Op huyden den viij Juenius 1648,
doen hebben wij
borgemesters, doet ordenansye van schoudent ende
scheepens, met de werden afgereckent watter vertert
is tot den tijd van het pubeliseeren van den peys.
In den iersten tot Evert Seghers vertert die soeme
van...... 12—6—0.
De
ochtend na een vergadering van de schepenbank bij Evert Segers in
De Swaen, is Thoniske, de bazin, in haar beste humeur. Als de
vloer is geveegd en vers gezand, als het plakkaat is weggespoeld,
waar Aert Meulendijcx — die er niet goed tegen kan — een
beetje ziek is geweest, dan zet zij haar propere muts op en gaat
er gezellig voor zitten, vlak bij het venster, zodat de mensen op
straat goed kunnen zien, dat Thoniske van Evers Segers in heur
boek schrijft. Aanstonds komen dan enkele kinderen hun vuile
neuzen tegen de ruitjes plakken. Zij staren in ademloze eerbied
naar al dat getover met de ganzenveer, het pennemes en het
inkt-gerief.
Thoniske
kan schoon schrijven voor haren doen. Evert zelf brengt er niets
van terecht, kan niet eens zijn naam tekenen. Lezen doet hij
tamelijk wel, maar aan schrijven heeft hij van kind af aan het
land gehad. Dat is haast niet te begrijpen, want zijn grootvader
en zijn vader en zijn broer Michiel waren in hun tijd alle drie
vorster *) en schreven buitengewoon goed. Doch het was een
uitgemaakte zaak, dat Michiel-Zaliger zijn vader zou opvolgen in
het vorstersambt en zodoende werd het leren van Evert een beetje
verwaarloosd. De jongen zou immers met de herberg en het brouwen
aan de kost moeten komen; de oude lui konden niet voorzien, dat
Michiel zo jong zou sterven. Zo is al sedert drie jaar het ambt,
dat vanaf 1573 in de familie is geweest, voor Evert verloren. Had
hij maar kunnen schrijven! Dit gebrek aan schrijfkunst is voor
Thoniske nog een ernstige zorg.
*)
De vorster (afgeleid van forestarius = boswachter) was een
combinatie van deurwaarder, veldwachter en griffieklerk.
11
Zij
is een helle, heeft het hoog zitten en zal niet rusten, voordat
Evert in de schepenbank zetelt. Om schepen te worden, moet men
geboren ingezetene zijn, geërfd en gegoed en — och kom, met de
geleerdheid wordt in Deurne de hand wel gelicht, als ge de anderen
eens bekijkt. Het is genoeg, dat hij zijn naam kan zetten onder
een schepenacte, zonder dat het papier al te onsierlijk wordt. Op
dit kleinigheidje na is Evert kant en klaar „gequalificeert"
voor een schepenstoel en daarom zal Thoniske blijven hameren, tot
hij dat tenminste kan bolwerken.
Maar
zij heeft het niet om Godswil. Als zij na veel moeite en gefleem
hem ertoe krijgt de pen ter hand te nemen, wil hij niet, dat ze
zijn hand bestuurt. Hij is eigenwijs, denkt het alleen te kunnen,
tot hij gelijk wit wordt, koppijn krijgt en zo begint te bibberen,
dat het nergens meer op trekt. Meestal loopt het nog op ruzie uit
en scheldt hij haar voor schoolmeester-mee-rokken. En of zij dan
al zegt, dat het weer veel schoner is dan de leste keer, het helpt
niet. De hele avond is hij dan kwaad gezind en in de beddekoets
draait hij vileinig zijn rug naar haar toe...
Bijwijlen
gluurt zij langs de ruige kinderkoppen de markt over, of er ook
grote mensen in de buurt zijn om haar te bewonderen, zo geleerd
als zij hier zit. Dan steekt zij het tipje van haar tong uit de
mondhoek en schrijft, eerst op een kladje om geen fouten te maken
in het boek:
Opten
elffsten Maey soo syn aen myn huys gewest myn Heere Schouteth
ende gelycke scheepenen en borgemrs., dat sy verscheye
gemeynts saecken te behandlen han, en hebbense gedroncken 18
vaem bier, yeder vaem 6 stuy.
beloopt...
... 5 — 8 — 0
en
aen jenever voor ...
... 5 — 2 — 0
en
aen toeback voor ...
... 0 — 6 — 0
Nu
lijkt het haar opeens zo weinig. Zij telt op haar vingers na, of
zij de gemeente nog wat kan afzetten, boven en behalve de ene vaam
bier en de tien maatjes brandewijn, die zij al dadelijk heeft
opgelegd... Eerst hebt ge daar de officier, Monsieur de Visschere,
die is tegelijk schout en secretaris. Dat kost Thoniske dus een
klant
12
en
zij vindt het niet richtig, dat één man twee officies bekleedt.
Buitendien is hij nog griffier van Peelland ook, en daarover is
veel te doen geweest in de schepenbank en onder de hertsluiden.
Maar ja, over De Visschere is altijd veel praat geweest en het
heeft nooit geholpen. Hij kan nu eenmaal bij de heer alles gedaan
krijgen naar zijn eigen fantasie, zo brutaal kan het niet zijn.
Daarbij komt nog, dat hij niet zo veel drinkt voor een schout, als
er tenminste geen Franse wijn geschonken wordt van 14 stuiver de
kan... De schepenen waren er gelijk, dus zeven man. En de twee
borgemeesters*), dat is tien in 't geheel. Achttien
vaam bier is 108 potten** ) en op zo'n grote plas maken
zes potten geen verschil. Dan 34 maatjes brandewijn van 3 stuiver
— wezenlijk zijn er maar 25 gedronken! — dat is zogezegd
bijkans vierdehalf maatje per kop. 't Kan schikken! En ze moet
oppassen voor de schout, want die is de duvel ontkropen. Ze
vertrouwt hem niet, al lacht hij nog zo vriendelijk. Moest hij
kunnen waarmaken, dat er gefoefeld werd, dan zou hij „die van De
Swaen" wel weten te vinden. Hij houdt zelf herberg op het
Groot Kasteel en alleen voor zijn goede roep onder de mensen laat
hij de schepenen nu en dan in een andere herberg bijeenkomen.
Neen,
ze durft er niets meer opleggen. De mannekens waren ordentelijk
zat en hielden elkaar stijf vast, maar zijn toch op eigen benen
buiten geraakt. 't Heeft er wel anders gespannen in De Swaen! Zo,
dat bij het eerste licht van de dag de wijven kwamen gevaren met
de kar. En dat was goed gezien, want verscheidene regenten waren
zo crimineel, dat zij geen teken van leven meer gaven. Maar
gisteren hadden zij zoveel te praten, dat zij haast vergaten te
drinken. De juiste stemming was er niet; er werd veel te zwaar geredeneerd.
Toen zij eindelijk te blauw waren om nog een verstandig woord te
zeggen, ging de schout naar huis en dorsten de anderen niet te
blijven plekken.
Thoniske
weet er alles van. Als ze niet binnen was om te schenken, stond
zij te luisteren aan de deur:
Eerst
ging het over enkele rekeningen, die geapprobeerd moesten worden,
en toen over het proclameren van de Spaanse Vrede. Dat wordt een
groot feest, want de mensen zijn allemaal even content,
*)
Gemeente-ontvangers
**)
Dit zijn potten van ongeveer één Liter.
13
dat
de oorlog gedaan is. Tachtig jaar, hoe houden ze 't vol? Als het
nu ook voorgoed is afgelopen met het plunderen en branden van dat
vuil soldatenvolk, ja dan is het wezenlijk de moeite waard om de
bloemkens eens buiten te zetten.
Het
vredesfeest is bepaald op Sacramentsdag, dat is de achtste Juni.
Na de processie zal de proclamatie worden voorgelezen bij het
Groot Kasteel. Voor en na de proclamatie zal de jonge schut een
salvo lossen. Als dat gedaan is, moeten de jonge schutbroeders het
schietgeweer naar huis brengen of aan de rotmeesters afgeven in de
herberg. Dat is goed bedacht, vindt Thoniske, dan kunnen zij
elkaar niet zo hendig de koppen kapotslaan. Want bij feesten
worden gewoonlijk een paar rekeningen vereffend. Daarna krijgt
elke schut drie ton bier, de jonge in De Leeuw en de oude hier in
De Swaen, waarmee Thoniske het volkomen eens is. Die licht-voeten
van de jong'schut maken veel lawijt, maar verteren niet navenant.
Heel Deurne weet, dat ene van Baeckermans en ene van Willemke
Leenderts achter dezelfde meid vrijen, en bij zo'n vredesfeest
loopt ge nog kans, dat heel uw kot aan spaanders wordt geslagen.
En
de klokken worden geluid, dat spreekt, anders is het geen feest.
Van vier tot vijf, van zes tot zeven en van acht tot negen. Dat is
een hele uitzoekerij geweest, want de klokkenluiders worden na
afloop getracteerd op bier in De Leeuw en die mannen moeten met
beleid worden gekozen, anders krijgt ge ruzie tussen de
verschillende hertgangen. Het eerste uur zijn het vijf man uit
Vree-wijck, vijf van Den Zeilberg en twee van Den Breemortel; het
tweede uur zes van Walsberg en Haageind en vier uit het Derp. 's
Avonds zijn het tien man van het Kerkeind. Claes Wïllems, de
borgemeester, had alle namen en toenamen op een groot papier staan
en de schepenen vonden het goed verdeeld. Alleen Aert Meulendijcx
vroeg toelating om „een klein' observatie" te mogen maken:
Hij zag liever, dat die twee van Den Breemortel het leste uur
zouden trekken in plaats van het eerste, 't Was beter om de
sterkste ploeg van achten tot negen te hebben, dacht Aert, want
tegen die tijd konden er best een paar gesneuveld zijn... Als ge
niet beter wist, zoudt ge haast geloofd hebben, dat Aert-zelf nog
nooit „gesneuveld" was, zo'n wijs en bezorgd gezicht als
hij trok.
14
Ju.
dat was gezonde praat, vonden de regeerders. Alleen Claes Willems
keek wat vuil; hij had het al zo schoon op papier staan. Maar toen
hij ook de schout zag knikken, zei hij nogal bokkig, dat hij het
thuis wel zou veranderen. Had voor vandaag al genoeg geschreven,
zou hij denken; zijn vingers stonden er krom van! Enkele schepenen
gaven elkaar een knipoogje. Iedereen wist, dat zijn oudste zoon
het zo fraai voor hem had opgeschreven. En op de hei, bij de
schutsboom aan de weg naar Vlierden, zal een paal worden opgesteld
met vier armen eraan. Daarop zullen om negen uur in de avond vijf
teertonnen worden gebrand. Het zal schoon zijn...
„Daar
zal me wa-d-afgevreje worre!", zei Willemke Smolders en hij
gluurde zo ondeugend uit zijn gloeiende oogskens, dat ze niet meer
konden van het lachen. Hebt ge ooit zo'n vuil ding gezien als dat
Willemke? En toch zeker oud genoeg om beter te weten! De schout
schudde het hoofd... Hij begreep niet, dat Willemke Smolders op
zijnen ouderdom daar nog attentie toe deed. Maar Willemke stoof op
als een vechthaantje: Wat zei mijn Heer Scholtis? Op zijnen
ouderdom? Hij was omtrent vier en zestig en het wijf zestig en
hoe meer hij heur vatte, hoe liever ze had! Ge moest eens komen
kijken; hij was nog zo hel als een vink. Hiermee waren de
gemeente-zaken afgehandeld en kwam de grote politiek aan de beurt.
Er is weer heel wat uit de war gedaan, gisterenavond. Aan stof was
geen gebrek. Sedert Den Bosch in handen van de geus viel, hebben
de mensen niet meer geweten, waar hun kop stond. Brussel
ordineerde zus en Den Haag zo. Maar nu schijnt alles geregeld te
zijn. In de plaats van de echte, Brusslese hertog hebben we nu
volgens de schout een papieren hertog gekregen, en die noemt zich
hoogmogende staten-generaal. Het werd een hoogdravend geredeneer,
toen de voorschepen Jan van den Boomen meende, dat de Prins van
Oranje wel de grote baas zou zijn. Monsieur de Visschere begon
lang en breed uit te leggen, hoe die Hollandse regering in elkaar
stak. Maar Thoniske voelde heel goed, dat geen mens er iets van
begreep; zijzelf ook niet. De Prins had niet veel te commanderen,
zei de schout. De Prins was maar zoveel als de vlag op het schip.
Voor wat de Meierij aanging, was het Leenhof van Brabant voortaan
in Den Haag gevestigd en de staten-generaal deelden de lakens uit
zoals vroeger
15
de
hertog. En die hoogmogenden vormden een vergadering, gelijk hier
de schepenbank, waar niemand alleen baas was, doch waar
gezamenlijk werd besloten en gedelibereerd.
Toen
begrepen ze er nog minder van. De schepenbank had immers totaal
niets te zeggen! De heer van Deurne was baas en in zijn plaats de
schout. Er most toch één baas zijn, wat is dat nu! Monsieur de
Visschere begon toen ijselijk geleerd uit te pakken over
republieken en zulk soort van dingen. Er kwamen nog Romeinen aan
te pas; het duurde en het bleef duren... Een paar schepenen vielen
al half in slaap, zodat Thoniske maar gauw de potten en pinten nog
eens volschudde. Gelukkig begon de president Van den Boomen over
iets anders: Dat we de leste tijden van die halfduimse hertogen
hebben gehad. Zij waren koning en keizer en van alles, maar door
een handsvol geuzen lieten zij een grote lap van het land afnemen.
Verder
wisten zij van de hertog niet veel te vertellen. Niemand heeft hem
ooit gezien. Is hij goed of kwaad, dik of dun, koning of keizer,
wat weten zij ervan? Zij weten, dat hij lasten en koningsbeden
eiste. Maar niemand zou kunnen verklaren, dat hij ooit iets ten
profijte van ons-gemeente heeft gedaan. Zou hij zelfs wel ooit
hebben gedacht aan deze verlaten uithoek van zijn hertogdom, pal
aan die gevaarlijke Gelderse grens? Dat hij wel eens soldaten
stuurde? Die had hij beter thuis kunnen laten. Het is wreed, hoe
zijn eigen mensen al die jaren te lijden hebben gehad van die
vervloekte benden. Meestal wisten die van Deurne niet eens, of de
troepen voor of tegen de hertog waren, en zij hadden geen tijd
zich daarover de kop te breken. Waren het Geuzen, Spanjolen,
Geldersen, Lorijnen, Hessen, Brandenburgers, Italiaanders of wat
voor vuil volk nog meer, ge zaagt geen verschil. Een sauvegarde
hielp niets. Eerst moest de schepenbank voor grof geld die
bandieten uitkopen, of ge werdt helemaal platgebrand. Zo gauw dan
het geld en de fourage waren geleverd, begonnen ze de bonte boer
te rijden, te stelen en te roven, waar ge bij stondt. Alleen op
zulke ogenblikken werden die van Deurne aan de hertog herinnerd,
en dat hij bedankt is!
Maar
over de geus valt steeds te praten. De schout maakte het aan de
gang door te zeggen, dat de hertog niet van zo'n grote importantie
was. Het enige, dat wezenlijk meetelde, was het volk.
16
En
hier was nu een volk van ordentelijke mensen, die dezelfde
gedachten, manieren en gewoonten hadden, hetzelfde geloof en
dezelfde spraak, in tweeën gescheurd. In Deurne, en verder in
Peel-Iand, ja in heel de Meierij woonden toch fatsoenlijke
Brabantse mensen, is 't niet? Hoe woudt ge nu, dat deze mensen
opeens van die onbeschaafde Hollandse geuzen en kaaskoppen werden?
Hadden zij de Hollander ooit moeilijk gevallen? Hij kon in
zijn eigen huis zo zot doen, als hij wou, en op een nieuwerwetse
manier proberen zalig te worden, maar dat hij mordiou de Brabantse
mensen gerust liet!
Ziet
ge, dat was verstaanbare taal en meteen waren de regeerders
klaarwakker. De geus! Het ging over de geus. En hij deugde van
geen kanten.
,,Daar
is er genen éne die deugt!" riep Aert Meulendijcx. Hij
maakte zich kwaad en sloeg met de vuist op tafel... Hadden ze de
geus leren kennen of niet, met zijn retorsieplakkaten en zijn
Staatse dievenbenden? Waar was Pastoor Petri? Al maanden verdwenen
en nooit meer iets van gehoord. En dan waren er nog, die dorsten
te zeggen, dat hij zijn rok had omgedraaid en naar de geus was
overgelopen.
Hier
keek Aert met een woedend gezicht naar Lammert Colen, maar deze
ging er niet op in.
Volgens
Meulendijcx was Pastoor Petri door de geus heimelijk opgelicht en
vastgezet, waarschijnlijk al een kopken kleiner gemaakt. Hoeveel
priesters waren niet op dezelfde manier verdonkeremaand in deze
verdoemde retorsietijd? En als de pastoor telangeIeste van schrik
en miserie was gaan lopen — wat Aert niet geloofde — dan kondt
ge dat die mens niet kwalijk nemen. Hij moest leven als een
bedelaar, beurde geen helder of penning meer van al de kerkelijke
beneficies. Daar wisten de geuzen wel raad mee. En dan trokken ze
nog een vroom bakkes, de struikrovers, en zeiden, dat ze voor dat
geld het Licht des Evangeliums en meer van die verzinsels naar
Deurne zouden brengen. Alsof we daar tot die tijd op zaten te
wachten! Ge moet dus nog dankbaar zijn, dat ze zo vriendelijk zijn
geweest uw Deurnse daalders te stelen. Voor Aert zijn part konden
ze vandaag stuk voor stuk de rode loop krijgen, vuile
schurfthonden van geuzen dat ze waren... En zo ging hij voort, op
dezelfde schromelijke manier. Aert is wel
17
de
grootste driftkop van het gerecht en hij kan er wat uitslaan, als
hij kwaad wordt.
Na
het tiende vaam bier begonnen zij de toestand wat lichter in te
zien: Het was nog zeer de vraag, of Brabant nu de Meierij voorgoed
kwijt was. Er kon nog van alles gebeuren: de kansen waren al zo
vaak gekeerd!
Toen
heeft Thoniske bij zichzelf moeten lachen. Hier waren de regenten
al goed op weg naar een nieuwe oorlog te verlangen, terwijl zij
het feest van de vrede nog moesten vieren... Maar het was
opvallend, zo licht de schout er over dacht. Nu de oorlog gedaan
was, zouden de retorsieplakkaten zeker worden afgeschaft.
Overigens zouden we hier in de Meierij wel met rust gelaten
worden, zolang we maar prompt op tijd onze lasten betaalden. De
Hollander vond de daalders van veel groter belang dan het Licht
des Evangeliums, daar had Aert groot gelijk aan. De kerk en de
beneficies zouden vrijgegeven worden en het bannissement van de
priesters opgeheven. Het zou toch te dwaas zijn, die van Deurne
een nieuwe godsdienst op te dringen, waar niemand om gevraagd had!
Mensen, die zo dicht aan de Spaanse kant woonden, zouden ze liever
te vriend willen houden. Op zijn hoogst zou de Hollander eisen,
dat hier en daar, waar het nodig was, vanwege de gemeenten een
kerksken of kapelleken werd getimmerd voor die van de nieuwe
religie. Hier, in de heerlijkheid, zoudt ge van dit alles niet
veel gewaar worden. Want welke Deurnse mens was van plan om geus
te worden?
Hier
voelde Thoniske zeer goed, uit welke hoek dé wind woei. Zij lette
scherp op Lammert Colen, de borgemeester, want het is algemeen
bekend, dat hij niets meer aan zijn geloof doet en veel met
Michiel Goloffs omgaat. Zij zag, dat de anderen hem strak
gadesloegen, maar Lammert roerde zich niet, deed, alsof hij aan
iets anders dacht. Toch staat hij te boek als iemand, die voor
geen mens uit de weg gaat en aan iedereen zijn gedacht durft
zeggen. Deze schuchtere houding van Lammert Colen geeft Thoniske
te denken. Zij heeft gedurig haar oren gespitst naar nieuwtjes
over de komende regering, en niet zonder reden. Wie zij vooral in
't oog houdt, zijn Colen en Goloffs. Deze twee gaan vaak naar Den
Bosch, waar zij met gereformeerde kennissen omgang hebben. Zij
zijn zeker zo goed op de hoogte als de schout zelf. Met dit
verschil,
18
dat
ge niet de minste staat kunt maken op al hetgeen De Visschere
zegt. En nu wordt er gefluisterd, dat ge niet moet verschieten,
wanneer ge op een goede dag hoort, dat Colen en Goloffs zijn
overgelopen naar de geus.
Ho,
pas op! Zij moet het woord „geus" nu eens gauw afleren en
voortaan van „griffemeerden" spreken. Er komen allerlei
vreemdelingen in De Swaen, aan wier neus ge niet kunt zien, tot
welk geloof zij behoren. Hoe het op andere plaatsen gesteld is,
weet zij niet, maar in Deurne is ,,geus" het grofste
scheldwoord, dat er bestaat. Wat ervan zij, hier in ons dorp kan
alles gebeuren, want het Rooms geloof heeft de leste tijd veel
geleden. Pastoor Petri was maar een angstig manneke. Ge kunt er
niets aan doen, als ge nu eenmaal schrik hebt, dat weet Thoniske
wel. Maar de meeste manskerels hebben al dadelijk geen respect
meer voor zo'n schichtige haas. Ze vergeten dan, dat de pastoor
geen ogenblik veilig was. Wie zou dat zware losgeld voor hem
betalen, als hij gevangen werd? En Otto de Visschere spiegelde
alles veel te schoon voor. Daar heeft hij een bedoeling mee, want
voor zichzelf weet hij wel beter. Goloffs weet uit de beste
bronnen van Den Bosch, dat de retorsieplakkaten wel worden
afgeschaft; dat spreekt vanzelf, want er is geen oorlog meer. Maar
dan komen er nieuwe plakkaten, en wel een Reglement op de
Politieke Reformatie. Daar staat nu al in, dat de paapse
godsdienst verboden blijft in de Meierij, en het wordt nog veel
straffer. Alle kerken worden geruimd en afgegeven aan predikanten
uit Holland. De kerkelijke beneficies natuurlijk ook. Hebt ge ooit
gehoord van een landsregering, die geld prijsgaf, dat eenmaal
aangeslagen was?
Wat
er met de kerk gaat gebeuren, kan Thoniske minder schelen. Voor
haar is het belangrijkste, dat volgens Michiel Goloffs alleman,
die een ambt bekleedt, van de nieuwe religie moet zijn: schout,
schepenen, borgemeesters, kerk- en Heilige Geest-meesters, koster,
schoolmeester en vorster, tot zelfs de schutter toe. En wie eerst
komt, eerst maalt. Als het groot volk van Deurne, zoals de
Goloffsen en Colens, het voorbeeld moesten geven, zoudt ge eens
zien, hoeveel er meeliepen. Dan zal Thoniske nog vlug moeten zijn,
anders blijft er voor Evert geen schepenstoel meer over. Toch moet
ze voorzichtig aandoen, zich niet te vroeg in de kaart laten
kijken. Ge weet nog niet zéker, wat er gaat gebeuren, en de
19
herberg
is en blijft het voornaamste... O, als Pastoor Roymans nog leefde,
zouden de geu — gereformeerden in Deurne niet veel kapot maken,
maar nu is er eigenlijk niemand, die er een stoksken voor kan
steken. De Graaf van Huyn? Die zit gedurig in Venlo en schijnt
vergeten te zijn, dat hij ook heer van Deurne is. Behalve wanneer
het om de oortjes te doen is... De schout? Die ziet er goed uit om
voor pastoor te spelen!
Wat
was er nog meer, gisterenavond? De president-schepen vertelde, dat
hij Aert Heynrick Jacobs had gesproken. En die zei, dat hij zijn
broer, de nieuwe pastoor, eerstdaags thuis verwachtte uit Leuven.
Dat
nieuw pastoorken heet Geraerd Heynrick Jacobs. Gisteren hebben zij
uitgerekend, dat het manneke maar goed vier en twintig jaar kan
zijn. De schepenen vonden dat ruim jong, waarop De Visschere weer
heel bijdehand wist te antwoorden, dat een dergelijke kwaal iedere
dag beter werd. Toen hebben zij niets meer gezegd, maar Thoniske
kon aan de gezichten zien, dat zij dachten: Moet zo'n snotneus in
Deurne het geloof op de been houden, dwars tegen de geus in?
Nu
moet ge niet vergeten, dat die jonge Jacobs een oomzegger is van
Pastoor Roymans-Zaliger, want zijn moeder heet Jenneke Roymans van
heur eigen. Hij heeft op kosten van de oude pastoor gestudeerd,
dat stond beschreven in het testament. De Jacobsen en Roymansen
zijn aanzienlijke mensen, staan heel hoog aangeschreven. Daarmee
heeft het manneke veel voor en dat zal wel de reden zijn, waarom
hij ineens pastoor van Deurne is gemaakt, want anders!
Belachelijk, een pastoor, die precies onder en boven uit de boks
komt kijken. En het tekent wel duidelijk de ruwien van het Rooms
geloof, dat ze niets beters konden vinden dan zo'n jonge
hekkenspringer.
Zij
herinnert zich nog, dat „Zjeraarke" Jacobs als aankomend
gastje bij haar ouders kwam goeiendag zeggen, toen hij naar Loven
trok om te studeren. Hoelang is dat al geleden? Pastoor Roymans
leefde nog en die is al 8 jaar dood. Zjeraarke zal toen een jaar
of vijftien zijn geweest. Ze weet nog, dat hij de ogen had van
Jenneke Roymans, maar een kin gelijk alle Jacobsen. En schoon haar
had hij ook. De meeste mensen zullen hem niet meer kennen.
20
Volgens
de schout moet hij wel een geleerde bol zijn, een van de besten
van heel d'Akademie van Loven. Hij heeft met glans de titel
behaald van Meester in de Vrye Consten. De Visschere is naar
Leuven geweest en heeft ook alles klaargespeeld bij de Abt van
Epternaken, die van ouds het recht heeft de pastoor van Deurne te
presenteren. Maar dat zal wel voor de laatste keer zijn geweest,
denkt Thoniske *). En dat manneke zal het niet lang volhouden. Ge
moet eens horen, wat Michiel Goloffs weet te vertellen over
hetgeen de Hollander van plan is met de kerken en de priesters!...
In
al haar gepeinzen heeft Thoniske het kladje van de
gemeenterekening volgekrabbeld met kinderachtige mannekens, die
duidelijk laten zien, dat zij tien vingers hebben. Dan neemt zij
het lange, smalle boek, kijkt nog eens uit het venster en schrikt.
De kinderen zijn weer gaan spelen. Maar nu ziet zij daar Otto de
Visschere aankomen. En het was niet de bedoeling, dat hij haar
zou bewonderen, terwijl ze hier zit te paraderen als een .soort
secretaris van de heerlijkheid.
De
schout loopt midden over de markt en laat zijn lange mantel
zwieren op de sterke, zachte voorjaarswind. Zijn hoed staat ver
naar achteren, zijn gezicht is vandaag opvallend rood. Naar het
schijnt, heeft hij wat frisse lucht nodig na al die potten en
pinten van gisteren.
Heeft
hij haar gezien? Ja, hij blijft staan en laat o! zo vriendelijk
zijn blanke tanden glinsteren in zijn donker snorrebaardje. Zij
ziet, dat hij iets roept. Daarom trekt zij haastig een
vensterraampje open, haar gezicht een en al eerbiedige
belangstelling. „Ik zeg: ge zult ons-gemeente toch niet totaal
ruïneren, Thoniske?" ,,0 nee, mesjeu," giechelt zij
lievig. „Heb mer genen bang; 't is niet zo veel deze keer."
,,Allez,
maak de rekening dan wat schappelijk, wanne?" Van alle oude
tijden en heel Brabant door worden u op dezelfde vriendelijke
manier de grofste waarheden naar het hoofd gegooid.
*)
En Thoniske had gelijk. Jacobs was de laatste pastoor, die door
de Abt van Echternach werd gepresenteerd. Dit recht had
de Abdij door alle eeuwen heen rechtstreeks van Sint Willibrord,
die zelf nog pastoor van Deurne is geweest en bij zijn dood in 739
al zijn goederen en rechten aan Echternach vermaakte.
21
„Zonder
mankeren, mesjeu! Goeiendag, mesjeu!" Zij lacht en knikt en
lonkt op haar zoetste manier, doch van het ogenblik, dat hij niet
meer kijkt, staat haar gezicht vals en achterdochtig.
Meteen
bedenkt de schout zich en steekt een vinger op, als schoot hem
daarjuist iets te binnen. Hij komt met lange passen over de modderige
karresporen. Zijn zwarte mantel wappert nu zijlings langs
zijn rug. Hij heeft iets van een goedige Mephisto.
Bliksemsnel
veert het fluwelen glimlachje van Thoniske weer in de
plooi.
„Kom-de-ge
niet evekens binnen, mesjeu?"
Neen,
hij zal niet binnenkomen; het is de moeite niet weerd. Wat hij
zeggen wou... Bij het samenstellen van de laatste regering heeft hij
al gedacht, of Evert iets zou voelen voor het schepenambt. 't Is
maar, dat hij er rekening mee kan houden voor het komende jaar,
ziet ge. Zij moet er eens over praten met heuren baas en het
weten
te zeggen.
Onderwijl
staat hij haar te doorgronden vanuit een paar dikke, glundere
oogspleten. Thoniske is volkomen van haar stuk, en zij
weet, dat hij het ziet.
Onder die zuigende, zwarte ogen krijgt zij
het gevoel, dat zij geen
kleren aan heeft. Zou de sluwe schout al haar
plannen en ambities reeds hebben doorzien?
Hier
staan twee fijne instincten tegenover elkaar. Doch voor Thoniske
komt de aanval te onverwacht. Zij weet, dat zij uiterst voorzichtig
moet zijn, en vecht tegen de verlammende zekerheid, dat
zij gaat verliezen. Met moeite wringt zij haar ogen uit die van De
Visschere. Het eerste wat haar nu aanstaart, is het
papiertje vol kinderachtige
mannekens. En de schout kan het ook zien. Maar,
monsieur! Daar heeft zij nog nooit aan gedacht.
En
tegelijk voelt zij de flater. Zij heeft niet te denken; het
gaat over Evert! Nu zij de
uitwerking van deze fout wil zien, ketsen hun
blikken slechts heel even, doch het lijkt, dat er een knetterende donderslag
op volgt. Zij kijkt strak voor zich uit en wacht met
kloppend
hart.
„Wel,
laat Evert er dan 'ns aan denken," grijnst hij. „Ik
weet zeker, dat ie 'ne goeie
schepen zou zijn. En uh, 't blijft voorlopig onder
ons, niewaar Thoniske?"
Een
ogenblik staat zij versteld van zijn brutaliteit. Evert, die niet eens
zijn naam kan tekenen, een goed schepen! Dan doorziet zij
22

23
opeens
zijn ware bedoeling en nu voelt zij zich weer meester van de
toestand.
„O
zeker, mesjeu!", jodelt zij. „Da's te verstaan!"
Hij
voelt haar veranderde houding, en weet, dat het geheimpje in de
kortste uren over heel Deurne zal zijn verspreid. Hetgeen ook zijn
bedoeling is.
Na
de vriendelijkste groeten draait de officier zijn strakke buikje
weer in de goede richting, en stapt vol gratie verder. Thoniske
kijkt nog even naar zijn dikke, kortgespierde kuiten in de fijne
wollen kous. Zij moet toegeven, dat hij een schone, zware mens is,
veel struiser dan Evert,
Met
onzichtbare knikjes geeft de schout zich gelijk: Dat wijf is een
helloor, die ik in 't oog moet houden. Stinkt van verwaandheid,
omdat ze eigenhandig de potten en pinten kan opschrijven. Zit
stijf op de geus te wachten om heuren vent in de Dingbank te
poten. Evert is misschien wel wijzer, maar zij heeft daar in De
Swaen de boks aan. Nu zal ze toch evekens tot nadenken komen. Van
haar kant is Thoniske overtuigd, dat zij De Visschere duidelijk in
de kaart heeft gekeken. Hij moet de toestand wel donker inzien, nu
hij haar — hij bedoelt Evert — zo onnozel zoekt te lijmen.
Toch is zij geschrokken, dat hij zo hatelijk op de
gemeenterekening zinspeelde. En dat hij haar nu al heeft begrepen!
Verdenkt hij haar wezenlijk van geuzengezindheid? Zou Michiel
Goloffs iets hebben uitgelaten? Zij heeft niet meer gedaan dan
Michiel wat naar de mond praten en gelijkgeven, zoals ge dat van
een ordentelijke herbergiersvrouw kunt verwachten... Als de schout
uit het zicht is, ziet zij langs de andere kant een stevige jongen
van een jaar of tien aankomen. Hij plast met zijn blote voeten
door een karrespoor en fluit zijn hoogste lied. Och ja, dat beest
is gisteren nog besproken in de schepenbank. Wilbertje, van Anneke
en Nelis Smits van Den Bottel. Iedereen kent hem, sinds hij voor
enkele jaren die beurs met gouden realen heeft buitgemaakt. De
schepen Peter Gevarts Colen vertelde, wat de vlegel voor een paar
dagen weer heeft uitgehaald. Deze en eentje van Dries Verhees
waren met een jonge bok aan 't spelen. Ze kregen ruzie en op lest
stonden zij allebei aan de bok te trekken, de een bij de horens en
de ander aan de achterpoten. Toen zij eindelijk loslieten, bleef
de bok morsdood liggen. Ze
24
hadden
het beestje de nek uit elkaar getrokken. Als
Thoniske zich weer aan het schrijven zet, valt er een schaduw op
heur handen. Ze kijkt in het ondeugende gezicht van de jonge Wilbert.
Opgewonden van haar treffen met Otto de Visschere, is zij
zeer kort aangebonden.
„Allez,
ga speule, snotneus, ga uit de licht!"
„Bèèè!",
jouwt het kind. „Weet-de wa ge zijt? Ge zijt 'ne... !"
Het
is een uitdrukking, die haar de adem afsnijdt. Een grof
grotemensen-scheldwoord, waarvan deze jongen de betekenis niet
kent. Hij heeft het van horen zeggen en herhaalt het in alle
onschuld. Thonisken is een van de weinige Deurnse vrouwen, die het
schrijven heeft geleerd. En misschien wel de enige, die de kunst
niet heeft verwaarloosd, sedert zij van school kwam. Schrijven is
nu eenmaal mannenwerk, hoogstens iets voor vrouwen van adel of van
de aanzienlijkste burgerij. Daarom is Thoniske niet weinig trots
op haar geleerdheid. Dit heeft zij altijd nogal duidelijk getoond,
en dat moet ge niet doen in een dorp vol analphabeten. In haar
ijdelheid heeft zij geen rekening gehouden met de vaardige
spotlust van het land. En nu valt het woord van dit kind als een
onverwachte striem op haar lijf. Zij, Thoniske van Evert Segers
uit De Swaen, heeft dus een spotnaam gekregen. En wat voor een!
„Wocht 'ns manneke, da zal ik tegen moeders zeggen! En maakt oe
van de plaats, strontjongen, ge stinkt van daaraf naar de
bok!" Dit laatste schijnt raak te zijn. Het gezicht van de
jongen betrekt. Hij krijgt een kleur en druilt af. Rinkelend
vliegt het venster toe. Zij zit te hijgen van woede. Wacht evekens,
daar moet ze gauw bij zijn. Direct de kop indrukken. Geen gras
over laten groeien. Een brief aan Anneke van Nelis Thomas! Allicht
kan zij het zo plooien, dat de vorster of de schutter hem afgeeft
op Den Bottel. Daar zullen ze van staan kijken: een pampieren
brief, bezorgd vanwege het gerecht! Zij neemt een vers velletje en
schrijft met nijdige krassen:
Eersaeme
gonstige Vrundin Anneke huysvrouw Corneelis Tomas Smits van
den Bottel.
Dit
myn scrijven sall dienen U daerby te laeten weeten van die
groete ende vuyle onbeschaemptheyt van U soontiën Wilbert,
die niet en can laeten passeren. Doen ick huyden opscrijvende
waes in mynen boeck isty langs gecomen ende
25
in
dat light voer mijnen venster gaen staen en doen hem
vrundelyck versocht hem van de plaets te maecken, hy
spottelyck ende schimpende teghen my geseght, dat ick maer
eenen clerck sonder cloeten waes. Ten sou doch niet meughen,
dat soe een cleyn kint soe vuyle passieuse woorden spreekt en
waer hy deselve mach geleert hebben sulde beter weeten als ick
....
Na
deze vinnige prik meent zij haar epistel wat te moeten verzachten,
want de Smitsen van Den Bottel zijn geen geringe lui. Zij hebben
meer dan twintig beesten op stal en behoren tot de
hoogstaangeslagenen van de heerlijkheid.
..
. Segge en schryve alles
uyt goeden wille, dat ghy daer U profeyt mee cunt doen eer
daer erger aff soude comen. Ende sult niet laeten U soontien
te bestraffen ende corriseeren om te weeten van wie hy soe
vuyle redenen mach hebben gehoort. Uyt Doerne den xijden van
Maey 1648
U
goede vrundinne ten dienst
Thoniske
huysvrouw Evert Segers uyt De Swaen.
Zie-zo,
als dit briefken aankomt op Den Bottel, zal Wilbert zijn gatje
wel eens goed warm gemaakt worden, besluit zij tevreden. Klerk
zonder — 't is God geklaagd! Wie zou dat uitgevonden hebben?
Anneke zal eerstdaags wel komen praten. Dan zullen we eens
degelijk informeren, waar het vandaan komt. En de eerste keer, dat
zij het nog eens hoort, gaat zij een doleantie indienen bij de
schout, daar dan!
26
|