Enkele
dagen later komt Wilbert naar Den Grootenberg gereden
met
een paar ouderwetse riemsporen, waarvan Geraerd op het
eerste
gezicht al ijst. Samen wegen zij ruim een pond en de dunne,
scherpe
radpunten zijn wel een duim lang... Neen, hij is geen
beenhouwer.
Met zulke foltertuigen aan zijn voeten klimt hij niet
op
Truike...
Opeens
denkt hij aan de twee zilveren spotpenningen, die nog
in
een van zijn koffers liggen. Nu al ruim elf jaar, want zij stammen
nog
uit zijn Leuvense tijd. Kort na zijn wijding moest hij een
zieke
geestelijke vervangen in de biechtstoel en daar werden hem
door
de moeder van een dwalende zoon de twee heiligschennende
munten
overhandigd. Aan de ene kant vertonen zij een zeer on-
betrouwbare
Paus, de tiara op de saterskop, en als ge deze Heilige
Vader
ondersteboven houdt, ziet ge de kop van een helse duvel
met
bokhoorns. ECCLESIA PERVERSA TENET FACIEM DIABOLI
*)
luidt het randschrift. Op de keerzijde ziet men hetzelfde vernuftige
spelletje
met een verdorven kardinaal, die al draaiende verandert
in
een zot met narrenkap. En voor alle duidelijkheid: STULTI ALI-
QUANDO
SAPIENTES **).
Hij
heeft nooit geweten, wat hij met dit zondig bezit zou aanvangen.
In
het water gooien zou het eenvoudigste zijn geweest.
Maar
de stukken zijn van het puurste zilver, iets kleiner dan een
*)
Een valse kerk heeft het aanschijn des duivels.
**)
Soms worden de geleerden tot dwazen.
164
kruisdaalder,
doch wel dubbel zo dik. En voor zulke zaken heeft
de
boerenzoon van Deurne een te diep geworteld respect.
Het
lijkt hem poëtisch de geus met zijn eigen wapens te bestrijden.
Na
enkele hamerslagen zijn de beeldjes onkenbaar... Kijk eens,
Wilbert.
Als de smid in deze penningen een gaatje boort en hen
dan
in de sporen klinkt? Zo, dat ze nog kunnen draaien.
De
Peerdenzot blaast verachtelijk door zijn neus, maar steekt de
munten
toch bij zich... Huh! Er staat nergens geschreven, dat
sporen
dienen om er gaten mee te slaan. Als een peerd maar
weet,
dat er sporen in de buurt zijn, is het dadelijk veel gezeglijker.
Op
zulke ogenblikken kan hij Meester Geraerd niet goed uitstaan.
Naar
zijn smaak hebben haast alle pastoors iets slijmerigs over
zich,
iets — ja, hoe zal hij 't zeggen? Dielis Vogels heeft er een
woord
voor. En Pastoor Jacobs vormt wel een gunstige uitzondering
op
de regel, maar bij enkele gelegenheden komen de „flauwe
pastoorsstreken"
wel eens om de hoek kijken. Dan wordt Wilbert
zeer
misselijk. Hij gaat zeker zo fatsoenlijk met zijn dieren om als
wie
ook. Maar als een oude vrijster stinkerig-lief doet over haar
poesje
of hondje, zou hij zo'n verwend mormel uit pure akeligheid
wel
een schop kunnen geven.
Is
er in heel Deurne iets mannelijkers te vinden dan deze ruiter,
onbetwist
leider van de dorpsjeugd? Moet ge zien, hoe kunstig
hij
naar het peerd loopt. Dat is die oude, onsterfelijke ruitergang,
toppunt
van onvervaarde, ruwe en toch kwijnende zwierigheid, die
spreekt
tot het hart van elke jonge gast, die een man wil zijn. Dan
ziet
ge hoe fijn dit jonge, buigzame lijf is uitgebalanceerd in het
zadel.
De schouders zwaaien, de heupen slepen moeizaam de onwillige
ouwmannekensbenen
achter zich aan. Want ge moet vooral
niet
vergeten, dat deze onversaagde kerel zich nu buiten zijn
natuurlijk
element bevindt en gewend is op vier benen te lopen.
En
op het juiste ogenblik hoort ge het fijne gerinkel van een spoor.
Dit
alles moet zeer voorzichtig gebeuren: vooral niet overdrijven!
Dan
is het prachtig, een belangrijk onderdeel van de schone rijkunst.
En
vandaag zult ge in heel het land zelfs geen huzarenluitenant
vinden,
die het Wilbert zou verbeteren. Als ge zo'n flinke
kerel
ziet lopen, moogt ge wel eens lachen, maar niet vals lachen.
Want
een jonge borst, die een paard rijdt zonder zich verheven
te
voelen, is wat-bliksem geen peerd waard!
165
Bazig
als hij is! Wanneer het op de rijerij aankomt, krijgt zelfs de
pastoor
zijn orders. Truike moet iedere dag worden afgereden,
weer
of geen weer. Ruim een jaar is eraan besteed haar te leren
lopen
en nu kan Meester Geraerd alles in enkele weken ongedaan
maken
door het dier op stal te laten.
Nu
is het waar, dat men de leste tijd niet zo hard meer lacht met
de
ongehoorde redenaties van Wilbert de Peerdenzot. En als hij
wat
over het paardje is getild, heeft alles ertoe meegewerkt.
Zes
jaar geleden is zijn vader gestorven aan de rode loop. Dat
was
in '53, een jaar waarin zo veel gebeurde, dat de mensen niet
meer
op adem kwamen. Allereerst werden de heer en de vrouw
van
Deurne zo maar ineens bestraald door het Licht des Evan-
geliums
en liepen over naar de geus. Gods genade moet hun wat
onverhoeds
op het lijf zijn gevallen, want de Zondag tevoren
waren
zij nog in de Mis op Den Grootenberg. Maar dit verhinderde
Leefdael
niet, om al dadelijk te gaan schelden en tieren
op
die vuile papisten...
En
in Liessel is dat jaar een complete veldslag geleverd. Een bende
Lotharingers
onder de overste Claauw had zich daar genesteld,
alsof
zij nooit meer verder gingen. En als vanouds zorgden de
heren,
dat zij niets te kort kwamen. Tot zij werden verrast door
Brederode
aan het hoofd van troepen uit de garnizoenen van Den
Bosch,
Heusden, Ravesteyn en Grave. Claauw werd verslagen en
gevangen
genomen; zijn fraaie koets, zijn zilveren servies en 80
troepenpaarden
buitgemaakt. Het schijnt toch geholpen te hebben,
want
sedert hebben wij hier in Deurne geen last meer gehad van
die
Lorijnse dieven.
Daarna
kwam het doodsbericht van de vroegere heer van Deurne,
Graaf
Jan van Huyn en Geleyn, vrijheer van ter Horst. Hij was
nog
maar goed dertig jaar, doch die van Horst zeiden, dat hij had
geprofiteerd
voor een van zestig.
Veel
meer was er te doen over de dood van Nelis Thomas Smits,
die
er in vier dagen was geweest en zijn vrouw met vijf on-
mondige
kinderen achterliet. Een goed jaar heeft Anneke alleen
aan
het hoofd gestaan van dit grote bedrijf. Door tussenkomst van
de
pastoor is zij daarop hertrouwd met Aert Theunissen van Ebben,
een
buitengewoon pronte mens met veel geld. Lui, die niet goed de zon
in
't water zien schijnen, spraken van de duvel en zijn grote hoop.
166
En
zij hadden gelijk, want behalve dat die van Den Bottel veel
ruimer
in hun daalders kwamen, hebben zij de afgelopen vijf jaar
onder
de nieuwe baas nog heel profijtelijk geboerd. Anders zou het
niet
mogelijk zijn, dat Wilbert zoveel tijd besteedt aan de pastoor
en
aan zijn paardenmelkerij. Het komt voor, dat hij op één dag
drie
keer naar Den Grootenberg rijdt.
Ja,
de kinderen van Den Bottel hebben het getroffen met hun
stiefvader.
Aert van Ebben is een van die plezante, slome mensen,
die
in hun slaap nog een lachend gezicht trekken. Hij laat zijn
vrouw
alleen baasspelen over de kinderen en als de jonge Smitsen
het
te bont maken, zegt hij: „Anneke, leg-t-oew jong vaast, of
ik
ga naar 't kasteel en 'k maak er werk af!" Begint zij te
mopperen,
omdat
zij aan hem geen steun heeft bij het temmen van haar vijf
wilde
beesten, dan zegt hij zeer lijzig: „Ja, ik geloof, dat 't tijd
wordt,
da 'k m'n eigen 'ns kwaad ga maken."
Het
is nu twee jaar geleden, dat Wilbert in zijn hoedanigheid van
kenner
naar de Bossche markt werd gestuurd om eens te kijken
naar
een werkpaard voor de boerderij. Hij kwam terug met ruim
de
helft van het meegenomen geld. En met iets, dat een paard
moest
verbeelden. Op het eerste gezicht heeft Anneke hem om
zijn
oren geslagen, zo groot als hij was. Het was een levend geraamte,
dat
is te zeggen: het was nog niet helemaal dood. Het
dier
zag er tien jaar ouder uit dan het volgens de tanden kon zijn
en
scheen in weken geen voer te hebben gezien. Na de wandeling
van
Den Bosch naar hier stond het te zwaaien op zijn lange,
wrakke
benen.
Dit
zelfde miserabele dier is nu de snelle ruin Pierewiet, een
duvel
van een peerd, dat voor zijn plezier op en neer naar Den
Bosch
loopt in een ongehoord korte tijd, bij thuiskomst nog uit
pure
deugnieterij over het erf danst en met geweld op stal moet
worden
gezet. Nooit heeft Pierewiet vrachten van betekenis ge-
trokken,
maar toch brengt hij zijn geld wel op. Zijn er haastige,
verre
boodschappen voor de heer, de drost, de gemeente of wie
ook,
dan roepen zij Wilbert, de snelste koerier van Peelland. Voor
enkele
maanden logeerde op het Groot-Kasteel een jonker Zus-
en-Zo,
die officier moet zijn bij de ruiterij van Brederode. Hij
heeft
voor dit paard niet minder dan 30 rijksdaalders geboden.
Dit
was een harde slag voor de gevestigde paardenkenners van
167
Deurne,
die zich vrolijk hadden gemaakt over de Peerdenzot en
zijn
„stopnold".
Wilbert
heeft zelf zijn dressuur moeten uitvinden. Vanouds wordt
een
paard beoordeeld, zoals het daar staat, en niet naar hetgeen
ervan
te maken zou zijn. Het is licht of zwaar, stijf of „zwak",
het
kan
trekken of niet en daar valt niets aan te veranderen: Ons Heer
heeft
het dier eenmaal zo geschapen. Dit aartsvaderlijk geloof is
thans
ernstig geschokt. Als de Peerdenzot aan 't uitleggen is,
moet
zelfs een verstandige mens als Jan van den Boomen toe-
geven,
dat het gezonde praat is.
De
smid Evert Nelen — zo redeneert Wilbert — is maar een
nietig
manneken om te zien. Loopt hij 's Zondags uit-en-thuis
naar
Den Grootenberg, dan is hij dood-op. Maar niemand in
Deurne
is zo beestachtig sterk in zijn armen, ook Dielis Vogels
niet.
Als ge nu dadelijk het zwaarste gewicht neemt, dat het smidje
kan
vooruitsteken of boven zijn macht heffen, en ge gaat het ook
proberen,
dan kunt ge tien jaar bezig blijven en het zal u niet
lukken.
Wèl als men klein begint en het gewicht bij beetjes aan
zwaarder
maakt. En dan moet het makkelijk gaan, ge moogt uw
eigen
niet overheffen...
Zo
heeft deze te vroeg geboren sportman zijn paarden afgericht.
Pierewiet
begon met rust en haver. Hij werd gepoetst en gekapt,
want
een paard is zeer gevoelig voor zijn toilet, weet ge. Toen er
wat
vlees aan de botten was gekomen, werd hij bedaard afgestapt
en
eerst na een week kwam het tot een kort drafje. Snelheid was
voorlopig
bijzaak; de ruin moest eerst goed draven, de benen uit-
slaan
en neerzetten, zoals Wilbert het verstond en gelijk hij dat
van
jongsaf had bestudeerd bij de mooie, dure genetten, hongaren,
holsteiners
en andalusiërs van ruiterij-officieren en hoge sinjeuren,
die
Deurne passeerden.
Het
was een taai geduldspel. De oefeningen werden afgepast in
ellen
en minuten. Wilbert had één grens, die hij nooit overschreed.
Na
elke inspanning moesten de neusgaten zich terstond sluiten en
de
ademhaling bedaren. Hij wist, dat één lompe overdrijving hem
weken
achteruitzette. Zij hebben zelfs gezien, dat hij, zijn oor
achter
de linkerschoft gedrukt, naar iets scheen te luisteren. De
officiële
kenners sloegen dubbel en waagden zich aan roekeloze
voorspellingen.
168
Truike
was juist volwassen, een stijve kruk van een veulen, toen
Wilbert
erop aandrong, dat de Roomse kerkmeesters haar zouden
kopen
voor de pastoor. Ze stond toen voor evenveel bij Ceel Peters
Spaniërs,
die haar op de bonnefooi en heel jong had gekocht van
een
zigeuner op Aarle-markt. En hij zat er lelijk mee te kijken, want
het
ding was veel te licht uitgevallen voor boerenwerk.
Kijk,
dat zal Wilbert niet gemakkelijk overkomen. Wanneer hij
een
veulen als Truike monstert, maakt men hem niet veel wijs.
Aan
het kleine hoofd, de lengte van de hals, de knieën, de hoefjes
en
allerlei andere kleinigheden ziet hij dadelijk, dat uit zo’n
schep-
seltje
nooit een behoorlijk trekpaard kan groeien. Hij is van alle
paardenmarkten
thuis, mankeert op geen enkele in Roermond, Den
Bosch
of Venlo. Een keer is hij zelfs drie dagen naar Brussel
geweest,
maar toen heeft er wat gezwaaid op Den Bottel!
Hij
weet, dat een Fries door de bank zwart is, flauw van rug en
afhangend
van kruis; dat een Gelder meestal aan de bruine kant
is,
steviger van middenstuk, rechter van kruis en iets solider van
beenwerk.
Een Gelder staat van ouds te boek als een goed rijpaard,
doch
Wilbert vindt hem te zwaar en te stug.
Truike
was een grote tegenvaller, dus zeer verwaarloosd en onder-
komen.
Zij had in het slechtste weer buiten gestaan, op een kaal-
gevreten
brokje wei, en eigenlijk was het een wonder, dat zij op
een
vorstige morgen nog niet dood was gevonden. En al wilde
Ceel
Spaniërs haar nog zo goedkoop kwijt, hij was er flink verlegen
mee,
dat ze met zoiets Meester Geraerd wilden opknappen. Alles
goed
en wel, maar hij wou later niet de naam hebben, dat hij met
deez'
peerd de pastoor van Deurne had verneukt.
Ook
de kerkmeesters vonden het belachelijk, maar Wilbert deed
zeer
sterk en stond voor alles in. Hij sprak over de ligging van de
schouders,
wees erop, dat het veulen wat ,,in" de knieën stond,
en
meer van die zotheden. Hij werd hartelijk uitgelachen en besloot
met
te zeggen, dat hij Deurnse boeren maar niet wijzer zou
maken
dan ze konden worden.
Ten
slotte gaf het glorieuze voorbeeld van Pierewiet de doorslag.
En
zoals ons nietig smidje spelenderwijs zijn geweldige armen
heeft
gekregen, zo is deze jonge merrie opgekweekt tot het uitgezochte
paardje
voor een vogelvrije pastoor, die buiten het bereik
van
de pistolen moet blijven. Zij is niet groot: in stokmaat blijft
169

ze
wel een halve Rijnlandse voet onder Pierewiet en in onze tijd
zouden
we spreken van een flinke polo-pony. Toch staat zij
navenant
hoog op haar vinnige, droge beentjes en zij kan uit de
voeten!
Mardi nog toe, het is een lust voor de ogen, zoals Wilbert
haar
langs het Haageind galoppeert. Dan staat alleman te kijken.
In
de verte doet zij denken aan een windhond van de lange jacht,
zo
rap en zo wijd als die lichte beentjes worden uitgezwaaid.
171
|