CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Stichting  Paul Tensen & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 2

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Op huyden den viij Juenius 1648, doen hebben wij
borgemesters, doet ordenansye van schoudent ende
scheepens, met de werden afgereckent watter vertert
is tot den tijd van het pubeliseeren van den peys.
In den iersten tot Evert Seghers vertert die soeme
van......
1260.

De ochtend na een vergadering van de schepenbank bij Evert Segers in De Swaen, is Thoniske, de bazin, in haar beste humeur. Als de vloer is geveegd en vers gezand, als het plakkaat is weggespoeld, waar Aert Meulendijcx — die er niet goed tegen kan — een beetje ziek is geweest, dan zet zij haar propere muts op en gaat er gezellig voor zitten, vlak bij het venster, zodat de mensen op straat goed kunnen zien, dat Thoniske van Evers Segers in heur boek schrijft. Aanstonds komen dan enkele kinderen hun vuile neuzen tegen de ruitjes plakken. Zij staren in ademloze eerbied naar al dat getover met de ganzenveer, het pennemes en het inkt-gerief.

Thoniske kan schoon schrijven voor haren doen. Evert zelf brengt er niets van terecht, kan niet eens zijn naam tekenen. Lezen doet hij tamelijk wel, maar aan schrijven heeft hij van kind af aan het land gehad. Dat is haast niet te begrijpen, want zijn grootvader en zijn vader en zijn broer Michiel waren in hun tijd alle drie vorster *) en schreven buitengewoon goed. Doch het was een uitgemaakte zaak, dat Michiel-Zaliger zijn vader zou opvolgen in het vorstersambt en zodoende werd het leren van Evert een beetje verwaarloosd. De jongen zou immers met de herberg en het brouwen aan de kost moeten komen; de oude lui konden niet voorzien, dat Michiel zo jong zou sterven. Zo is al sedert drie jaar het ambt, dat vanaf 1573 in de familie is geweest, voor Evert verloren. Had hij maar kunnen schrijven! Dit gebrek aan schrijfkunst is voor Thoniske nog een ernstige zorg.

*) De vorster (afgeleid van forestarius = boswachter) was een combinatie van deurwaarder, veldwachter en griffieklerk.

11

 

Zij is een helle, heeft het hoog zitten en zal niet rusten, voordat Evert in de schepenbank zetelt. Om schepen te worden, moet men geboren ingezetene zijn, geërfd en gegoed en — och kom, met de geleerdheid wordt in Deurne de hand wel gelicht, als ge de anderen eens bekijkt. Het is genoeg, dat hij zijn naam kan zetten onder een schepenacte, zonder dat het papier al te onsierlijk wordt. Op dit kleinigheidje na is Evert kant en klaar „gequalificeert" voor een schepenstoel en daarom zal Thoniske blijven hameren, tot hij dat tenminste kan bolwerken.

Maar zij heeft het niet om Godswil. Als zij na veel moeite en gefleem hem ertoe krijgt de pen ter hand te nemen, wil hij niet, dat ze zijn hand bestuurt. Hij is eigenwijs, denkt het alleen te kunnen, tot hij gelijk wit wordt, koppijn krijgt en zo begint te bibberen, dat het nergens meer op trekt. Meestal loopt het nog op ruzie uit en scheldt hij haar voor schoolmeester-mee-rokken. En of zij dan al zegt, dat het weer veel schoner is dan de leste keer, het helpt niet. De hele avond is hij dan kwaad gezind en in de beddekoets draait hij vileinig zijn rug naar haar toe...

 

Bijwijlen gluurt zij langs de ruige kinderkoppen de markt over, of er ook grote mensen in de buurt zijn om haar te bewonderen, zo geleerd als zij hier zit. Dan steekt zij het tipje van haar tong uit de mondhoek en schrijft, eerst op een kladje om geen fouten te maken in het boek:

Opten elffsten Maey soo syn aen myn huys gewest myn Heere Schouteth ende gelycke scheepenen en borgemrs., dat sy verscheye gemeynts saecken te behandlen han, en hebbense gedroncken 18 vaem bier, yeder vaem 6 stuy.

beloopt... ... 5 8 0

en aen jenever voor ... ... 5 2 0

en aen toeback voor ... ... 0 — 6 — 0

Nu lijkt het haar opeens zo weinig. Zij telt op haar vingers na, of zij de gemeente nog wat kan afzetten, boven en behalve de ene vaam bier en de tien maatjes brandewijn, die zij al dadelijk heeft opgelegd... Eerst hebt ge daar de officier, Monsieur de Visschere, die is tegelijk schout en secretaris. Dat kost Thoniske dus een klant

12

 

en zij vindt het niet richtig, dat één man twee officies bekleedt. Buitendien is hij nog griffier van Peelland ook, en daarover is veel te doen geweest in de schepenbank en onder de hertsluiden. Maar ja, over De Visschere is altijd veel praat geweest en het heeft nooit geholpen. Hij kan nu eenmaal bij de heer alles gedaan krijgen naar zijn eigen fantasie, zo brutaal kan het niet zijn. Daarbij komt nog, dat hij niet zo veel drinkt voor een schout, als er tenminste geen Franse wijn geschonken wordt van 14 stuiver de kan... De schepenen waren er gelijk, dus zeven man. En de twee borgemeesters*), dat is tien in 't geheel. Achttien vaam bier is 108 potten** ) en op zo'n grote plas maken zes potten geen verschil. Dan 34 maatjes brandewijn van 3 stuiver — wezenlijk zijn er maar 25 gedronken! — dat is zogezegd bijkans vierdehalf maatje per kop. 't Kan schikken! En ze moet oppassen voor de schout, want die is de duvel ontkropen. Ze vertrouwt hem niet, al lacht hij nog zo vriendelijk. Moest hij kunnen waarmaken, dat er gefoefeld werd, dan zou hij „die van De Swaen" wel weten te vinden. Hij houdt zelf herberg op het Groot Kasteel en alleen voor zijn goede roep onder de mensen laat hij de schepenen nu en dan in een andere herberg bijeenkomen.

Neen, ze durft er niets meer opleggen. De mannekens waren ordentelijk zat en hielden elkaar stijf vast, maar zijn toch op eigen benen buiten geraakt. 't Heeft er wel anders gespannen in De Swaen! Zo, dat bij het eerste licht van de dag de wijven kwamen gevaren met de kar. En dat was goed gezien, want verscheidene regenten waren zo crimineel, dat zij geen teken van leven meer gaven. Maar gisteren hadden zij zoveel te praten, dat zij haast vergaten te drinken. De juiste stemming was er niet; er werd veel te zwaar geredeneerd. Toen zij eindelijk te blauw waren om nog een verstandig woord te zeggen, ging de schout naar huis en dorsten de anderen niet te blijven plekken.

Thoniske weet er alles van. Als ze niet binnen was om te schenken, stond zij te luisteren aan de deur:

Eerst ging het over enkele rekeningen, die geapprobeerd moesten worden, en toen over het proclameren van de Spaanse Vrede. Dat wordt een groot feest, want de mensen zijn allemaal even content,

*) Gemeente-ontvangers

**) Dit zijn potten van ongeveer één Liter.

13

 

dat de oorlog gedaan is. Tachtig jaar, hoe houden ze 't vol? Als het nu ook voorgoed is afgelopen met het plunderen en branden van dat vuil soldatenvolk, ja dan is het wezenlijk de moeite waard om de bloemkens eens buiten te zetten.

Het vredesfeest is bepaald op Sacramentsdag, dat is de achtste Juni. Na de processie zal de proclamatie worden voorgelezen bij het Groot Kasteel. Voor en na de proclamatie zal de jonge schut een salvo lossen. Als dat gedaan is, moeten de jonge schutbroeders het schietgeweer naar huis brengen of aan de rotmeesters afgeven in de herberg. Dat is goed bedacht, vindt Thoniske, dan kunnen zij elkaar niet zo hendig de koppen kapotslaan. Want bij feesten worden gewoonlijk een paar rekeningen vereffend. Daarna krijgt elke schut drie ton bier, de jonge in De Leeuw en de oude hier in De Swaen, waarmee Thoniske het volkomen eens is. Die licht-voeten van de jong'schut maken veel lawijt, maar verteren niet navenant. Heel Deurne weet, dat ene van Baeckermans en ene van Willemke Leenderts achter dezelfde meid vrijen, en bij zo'n vredesfeest loopt ge nog kans, dat heel uw kot aan spaanders wordt geslagen.

En de klokken worden geluid, dat spreekt, anders is het geen feest. Van vier tot vijf, van zes tot zeven en van acht tot negen. Dat is een hele uitzoekerij geweest, want de klokkenluiders worden na afloop getracteerd op bier in De Leeuw en die mannen moeten met beleid worden gekozen, anders krijgt ge ruzie tussen de verschillende hertgangen. Het eerste uur zijn het vijf man uit Vree-wijck, vijf van Den Zeilberg en twee van Den Breemortel; het tweede uur zes van Walsberg en Haageind en vier uit het Derp. 's Avonds zijn het tien man van het Kerkeind. Claes Wïllems, de borgemeester, had alle namen en toenamen op een groot papier staan en de schepenen vonden het goed verdeeld. Alleen Aert Meulendijcx vroeg toelating om „een klein' observatie" te mogen maken: Hij zag liever, dat die twee van Den Breemortel het leste uur zouden trekken in plaats van het eerste, 't Was beter om de sterkste ploeg van achten tot negen te hebben, dacht Aert, want tegen die tijd konden er best een paar gesneuveld zijn... Als ge niet beter wist, zoudt ge haast geloofd hebben, dat Aert-zelf nog nooit „gesneuveld" was, zo'n wijs en bezorgd gezicht als hij trok.

14

 

Ju. dat was gezonde praat, vonden de regeerders. Alleen Claes Willems keek wat vuil; hij had het al zo schoon op papier staan. Maar toen hij ook de schout zag knikken, zei hij nogal bokkig, dat hij het thuis wel zou veranderen. Had voor vandaag al genoeg geschreven, zou hij denken; zijn vingers stonden er krom van! Enkele schepenen gaven elkaar een knipoogje. Iedereen wist, dat zijn oudste zoon het zo fraai voor hem had opgeschreven. En op de hei, bij de schutsboom aan de weg naar Vlierden, zal een paal worden opgesteld met vier armen eraan. Daarop zullen om negen uur in de avond vijf teertonnen worden gebrand. Het zal schoon zijn...

„Daar zal me wa-d-afgevreje worre!", zei Willemke Smolders en hij gluurde zo ondeugend uit zijn gloeiende oogskens, dat ze niet meer konden van het lachen. Hebt ge ooit zo'n vuil ding gezien als dat Willemke? En toch zeker oud genoeg om beter te weten! De schout schudde het hoofd... Hij begreep niet, dat Willemke Smolders op zijnen ouderdom daar nog attentie toe deed. Maar Willemke stoof op als een vechthaantje: Wat zei mijn Heer  Scholtis? Op zijnen ouderdom? Hij was omtrent vier en zestig en het wijf zestig en hoe meer hij heur vatte, hoe liever ze had! Ge moest eens komen kijken; hij was nog zo hel als een vink. Hiermee waren de gemeente-zaken afgehandeld en kwam de grote politiek aan de beurt. Er is weer heel wat uit de war gedaan, gisterenavond. Aan stof was geen gebrek. Sedert Den Bosch in handen van de geus viel, hebben de mensen niet meer geweten, waar hun kop stond. Brussel ordineerde zus en Den Haag zo. Maar nu schijnt alles geregeld te zijn. In de plaats van de echte, Brusslese hertog hebben we nu volgens de schout een papieren hertog gekregen, en die noemt zich hoogmogende staten-generaal. Het werd een hoogdravend geredeneer, toen de voorschepen Jan van den Boomen meende, dat de Prins van Oranje wel de grote baas zou zijn. Monsieur de Visschere begon lang en breed uit te leggen, hoe die Hollandse regering in elkaar stak. Maar Thoniske voelde heel goed, dat geen mens er iets van begreep; zijzelf ook niet. De Prins had niet veel te commanderen, zei de schout. De Prins was maar zoveel als de vlag op het schip. Voor wat de Meierij aanging, was het Leenhof van Brabant voortaan in Den Haag gevestigd en de staten-generaal deelden de lakens uit zoals vroeger

15

 

de hertog. En die hoogmogenden vormden een vergadering, gelijk hier de schepenbank, waar niemand alleen baas was, doch waar gezamenlijk werd besloten en gedelibereerd.

Toen begrepen ze er nog minder van. De schepenbank had immers totaal niets te zeggen! De heer van Deurne was baas en in zijn plaats de schout. Er most toch één baas zijn, wat is dat nu! Monsieur de Visschere begon toen ijselijk geleerd uit te pakken over republieken en zulk soort van dingen. Er kwamen nog Romeinen aan te pas; het duurde en het bleef duren... Een paar schepenen vielen al half in slaap, zodat Thoniske maar gauw de potten en pinten nog eens volschudde. Gelukkig begon de president Van den Boomen over iets anders: Dat we de leste tijden van die halfduimse hertogen hebben gehad. Zij waren koning en keizer en van alles, maar door een handsvol geuzen lieten zij een grote lap van het land afnemen.

Verder wisten zij van de hertog niet veel te vertellen. Niemand heeft hem ooit gezien. Is hij goed of kwaad, dik of dun, koning of keizer, wat weten zij ervan? Zij weten, dat hij lasten en koningsbeden eiste. Maar niemand zou kunnen verklaren, dat hij ooit iets ten profijte van ons-gemeente heeft gedaan. Zou hij zelfs wel ooit hebben gedacht aan deze verlaten uithoek van zijn hertogdom, pal aan die gevaarlijke Gelderse grens? Dat hij wel eens soldaten stuurde? Die had hij beter thuis kunnen laten. Het is wreed, hoe zijn eigen mensen al die jaren te lijden hebben gehad van die vervloekte benden. Meestal wisten die van Deurne niet eens, of de troepen voor of tegen de hertog waren, en zij hadden geen tijd zich daarover de kop te breken. Waren het Geuzen, Spanjolen, Geldersen, Lorijnen, Hessen, Brandenburgers, Italiaanders of wat voor vuil volk nog meer, ge zaagt geen verschil. Een sauvegarde hielp niets. Eerst moest de schepenbank voor grof geld die bandieten uitkopen, of ge werdt helemaal platgebrand. Zo gauw dan het geld en de fourage waren geleverd, begonnen ze de bonte boer te rijden, te stelen en te roven, waar ge bij stondt. Alleen op zulke ogenblikken werden die van Deurne aan de hertog herinnerd, en dat hij bedankt is!

Maar over de geus valt steeds te praten. De schout maakte het aan de gang door te zeggen, dat de hertog niet van zo'n grote importantie was. Het enige, dat wezenlijk meetelde, was het volk.

16

 

En hier was nu een volk van ordentelijke mensen, die dezelfde gedachten, manieren en gewoonten hadden, hetzelfde geloof en dezelfde spraak, in tweeën gescheurd. In Deurne, en verder in Peel-Iand, ja in heel de Meierij woonden toch fatsoenlijke Brabantse mensen, is 't niet? Hoe woudt ge nu, dat deze mensen opeens van die onbeschaafde Hollandse geuzen en kaaskoppen werden? Hadden zij de Hollander ooit moeilijk gevallen? Hij kon in zijn eigen huis zo zot doen, als hij wou, en op een nieuwerwetse manier proberen zalig te worden, maar dat hij mordiou de Brabantse mensen gerust liet!

Ziet ge, dat was verstaanbare taal en meteen waren de regeerders klaarwakker. De geus! Het ging over de geus. En hij deugde van geen kanten.

,,Daar is er genen éne die deugt!" riep Aert Meulendijcx. Hij maakte zich kwaad en sloeg met de vuist op tafel... Hadden ze de geus leren kennen of niet, met zijn retorsieplakkaten en zijn Staatse dievenbenden? Waar was Pastoor Petri? Al maanden verdwenen en nooit meer iets van gehoord. En dan waren er nog, die dorsten te zeggen, dat hij zijn rok had omgedraaid en naar de geus was overgelopen.

Hier keek Aert met een woedend gezicht naar Lammert Colen, maar deze ging er niet op in.

Volgens Meulendijcx was Pastoor Petri door de geus heimelijk opgelicht en vastgezet, waarschijnlijk al een kopken kleiner gemaakt. Hoeveel priesters waren niet op dezelfde manier verdonkeremaand in deze verdoemde retorsietijd? En als de pastoor telangeIeste van schrik en miserie was gaan lopen — wat Aert niet geloofde — dan kondt ge dat die mens niet kwalijk nemen. Hij moest leven als een bedelaar, beurde geen helder of penning meer van al de kerkelijke beneficies. Daar wisten de geuzen wel raad mee. En dan trokken ze nog een vroom bakkes, de struikrovers, en zeiden, dat ze voor dat geld het Licht des Evangeliums en meer van die verzinsels naar Deurne zouden brengen. Alsof we daar tot die tijd op zaten te wachten! Ge moet dus nog dankbaar zijn, dat ze zo vriendelijk zijn geweest uw Deurnse daalders te stelen. Voor Aert zijn part konden ze vandaag stuk voor stuk de rode loop krijgen, vuile schurfthonden van geuzen dat ze waren... En zo ging hij voort, op dezelfde schromelijke manier. Aert is wel

17

 

de grootste driftkop van het gerecht en hij kan er wat uitslaan, als hij kwaad wordt.

Na het tiende vaam bier begonnen zij de toestand wat lichter in te zien: Het was nog zeer de vraag, of Brabant nu de Meierij voorgoed kwijt was. Er kon nog van alles gebeuren: de kansen waren al zo vaak gekeerd!

Toen heeft Thoniske bij zichzelf moeten lachen. Hier waren de regenten al goed op weg naar een nieuwe oorlog te verlangen, terwijl zij het feest van de vrede nog moesten vieren... Maar het was opvallend, zo licht de schout er over dacht. Nu de oorlog gedaan was, zouden de retorsieplakkaten zeker worden afgeschaft. Overigens zouden we hier in de Meierij wel met rust gelaten worden, zolang we maar prompt op tijd onze lasten betaalden. De Hollander vond de daalders van veel groter belang dan het Licht des Evangeliums, daar had Aert groot gelijk aan. De kerk en de beneficies zouden vrijgegeven worden en het bannissement van de priesters opgeheven. Het zou toch te dwaas zijn, die van Deurne een nieuwe godsdienst op te dringen, waar niemand om gevraagd had! Mensen, die zo dicht aan de Spaanse kant woonden, zouden ze liever te vriend willen houden. Op zijn hoogst zou de Hollander eisen, dat hier en daar, waar het nodig was, vanwege de gemeenten een kerksken of kapelleken werd getimmerd voor die van de nieuwe religie. Hier, in de heerlijkheid, zoudt ge van dit alles niet veel gewaar worden. Want welke Deurnse mens was van plan om geus te worden?

Hier voelde Thoniske zeer goed, uit welke hoek dé wind woei. Zij lette scherp op Lammert Colen, de borgemeester, want het is algemeen bekend, dat hij niets meer aan zijn geloof doet en veel met Michiel Goloffs omgaat. Zij zag, dat de anderen hem strak gadesloegen, maar Lammert roerde zich niet, deed, alsof hij aan iets anders dacht. Toch staat hij te boek als iemand, die voor geen mens uit de weg gaat en aan iedereen zijn gedacht durft zeggen. Deze schuchtere houding van Lammert Colen geeft Thoniske te denken. Zij heeft gedurig haar oren gespitst naar nieuwtjes over de komende regering, en niet zonder reden. Wie zij vooral in 't oog houdt, zijn Colen en Goloffs. Deze twee gaan vaak naar Den Bosch, waar zij met gereformeerde kennissen omgang hebben. Zij zijn zeker zo goed op de hoogte als de schout zelf. Met dit verschil,

18

 

dat ge niet de minste staat kunt maken op al hetgeen De Visschere zegt. En nu wordt er gefluisterd, dat ge niet moet verschieten, wanneer ge op een goede dag hoort, dat Colen en Goloffs zijn overgelopen naar de geus.

Ho, pas op! Zij moet het woord „geus" nu eens gauw afleren en voortaan van „griffemeerden" spreken. Er komen allerlei vreemdelingen in De Swaen, aan wier neus ge niet kunt zien, tot welk geloof zij behoren. Hoe het op andere plaatsen gesteld is, weet zij niet, maar in Deurne is ,,geus" het grofste scheldwoord, dat er bestaat. Wat ervan zij, hier in ons dorp kan alles gebeuren, want het Rooms geloof heeft de leste tijd veel geleden. Pastoor Petri was maar een angstig manneke. Ge kunt er niets aan doen, als ge nu eenmaal schrik hebt, dat weet Thoniske wel. Maar de meeste manskerels hebben al dadelijk geen respect meer voor zo'n schichtige haas. Ze vergeten dan, dat de pastoor geen ogenblik veilig was. Wie zou dat zware losgeld voor hem betalen, als hij gevangen werd? En Otto de Visschere spiegelde alles veel te schoon voor. Daar heeft hij een bedoeling mee, want voor zichzelf weet hij wel beter. Goloffs weet uit de beste bronnen van Den Bosch, dat de retorsieplakkaten wel worden afgeschaft; dat spreekt vanzelf, want er is geen oorlog meer. Maar dan komen er nieuwe plakkaten, en wel een Reglement op de Politieke Reformatie. Daar staat nu al in, dat de paapse godsdienst verboden blijft in de Meierij, en het wordt nog veel straffer. Alle kerken worden geruimd en afgegeven aan predikanten uit Holland. De kerkelijke beneficies natuurlijk ook. Hebt ge ooit gehoord van een landsregering, die geld prijsgaf, dat eenmaal aangeslagen was?

Wat er met de kerk gaat gebeuren, kan Thoniske minder schelen. Voor haar is het belangrijkste, dat volgens Michiel Goloffs alleman, die een ambt bekleedt, van de nieuwe religie moet zijn: schout, schepenen, borgemeesters, kerk- en Heilige Geest-meesters, koster, schoolmeester en vorster, tot zelfs de schutter toe. En wie eerst komt, eerst maalt. Als het groot volk van Deurne, zoals de Goloffsen en Colens, het voorbeeld moesten geven, zoudt ge eens zien, hoeveel er meeliepen. Dan zal Thoniske nog vlug moeten zijn, anders blijft er voor Evert geen schepenstoel meer over. Toch moet ze voorzichtig aandoen, zich niet te vroeg in de kaart laten kijken. Ge weet nog niet zéker, wat er gaat gebeuren, en de

19

 

herberg is en blijft het voornaamste... O, als Pastoor Roymans nog leefde, zouden de geu — gereformeerden in Deurne niet veel kapot maken, maar nu is er eigenlijk niemand, die er een stoksken voor kan steken. De Graaf van Huyn? Die zit gedurig in Venlo en schijnt vergeten te zijn, dat hij ook heer van Deurne is. Behalve wanneer het om de oortjes te doen is... De schout? Die ziet er goed uit om voor pastoor te spelen!

Wat was er nog meer, gisterenavond? De president-schepen vertelde, dat hij Aert Heynrick Jacobs had gesproken. En die zei, dat hij zijn broer, de nieuwe pastoor, eerstdaags thuis verwachtte uit Leuven.

Dat nieuw pastoorken heet Geraerd Heynrick Jacobs. Gisteren hebben zij uitgerekend, dat het manneke maar goed vier en twintig jaar kan zijn. De schepenen vonden dat ruim jong, waarop De Visschere weer heel bijdehand wist te antwoorden, dat een dergelijke kwaal iedere dag beter werd. Toen hebben zij niets meer gezegd, maar Thoniske kon aan de gezichten zien, dat zij dachten: Moet zo'n snotneus in Deurne het geloof op de been houden, dwars tegen de geus in?

Nu moet ge niet vergeten, dat die jonge Jacobs een oomzegger is van Pastoor Roymans-Zaliger, want zijn moeder heet Jenneke Roymans van heur eigen. Hij heeft op kosten van de oude pastoor gestudeerd, dat stond beschreven in het testament. De Jacobsen en Roymansen zijn aanzienlijke mensen, staan heel hoog aangeschreven. Daarmee heeft het manneke veel voor en dat zal wel de reden zijn, waarom hij ineens pastoor van Deurne is gemaakt, want anders! Belachelijk, een pastoor, die precies onder en boven uit de boks komt kijken. En het tekent wel duidelijk de ruwien van het Rooms geloof, dat ze niets beters konden vinden dan zo'n jonge hekkenspringer.

Zij herinnert zich nog, dat „Zjeraarke" Jacobs als aankomend gastje bij haar ouders kwam goeiendag zeggen, toen hij naar Loven trok om te studeren. Hoelang is dat al geleden? Pastoor Roymans leefde nog en die is al 8 jaar dood. Zjeraarke zal toen een jaar of vijftien zijn geweest. Ze weet nog, dat hij de ogen had van Jenneke Roymans, maar een kin gelijk alle Jacobsen. En schoon haar had hij ook. De meeste mensen zullen hem niet meer kennen.

20

 

Volgens de schout moet hij wel een geleerde bol zijn, een van de besten van heel d'Akademie van Loven. Hij heeft met glans de titel behaald van Meester in de Vrye Consten. De Visschere is naar Leuven geweest en heeft ook alles klaargespeeld bij de Abt van Epternaken, die van ouds het recht heeft de pastoor van Deurne te presenteren. Maar dat zal wel voor de laatste keer zijn geweest, denkt Thoniske *). En dat manneke zal het niet lang volhouden. Ge moet eens horen, wat Michiel Goloffs weet te vertellen over hetgeen de Hollander van plan is met de kerken en de priesters!...

In al haar gepeinzen heeft Thoniske het kladje van de gemeenterekening volgekrabbeld met kinderachtige mannekens, die duidelijk laten zien, dat zij tien vingers hebben. Dan neemt zij het lange, smalle boek, kijkt nog eens uit het venster en schrikt. De kinderen zijn weer gaan spelen. Maar nu ziet zij daar Otto de Visschere aankomen. En het was niet de bedoeling, dat hij haar zou bewonderen, terwijl ze hier zit te paraderen als een .soort secretaris van de heerlijkheid.

De schout loopt midden over de markt en laat zijn lange mantel zwieren op de sterke, zachte voorjaarswind. Zijn hoed staat ver naar achteren, zijn gezicht is vandaag opvallend rood. Naar het schijnt, heeft hij wat frisse lucht nodig na al die potten en pinten van gisteren.

Heeft hij haar gezien? Ja, hij blijft staan en laat o! zo vriendelijk zijn blanke tanden glinsteren in zijn donker snorrebaardje. Zij ziet, dat hij iets roept. Daarom trekt zij haastig een vensterraampje open, haar gezicht een en al eerbiedige belangstelling. „Ik zeg: ge zult ons-gemeente toch niet totaal ruïneren, Thoniske?" ,,0 nee, mesjeu," giechelt zij lievig. „Heb mer genen bang; 't is niet zo veel deze keer."

,,Allez, maak de rekening dan wat schappelijk, wanne?" Van alle oude tijden en heel Brabant door worden u op dezelfde vriendelijke manier de grofste waarheden naar het hoofd gegooid.

*) En Thoniske had gelijk. Jacobs was de laatste pastoor, die door de Abt van Echternach werd gepresenteerd. Dit recht had de Abdij door alle eeuwen heen rechtstreeks van Sint Willibrord, die zelf nog pastoor van Deurne is geweest en bij zijn dood in 739 al zijn goederen en rechten aan Echternach vermaakte.

21

 

„Zonder mankeren, mesjeu! Goeiendag, mesjeu!" Zij lacht en knikt en lonkt op haar zoetste manier, doch van het ogenblik, dat hij niet meer kijkt, staat haar gezicht vals en achterdochtig.

Meteen bedenkt de schout zich en steekt een vinger op, als schoot hem daarjuist iets te binnen. Hij komt met lange passen over de modderige karresporen. Zijn zwarte mantel wappert nu zijlings langs zijn rug. Hij heeft iets van een goedige Mephisto.

Bliksemsnel veert het fluwelen glimlachje van Thoniske weer in de plooi.

„Kom-de-ge niet evekens binnen, mesjeu?"

Neen, hij zal niet binnenkomen; het is de moeite niet weerd. Wat hij zeggen wou... Bij het samenstellen van de laatste regering heeft hij al gedacht, of Evert iets zou voelen voor het schepenambt. 't Is maar, dat hij er rekening mee kan houden voor het komende jaar, ziet ge. Zij moet er eens over praten met heuren baas en het

weten te zeggen.

Onderwijl staat hij haar te doorgronden vanuit een paar dikke, glundere oogspleten. Thoniske is volkomen van haar stuk, en zij weet, dat hij het ziet. Onder die zuigende, zwarte ogen krijgt zij het gevoel, dat zij geen kleren aan heeft. Zou de sluwe schout al haar plannen en ambities reeds hebben doorzien?

Hier staan twee fijne instincten tegenover elkaar. Doch voor Thoniske komt de aanval te onverwacht. Zij weet, dat zij uiterst voorzichtig moet zijn, en vecht tegen de verlammende zekerheid, dat zij gaat verliezen. Met moeite wringt zij haar ogen uit die van De Visschere. Het eerste wat haar nu aanstaart, is het papiertje vol kinderachtige mannekens. En de schout kan het ook zien. Maar, monsieur! Daar heeft zij nog nooit aan gedacht.

En tegelijk voelt zij de flater. Zij heeft niet te denken; het gaat over Evert! Nu zij de uitwerking van deze fout wil zien, ketsen hun blikken slechts heel even, doch het lijkt, dat er een knetterende donderslag op volgt. Zij kijkt strak voor zich uit en wacht met

kloppend hart.

„Wel, laat Evert er dan 'ns aan denken," grijnst hij. „Ik weet zeker, dat ie 'ne goeie schepen zou zijn. En uh, 't blijft voorlopig onder ons, niewaar Thoniske?"

Een ogenblik staat zij versteld van zijn brutaliteit. Evert, die niet eens zijn naam kan tekenen, een goed schepen! Dan doorziet zij

22

 

 

23

 

opeens zijn ware bedoeling en nu voelt zij zich weer meester van de toestand.

„O zeker, mesjeu!", jodelt zij. „Da's te verstaan!"

Hij voelt haar veranderde houding, en weet, dat het geheimpje in de kortste uren over heel Deurne zal zijn verspreid. Hetgeen ook zijn bedoeling is.

Na de vriendelijkste groeten draait de officier zijn strakke buikje weer in de goede richting, en stapt vol gratie verder. Thoniske kijkt nog even naar zijn dikke, kortgespierde kuiten in de fijne wollen kous. Zij moet toegeven, dat hij een schone, zware mens is, veel struiser dan Evert,

Met onzichtbare knikjes geeft de schout zich gelijk: Dat wijf is een helloor, die ik in 't oog moet houden. Stinkt van verwaandheid, omdat ze eigenhandig de potten en pinten kan opschrijven. Zit stijf op de geus te wachten om heuren vent in de Dingbank te poten. Evert is misschien wel wijzer, maar zij heeft daar in De Swaen de boks aan. Nu zal ze toch evekens tot nadenken komen. Van haar kant is Thoniske overtuigd, dat zij De Visschere duidelijk in de kaart heeft gekeken. Hij moet de toestand wel donker inzien, nu hij haar — hij bedoelt Evert — zo onnozel zoekt te lijmen. Toch is zij geschrokken, dat hij zo hatelijk op de gemeenterekening zinspeelde. En dat hij haar nu al heeft begrepen! Verdenkt hij haar wezenlijk van geuzengezindheid? Zou Michiel Goloffs iets hebben uitgelaten? Zij heeft niet meer gedaan dan Michiel wat naar de mond praten en gelijkgeven, zoals ge dat van een ordentelijke herbergiersvrouw kunt verwachten... Als de schout uit het zicht is, ziet zij langs de andere kant een stevige jongen van een jaar of tien aankomen. Hij plast met zijn blote voeten door een karrespoor en fluit zijn hoogste lied. Och ja, dat beest is gisteren nog besproken in de schepenbank. Wilbertje, van Anneke en Nelis Smits van Den Bottel. Iedereen kent hem, sinds hij voor enkele jaren die beurs met gouden realen heeft buitgemaakt. De schepen Peter Gevarts Colen vertelde, wat de vlegel voor een paar dagen weer heeft uitgehaald. Deze en eentje van Dries Verhees waren met een jonge bok aan 't spelen. Ze kregen ruzie en op lest stonden zij allebei aan de bok te trekken, de een bij de horens en de ander aan de achterpoten. Toen zij eindelijk loslieten, bleef de bok morsdood liggen. Ze

24

 

hadden het beestje de nek uit elkaar getrokken. Als Thoniske zich weer aan het schrijven zet, valt er een schaduw op heur handen. Ze kijkt in het ondeugende gezicht van de jonge Wilbert. Opgewonden van haar treffen met Otto de Visschere, is zij zeer kort aangebonden.

„Allez, ga speule, snotneus, ga uit de licht!"

„Bèèè!", jouwt het kind. „Weet-de wa ge zijt? Ge zijt 'ne... !"

Het is een uitdrukking, die haar de adem afsnijdt. Een grof grotemensen-scheldwoord, waarvan deze jongen de betekenis niet kent. Hij heeft het van horen zeggen en herhaalt het in alle onschuld. Thonisken is een van de weinige Deurnse vrouwen, die het schrijven heeft geleerd. En misschien wel de enige, die de kunst niet heeft verwaarloosd, sedert zij van school kwam. Schrijven is nu eenmaal mannenwerk, hoogstens iets voor vrouwen van adel of van de aanzienlijkste burgerij. Daarom is Thoniske niet weinig trots op haar geleerdheid. Dit heeft zij altijd nogal duidelijk getoond, en dat moet ge niet doen in een dorp vol analphabeten. In haar ijdelheid heeft zij geen rekening gehouden met de vaardige spotlust van het land. En nu valt het woord van dit kind als een onverwachte striem op haar lijf. Zij, Thoniske van Evert Segers uit De Swaen, heeft dus een spotnaam gekregen. En wat voor een! „Wocht 'ns manneke, da zal ik tegen moeders zeggen! En maakt oe van de plaats, strontjongen, ge stinkt van daaraf naar de bok!" Dit laatste schijnt raak te zijn. Het gezicht van de jongen betrekt. Hij krijgt een kleur en druilt af. Rinkelend vliegt het venster toe. Zij zit te hijgen van woede. Wacht evekens, daar moet ze gauw bij zijn. Direct de kop indrukken. Geen gras over laten groeien. Een brief aan Anneke van Nelis Thomas! Allicht kan zij het zo plooien, dat de vorster of de schutter hem afgeeft op Den Bottel. Daar zullen ze van staan kijken: een pampieren brief, bezorgd vanwege het gerecht! Zij neemt een vers velletje en schrijft met nijdige krassen:

Eersaeme gonstige Vrundin Anneke huysvrouw Corneelis Tomas Smits van den Bottel.

Dit myn scrijven sall dienen U daerby te laeten weeten van die groete ende vuyle onbeschaemptheyt van U soontiën Wilbert, die niet en can laeten passeren. Doen ick huyden opscrijvende waes in mynen boeck isty langs gecomen ende

25

in dat light voer mijnen venster gaen staen en doen hem vrundelyck versocht hem van de plaets te maecken, hy spottelyck ende schimpende teghen my geseght, dat ick maer eenen clerck sonder cloeten waes. Ten sou doch niet meughen, dat soe een cleyn kint soe vuyle passieuse woorden spreekt en waer hy deselve mach geleert hebben sulde beter weeten als ick ....

Na deze vinnige prik meent zij haar epistel wat te moeten verzachten, want de Smitsen van Den Bottel zijn geen geringe lui. Zij hebben meer dan twintig beesten op stal en behoren tot de hoogstaangeslagenen van de heerlijkheid.

.. . Segge en schryve alles uyt goeden wille, dat ghy daer U profeyt mee cunt doen eer daer erger aff soude comen. Ende sult niet laeten U soontien te bestraffen ende corriseeren om te weeten van wie hy soe vuyle redenen mach hebben gehoort. Uyt Doerne den xijden van Maey 1648

U goede vrundinne ten dienst

Thoniske huysvrouw Evert Segers uyt De Swaen.

Zie-zo, als dit briefken aankomt op Den Bottel, zal Wilbert zijn gatje wel eens goed warm gemaakt worden, besluit zij tevreden. Klerk zonder — 't is God geklaagd! Wie zou dat uitgevonden hebben? Anneke zal eerstdaags wel komen praten. Dan zullen we eens degelijk informeren, waar het vandaan komt. En de eerste keer, dat zij het nog eens hoort, gaat zij een doleantie indienen bij de schout, daar dan!

26