die kapel laten bouwen?

Geraerd is echter van mening, dat hij met bescheidenheid niets te

winnen heeft. Hij zit immers op een schopstoel! Ieder moment

kan zijn paspoort worden ingetrokken. Dan is hij binnen Deurne

van „goede prise"; wordt er jacht op hem gemaakt, misschien

zelfs een prijs gesteld op zijn gevangenneming.

En hij kent zijn volkje, weet de geestdrift voor de gestolen Missen

op de juiste waarde te schatten. Op Den Grootenberg mag het en

dat is geen aardigheid. Hier in het dorp lijkt het even plezierig als

stropen. Het is wonderlijk, hoe godsdienstig die van Deurne opeens

zijn geworden, vooral zij, die vroeger langs de kantjes liepen.

Zo eindigt het jaar 1649, waarin de geus naar Deurne kwam.

158