CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 24

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Wouter van den Boomen's knecht: „Ick had liever,

dat hy gehangen was aen sijnen diefsen hals, dan

dat hy ons soo quellen sou."

Jan van Bommel: „Ick had liever, dat hy voer voor

den duyvel in den affgront vande hel. ivtter hy thuis

hoort."

De vrouw van Wilbert Faes: „Vorster, ick en weyt

het u niet, maer dat den heer soo wel hier was als

ghij, ick sou hem dat haer uytten cop haelen, ick

sou hem den baert uyt sijn gesicht trecken."

Ds. Feylinghius: „Voor de comste van den Heere

van Doerne is de gantsche gereformeerde ghemeynte

in goede rust, vreede ende eendracht geweest."

Hijzelf: „Het is den besten edelman, die hem door

synne daden edel maeckt."

Baron Rogier van Hauterive, gezegd Van Leefdael, heer van

Lieffringen en van Deurne, vormt de levensblunder van De

Visschere. Otto vergist zich zelden, doch deze éne misgreep is zo-

veel waard als een heel leven vol blunders.

Ge weet nog wel, dat Jantje van Huyn, toen hij op zwart zaad

kwam te zitten, de heerlijkheid overdeed aan zijn schoonvader,

Willem de la Margelle, Baron van Kettenhoven, hoofdschout der

stad en provincie van Mechelen.

Kettenhoven was een vriendelijk, oud baasje. Hij droeg een wit

puntbaardje en wijze wenkbrauwen. Reeds op het eerste gezicht

waren onze ingezetenen blij met een heer, die er zo tegoedertrouw

uitzag. En zij vergisten zich niet, want deze pientere Bourgondiër

ging met verstand te werk. Zeker, hij liet aan De Visschere de

vrije hand, maar hij luisterde ook naar anderen. Hij scheen zelfs

goed te weten, naar wien hij moest luisteren. Als het erop aankwam

maakte hij opvallend weinig verschil tussen de vrienden en vijanden

van zijn schout. Hij ontving Huysinghius op het kasteel en gaf

hem zoveel mogelijk zijn zin bij de samenstelling van de regering. Zo is

het deze goed-roomse heer geweest, die onze nieuwbakken geuzen,

Golof fs en Colen, voor het eerst op de schepenstoel promoveerde. En

217

 

toen eindelijk De Visschere op last van de Staten moest aftreden,

heeft Kettenhoven nog gauw de drost Peter van Bommel benoemd,

wat voor Deurne een heilzame keus is gebleken. Want Van Bommel is

volstrekt geen drijver, een zeer lauwe geus, die uit Otto's hand eet, en

wiens vrouw niet geheel vrij is van paapse smetten.

Het was te mooi om lang te duren. Maar dat wisten we vooruit.

Kettenhoven had de heerlijkheid gekocht met de bedoeling haar

zo gauw en zo voordelig mogelijk weer van de hand te doen.

En toen liet De Visschere, die alles bedisselde en zich zeer ver-

Dienstelijk maakte, zijn keus vallen op Leefdael, destijds zowat

34 jaar en getrouwd met zijn volle nicht Hester van Leefdael.

De naam klonk als een klok. Hier hadt ge iemand uit de hoogste

en oudste adel van Brabant. Ge vindt ook een Leefdael bij de

ondertekenaars van het Verbond der Edelen. En Otto wist opgetogen

te vertellen, dat de nieuwe seigneur nog aan het oude huis

van Deurne was verwant als bet-achterkleinzoon van Geraerd van

Doerne, een afstammeling van de eerste heren der plaats. De

Leefdaels stonden algemeen te boek als doortastende kerels, trouwe

katholieken en onbevreesd. En dat was juist wat we nodig hadden.

We mogen Otto niet al te kwalijk nemen, dat hij zich zo lelijk in

de vingers sneed. Toen scheen het een vondst uit duizenden. Hij

zag zich reeds als raadsman en vertrouweling van de nieuwe heer,

als de echte drost achter de figurant Van Bommel. Dan kon het

vrolijk spel beginnen. Samen zouden zij de Staten en hun Reformatie

wel zo de duvel aandoen, dat Deurne weldra als een hopeloos

geval zou worden opgegeven. Over enkele jaren zou men in heel

Holland geen waaghals meer vinden, die eraan dorst te denken

predikant van Deurne te worden, al was het op dubbele gage. En

dit alles sekuur binnen de perken der wet, volgens het oude recept:

veel papier vuilmaken en veel „geuzeneden" laten zweren.

Geen wonder, dat hij alles in het werk stelde om deze flinke,

Roomse heer tot de koop te bewegen. En dit wordt hem thans

door de heer van Deurne nog het meest verweten van al. W an t is

Leefdael bij deze koop niet tot in de kleinst bagatellen belogen en

bedrogen door Kettenhoven en diens handlanger De Visschere,

dief en diefjesmaat?... Dit is natuurlijk onzin, want als dertijds

iemand goede redenen had de nieuwe heer netjes te behandelen,

was het toch zeker Otto.

218

 

In September '51 stelde Kettenhoven de heerlijkheid „bij publicqe

keersbrandinghe" te koop en werd zij door Leefdael als „den

meesten daer voor biedende met uytgangh der barnender kersse"

gekocht. *) En van toen af was het Satan, die de kaars hield.

Weldra schoot de eerste procedure als een vuurpijl de lucht in,

ontplofte en spatte uiteen in talrijke vonken, die bleven smeulen

en de Deurnse atmosfeer verpestten, jaren en jaren lang.

Het begon met de grote zaak tegen Kettenhoven over de omvang

der hoge, middelbare en lage heerlijkheid met ab- en dependenties.

Dit ging aanvankelijk de ingezetenen niet aan, doch na enkele

jaren splitste deze procedure zich in allerlei kleine geschillen met

de gemeente. Er wordt nu in Deurne geprocedeerd over van ieders

en van elks, over recht op de steenovens, recht van jagen, recht

van vissen, recht van patriseren, fretteren en valkenvangen, recht

van benoemingen, recht, recht, recht, tot op de lengte der knuppels,

die aan de halzen der dorpshonden moeten hangen tot bescherming

van 's heren jacht. En dan spreken we nog niet van het

gevaarlijkste wapen in de hand van een kwaadwillige heer: het

lagere strafrecht, de calanges op grond van keuren, breuken en

amenden, waarvan tot dusver lang niet de helft werd toegepast,

„'t Is net 'n kijnd," zuchtten die van Deurne. „Al wat ie zie, moet

ie hèbbe, hèbbe."

,,'n Kijnd?", riep de Visschere. „'t Is 'ne zot en we zijn ermee

bedrogen!"

In het begin was alles koek en deeg tussen hem en de heer. Zij

reden samen naar Den Grootenberg, zaten stijf naast elkaar in de

kapel, reisden samen naar Den Bosch en zelfs naar Den Haag.

Maar al spoedig was de speelman van het dak.

't Is waar, ge kunt van Otto veel kwaad vertellen. Maar enkele

goede eigenschappen moeten we hem toch nageven. Hij bezit een

zeker soort romantische trouw. En in al zijn deugnieterijen steekt

iets uitdagends en bekoorlijks. Hij heeft de stoutmoedigheid van een

goed degenschermer, die uitziet naar de sterkste tegenpartij. Hij is

niet laf, gaat er niet met de botte bijl der overmacht op los, staat niet

te dansen op de geslagen tegenstander, zoals Leefdael het doet. De

meeste mensen zeggen: Ge kunt op De Visschere wel kwaad worden,

maar niet blijven.

*) Dit oude gebruik geldt nog op vele Belgische dorpen bij notariële verkopingen.

219

 

Eerst heeft hij geduldige pogingen aangewend om de Zot tot be-

daren te brengen. Toen dan toch de bom tussen Kettenhoven en

Leefdael barstte, koos hij zonder bedenken de zijde van het oude

huis. Niet om Jan van Huyn, noch ter ere van Kettenhoven, maar

enkel ter wille van Margriet. Want voor haar heeft hij altijd de

diepste eerbied gehad en haar heeft hij steeds met volmaakte

trouw gediend.

Voor zoveel hij toen wist, zou hij evenwel veel profijtelijker hebben

gehandeld, als hij zich bij Leefdael had aangesloten. En dan was

Kettenhoven ver van huis geweest. Otto wist van de vaag en

slordig beschreven heerlijkheidsrechten meer dan wie ook. Hij zat

op alle belangrijke documenten en wist ermee om te springen,

produceerde en verdonkeremaande precies wat hem te pas kwam.

Ook de akten van de laatste verkoop had hij onder zijn berusting.

Kettenhoven schreef hem reeds in October '51 vanuit Croy, dat

hij deze stukken aan de nieuwe heer zou bezorgen, maar Otto wist

beter. Eerst na vier jaren ruzie, toen hij omtrent deze afgifte reeds

twee kostbare processen van Leefdael had doen mislukken, leverde

hij de „besegelde ende pampieren brieven" vrijwillig uit.

De Zot van Deurne... Dat is goed en wel, maar er zit zoveel

systeem in deze zotheid. Toen hij Deurne kocht, woonde Leefdael

op de Papenhulst in Den Bosch, maar was om de haverklap hier

om toezicht te houden op de restauratie en vergroting van zijn

kasteel. En de ingezetenen zijn daarbij zeer royaal voor de dag

gekomen. Op kosten van de gemeente zijn er massa's stenen en

plavuizen gebakken, allerlei kostbare diensten geleverd. De ge-

meenterekening van die jaren is overmatig belast en als zij nu

daaraan terugdenken, komt hun het -water in de ogen. Onze mensen

geven graag en veel, in het vooruitzicht dat zij schappelijk geregeerd

zullen worden, dat de heer tegoedertrouw en eerlijk met hen zal

aandoen. En was hij niet hun natuurlijke, van God gegeven be-

schermer tegen de ondeugendheid van de geus en alle andere

kwellingen? Juist, en daarom liet hij zich vriendelijk vertroetelen.

De pastoor heeft hem vanaf de eerste aanblik niet geren gezien.

Zijn instinct begon dadelijk alarm te slaan. En Leefdael scheen

het te voelen, want hij was evenmin op zijn gemak. Iedere ont-

moeting was stroef en gewrongen, ieder afscheid een opluchting

en het werd er niet beter op. Geraerd maakte zich ernstige ver-

220

 

wijten, doch zijn afkeer was sterker dan zijn verstand en zijn goede

wil. Ge hebt dat niet altijd voor 't zeggen!

Zij zagen elkaar slechts zelden in die twee jaar, ofschoon Leefdael

zich gedroeg als een vroom zwijn. Hij kwam altijd de kapel binnen

met een tronie, of heel zijn familie boven aarde stond. Dan viel

hij op beide knieën voor het Sacramenten sloeg haast met zijn

voorhoofd op de plavuizen. Als hij na veel uitdrukkelijke omhaal

goed op dreef was met bidden, zoudt ge een eind opzij schuiven

om hem genoeg armslag te geven. Tijdens de preek gaf hij altijd

het eerste sein tot het wegpinken van tranen. En als het voor de

heb was, weerhield hij zich niet de regeerders te onthalen op vrome

gezegden.

En nauwelijks was het vergrote kasteel kant en klaar opgeleverd,

of hij liep met wapens en bagage over naar de geus, luid scheldend

op verdoemde papisten en superstitieuse afgodendienaars...

Heel het Deurnse gebouw stortte in. Doch Geraerd was het eerst

van de schok bekomen. Hij kroop onder de puinhopen vandaan,

tastte zijn ledematen af, vond zijn gebeente nog gaaf en alle

scharnieren in werking. En het duurde geen uur, of in zijn hart

wenste hij de predikant veel geluk met deze aanwinst.

En hij had goed gezien. Van toen af werd het veel gemakkelijker.

Nu gaat de strijd niet meer tussen paap en geus, maar vóór of

tegen de heer, de hoogste geus van Deurne, die de kleur trekt uit

alle andere geuzen ter wereld en zich gehaat weet te maken als

vergift, de Jezusverrader, de duitendief, de bloedzuiger, de mensen-

terger. Onze voorraad scheldwoorden moet nodig worden uitgebreid.

Dielis Vogels doet zijn best, maar schijnt toch tegen zulk

een monster niet goed opgewassen.

Ja, deze brutale desertie is een zegen geweest voor het „oude

bijgeloof". Verbeeld u, denkt Geraerd, dat dit lieveken Rooms

was gebleven en uw parochianen op dezelfde wijze had „gemal-

tracteert". Dan had de oogst van de haat zich opgehoopt bij de

predikant. Daar mag hij niet aan denken.

Dadelijk werden de vijandelijkheden geopend. De processenoorlog

begon. De gemeente bleek te zijn overgeleverd aan een onbetrouw-

bare, ziekelijke ruziemaker. Of liever aan twee, want naar veler

mening is de Vrouw nog veel ondeugender dan haar gemaal.

Niets en niemand werden met rust gelaten. Zo begon ,,de Zottin"

221

 

op een kwade dag lelijk te doen over Marie de Waellin. Zij gelastte

vorster en schutter, dat die Waalse hoerenmadam zo gauw mogelijk

zou betrapt worden op overspel.

Oei-oei! Daar staan vreselijke straffen op. Verbeurdverklaring en

verbanning is wel het allerminste, dat ge moogt verwachten.

Om begrijpelijke redenen waren onze richterboden hoogst verlegen

met hun opdracht. En zij begrepen heel goed, dat het Mevrouw

niet zozeer om de goede zeden als wel om het goede huisje van

Marie te doen was. Want op de duiten is zij even gloeiend als

de duvel op een ziel.

Zij begonnen al te gnuiven, toen ze gewaar werden, dat Leefdael-

Zelf niet zo bijster fel was... Mardi, hij óók? Ja, als ge 't eerlijk

bekijkt: wie van ons eigenlijk niet?

Maar de vrouw van Deurne hield niet op hun het vuur aan de schenen

te leggen. Daarom strooiden zij hier en daar een voorzichtige waar-

schuwing uit.

Dit was in het jaar '55. Op het eerste gerucht kocht De Visschere

het huis met de inventaris en betaalde een goede prijs. De mensen

vonden het schoon van Otto en hadden groot plezier, omdat hij

hierdoor de buit zo hendig voor 's heren neus had weggekaapt.

Als we De Visschere niet hadden!... Van hetgeen er zou komen

kijken, wanneer Marie een boeksken opendeed voor de Dingbank,

werd niet gesproken.

Na enkele weken was de kriebelige spanning geweken. Marie was

kopschuw geworden en hield 's avonds haar deur toe. Op een

morgen kwam onverwachts een voerman uit Weert, die Marie

en haar bagage oplaadde. Zij verdween even geheimzinnig, als

zij gekomen was en nooit hebben die van Deurne nog iets van

haar vernomen. Zo bezorgen Heer en Vrouw ons allerhand ongerief.

 

Het is een bizonder lelijk koppel om te zien. Hij heeft een vale,

bedorven kleur, een puisterige huid en een dun, sluik baardje,

dat er uitziet, alsof het heeft geleden van de mot. Toch houdt hij

altijd wat verlopen voornaamheid over. En hij is nog een Engel Gabriël

vergeleken bij zijn Hester. Dat is wezenlijk erg. Een frommes mag

gerust wat lelijk zijn, zolang ze maar vrouw blijft. Maar een vrouw, die

doet denken aan een verklede manskerel, is het afschuwelijkste, dat ge

kunt verzinnen. En zij maakt het nog erger, doordat zij zich altijd zo

222

 

komiek en pimpelpaars opdost, gelijk ge wel meer ziet bij opvallend

lelijke vrouwen. In Die Verkeerde Weereldt is uitgemaakt, dat zij nog

afstotelijker is dan Betje van Joost Buyels. Betje is natuurlijk wat

vuiler dan de Vrouw van Deurne, maar als ge veroordeeld werdt om

tussen die twee prenten te kiezen, zoudt ge in Godsnaam Betje maar

nemen. Ja, daar is alleman over akkoord.

Weet ge, wat ze mevrouw een keer hebben gelapt? Zij liep in heur

eentje te wandelen, ergens achter het Oud Kasteel, en opeens

klonk er een stem als een kartouw:

,,Geuze-teef!!

Woedend keek zij in de richting van het geluid.

„Draai-t-oew eigen om, lelijke mens, of ik droom vannacht van oe!"

Zij begreep niet, waar het vandaan kon komen. Ze had uitzicht

genoeg, stond midden in het vlakke veld en de oogst was juist

binnen. Als een furie holde zij naar het Groot-Kasteel en kwam

terug met de vorster, de schutter en een paar knechts. Heel de

omtrek werd afgezocht, maar de dader is nooit gevonden. Ge

zoudt zeggen, dat hij ergens in een kuil heeft gezeten en over het

randje geloerd, tussen de stoppels door. Doch hiermee is het

raadsel niet opgelost, want er is geen kuil gevonden. Dielis Vogels

wordt erop aangekeken en zoiets eervols spreekt hij niet tegen.

Maar de schutter zegt, dat de zaak degelijk is onderzocht en dat

Vogels die dag naar Gemert was. Ge kunt er niet aan uit en dat

is altijd het geval, wanneer er iets wordt uitgestoken tegen de

Seigneurie van Deurne.

 

Lieve Hemel, hoe fijn weet Pastoor Jacobs van de Zot te profi-

teren! Hij is niet lomp genoeg om rechtstreeks op de lelijke mens

te gaan schimpen. Het zou niet voegen, dat mijn Heer Pastoor

ging wedijveren met Dielis Vogels. Geraerd weet beter, hij werkt

met contrasten, als een kunstenaar. Hij vermoordt Leefdael sierlijk

en proper, stelt deze troebele dagen tegenover de goede, oude tijd,

toen er nog geen geuzen waren uitgevonden. Hij vergelijkt deze

heer met die uit het oude huis van Deurne en vooral met Margriet

van Wittenhorst. De laatste Van Doerne is anno 1606 op hoge

leeftijd gestorven. Mensen, die de oude Jonker Jan nog hebben

gekend, worden stilaan oud en hebben geen last meer van hem

gehad. De Wittenhorsten waren fidele kerels en hebben ,,goet

223

 

regiment gehouden". Graaf Jan van Huyn heeft zich gelukkig

niet vaak laten zien en wordt wijselijk in het duister gelaten.

Maar Margriet! Zij is goed op weg om een legende te worden.

Ieder jaar lijkt ze wat heiliger en het staat haar niet slecht, want

zij had een statig figuur en een voornaam, gothisch gezicht. Boven-

dien heeft zij steeds van zich doen spreken. Het begon al met

de beeldjes voor de eerste Nachtmis op Den Grootenberg. Tot

aan haar dood heeft Geraerd steeds gelegenheid gehad op haar

weldaden te zinspelen. Het gaf onze nageburen een zoet en ver-

heven gevoel, dat Margriet, die al zolang uit Deurne weg was, ons

maar niet kon vergeten.

Thans woekert hij met haar nagedachtenis. De tiende Juli, haar

sterfdag, is voor Deurne een halve Zondag, want zelden is de

kapel zo vol als bij heur jaargetijde. De grote attractie is, dat de

pastoor over haar preekt, en dit is een van die zeldzame keren,

dat er op Den Grootenberg nogal duidelijk politiek wordt gevoerd.

Iedere fraaie volzin is een kaakslag voor Rogier van Leefdael, zonder

dat hij ook maar uit de verte wordt aangeduid. Geraerd bespeelt

zijn kudde zo fijn, dat zij toeluisteren met betraande ogen en

gebalde vuisten... Onze vrome gewezen Vrouwe, onze beminde

weldoenster, die met liefde ende wijsheid heeft geregeerd over

een trouw ende vriendwillig volk, een engel ons uit de hemel gezonden

tot heil en profijt van alle goede naburen... Met andere

woorden: Thans zitten we opgesolferd met een baarlijke duivel,

vers en nog gloeiend afgeleverd uit het diepst van de hel, ,,tot

bederff van de gemeynte".

Tijdens de plechtige Requiem-dienst, enkele dagen na Margriet's

overlijden, heeft de pastoor een roerend verhaal gedaan van zijn

laatste bezoek aan het sterfbed van Mevrouwe.

Dat was op het kasteel van Broekhuizen. Hij vond haar omgeven

van strenge praal, hoog opgestut in de kussens van het hemelbed.

Zij was zorgvuldig opgemaakt en gekapt, droeg een fraaie kanten

muts en een zijden jakje, met zwanendons afgeboord. Tot het

laatst behield zij haar adellijke houding, in het zicht van de dood

kon zij nog vorsten ontvangen. Er kwam geen klacht over haar

lippen, ofschoon zij vreselijke pijnen leed. Dat zag hij aan het

uitdoven van haar ogen en het plotseling opkomende zweet bij

haar neusvleugels, dwars door alle blanketsel heen. Slechts éénmaal

224

 

werd het haar te machtig en bleef zij in haar woorden steken.

Even later meende zij zich te moeten verontschuldigen: ,,Heer

pastoor, mijn vagevuur begint al op eerde, mijn schoot staat in

vuur en vlam." Zij sloot de ogen en lag stil.

Geraerd werd er akelig van, voelde het zelf. Hij gaf haar zijn

benedictie en liep op zijn tenen de zaal uit. Maar voor hij aan de

deur was, riep zij hem terug... Had nog iets, dat heur op het harte

lei. Toen zij een meisje was van een jaar of twaalf, speelde zij

vaak met Marieke Symondts van den Boomen, die nu de vrouw

is van Jan Pieter Conincx. (Ge kent haar wel; ze heeft toen 's nachts

het kind van de kreupele scheper ten doop gehouden.) En op Sinte

Margriet, het feest van de jonge freule, kwam Marieke verheugd

aandansen met een geschenk, een stuk boterkoek. Dat was iets

ongewoons; Margriet was niet gewend iets te krijgen van de

dorpskinderen. Als er iets te geven viel, was dat haar privilegie.

Het leek haar niet erg in orde en in haar eerste verwarring zei ze:

„O, boterkoek! Hou die zelf maar; ik krijg thuis zoveel boterkoek

als ik wil."

Haar leven lang had ze niet kunnen vergeten, dat Marieke zo'n

kleur kreeg en zo verdrietig uit haar ogen keek. Had er dezer

dagen nog van gedroomd...

Op de tafel naast het bed lag een gouden kruisje met ketting

gereed als zoenoffer. Wilde mijn Heer Pastoor dat aan Marieke

geven en zeggen, dat Mevrouw er altijd spijt van heeft gehad?

En of Marieke na haar dood een Vaderons wilde bidden voor

haar zielerust, ten teken dat alles goed was?

Nu kon zij rustig sterven. En de volgende dag stierf zij, fier en

met ongebroken moed, als een ridder. Zij was dan ook een dochter

van de Wittenhorsten, edelen van de oude stempel, vierkante ruiters,

die stierven op het veld, harde, onversaagde vechtersbazen, doch

op hun manier ,,goet voor man en peerdt".

Toen Marieke de boodschap kreeg, kon zij zich het voorvalletje

van 36 jaar geleden met geen geweld meer te binnen brengen, en

de pastoor zei, dat dit juist heel schoon van haar was. Tijdens de

Mis zat zij met het gouden kruis te pronken en was reeds lang

de tel kwijt van haar Vaderonsen voor Margriet. En toen de

pastoor in zijn preek het zoete verhaal zo sentimenteel mogelijk

voordroeg, begon Marieke onder deze overstelpende eer zo gods-

225

 

deerlijk te snikken, dat hij moeite had zich verstaanbaar te maken.

Enkele jaren later, in een tijd, dat de Zot van Deurne met ongewone

hardheid tegen zijn onderzaten te keer ging, heeft Geraerd zich

overtroffen. Op deze tiende Juli begon hij zijn herdenkingspreek

niet zoals gewoonlijk met een latijnse tekst. Hij hield een oud stuk

papier in de hand en begon te lezen:

 

Ick, Margrita Wilhelmina Vrijvrouwe van Wittenhorst, Vrouwe

van Doerne, van Rossum, van Brouckhuysen etcetera.

Geloove ende sweere die Heilige Kercke, weduwen ende weezen

te beschermen ende voor te staen . . .

 

Ha, nu begrepen zij het! Dit waren de plechtige woorden van de

huldigingseed der heren van Deurne. Zij werden er koud van, zo

aangrijpend als de pastoor het voorlas:

 

Als insgelijkcx alle die ingesetenen ende naegeburen der Heer-

lycheyt van Doerne.

Deselve te laten ende te helpen leven in hunne oude privilegiën

ende gerechtigheden.

Ende by tyde des crijchs, oorlochs ofte andersints, voor te staen

ende te beschermen.

Insgelycks de Heerlicheyt in hare palingen ende bepalingen,

stegen, straten, Heyden ende Gemeenten naer myn vermogen te

defenderen.

De schepenen te manen ofte doen manen om oprechte vonnissen

te wijsen.

De quaetdoeners naar Exigentie der saecke te straffen.

Ende yedereen naer behoren recht te doen.

Ende voorts die keuren ende breucken ende amenden, die by my

als Vrouwe ende gelycke regeerderen der heerlicheyt van Doerne,

in alles voort Houw ende Getrouw te wesen, als eene goede ende

oprechte Vrouwe haere Gemeynte ende Onderdanen schuldig is

te doen.

De regeerderen ofte naegeburen hiervan besegelde brieven te ver-

leenen. Soo helpe my God ende Syne Heiligen!

Daarop begon hij zijn preek. Geen woord van afkeuring voor

de manier, waarop Leefdael schier dagelijks zijn eed verkrachtte.

Maar toen Geraerd regel na regel van het „adelyck parole" om-

226

 

kranste met schone voorbeelden uit het goed regiment van Mar-

griet, waren deze stichtelijke staaltjes toevallig juist het tegendeel

van hetgeen de Zot van Deurne de laatste tijd had vertoond.

Daarmee stond zijn hondsheid, die al een gewoonte begon te

worden, hun weer nieuw en schril voor de geest. Bij de bescherming

van weduwen en wezen bracht de pastoor in herinnering, hoe

Margriet altijd gunstig beschikte op een request om gratie, als het

een weduwe betrof. En iedereen wist, dat dit sloeg op de zware

calange, die de arme weduwe van Frans Joosten zo juist had

moeten betalen, omdat haar twee aankomende jongens ocharme

voor moeders „een kaers clot han geladen gehadt" op een stukje

gemeentepeel, waar van ouds door iedereen turf was gestoken,

doch waarover de judas sedert kort met het Corpus van Deurne

in proces lag. Alsof het in Deurne op een kar klot aankomt!

Zo ging hij verder, sluw en onnozel, lankmoedig en opruiend.

Alle deugden van Margriet waren een uitvloeisel van haar oprecht

Rooms geloof, dat spreekt vanzelf.

De boeren knarsten hun tanden. Sommigen hadden zichtbaar

medelijden met zichzelf. Na afloop zeiden ze, dat de pastoor nog

nooit zo schoon had gepreekt. Zij vervloekten de geus en de Zot

(dat was hetzelfde) even vurig als zij de goede tijd van de Wit-

tenhorsten loofden. In hun verbeelding werden de vroegere heren

steeds mooier. Jan van Huyn werd goedgepraat op kosten van de

geus, aan wie Zijn Genade immers zo het land had, dat hij Deurne

zelfs kwijt wilde zijn.

Nu is het waar, dat de Wittenhorsten er wel eens vorstelijke

allures op na hielden. Weet ge, dat anno 1605 de vorster Seger

Hansen, vader van onze Evert Segers, zo maar de hele Swaen

met toebehoren geschonken kreeg van de heren Johan en Wolfaert?

En met zulk een geschenk is naar Deurnse begrippen uw fortuin

gemaakt. Hij kreeg het enkel als beloning voor zijn getrouwe

diensten als vorster, ,,welck officie sijn vader oick met allen eeren

ende dancksegginge, soe van den heere als van de naeburen ende

ondersaten, syn leven lanck bedient heeft". Thans zeggen die van

Deurne: De heren Wittenhorst moesten eens weten, dat nu een

halve geus schoon weer zit te spelen met hun Swaen, zij zouden zich

in hun graf omdraaien!

Maar het eigenlijke sprookje komt nog. Kort na de dood van

227

 

Margriet kwam de jonge Isabelle Franchoyse van Pallandt, dochter

uit het tweede huwelijk, in staatsie naar Deurne gereden en stapte af

in Die Verkeerde Weereldt bij de goede, oude, getrouwe Otto. Met

de boodschap, dat Moeder-Zaliger heur had opgedragen hem te be-

giftigen met het Oud Kasteel van Deurne! *)

Hij was overweldigd en barstte in tranen uit. Staandebeens ver-

klaarde hij Margriet op eigen houtje heilig. Maar ook hij wist

zich groot te houden... Neen, het was te veel; hij mocht het niet

aanvaarden. Hij, die al wat hij was aan Mevrouw-Zaliger te

danken had! Het enkel bewijs van haar goede gezindheid was hem

meer waard dan tien kastelen!

In zijn eerste opwelling meende hij eerlijk, wat hij zei. Twee jaar

lang heeft hij in deze nobele houding volhard, tot stichting van

zijn omgeving en in schilderachtig contrast met de hebzucht van

Leefdael. Totdat Isabelle zei, dat zij geen rust kon vinden. Moeder

had haar deze dotatie wel honderd maal op het hart gedrukt en

er zelfs op haar sterfbed nog aan herinnerd. Zo werd eindelijk in

het jaar '55 de schenkingsacte ten overstaan van Bossche schepenen

gepasseerd. Leefdael was woedend. Zijn aartsvijand als kasteelheer

aan de overzijde van de straat!

En nu zijn we statendorp.

Jonker Ydzart van Albada doet een gooi naar de heerlijkheid

Deurne. Zijn kansen staan slecht; hij is Rooms en heeft geen

geld. Wel heeft hij de hele gemeente op zijn hand, twee of drie

gereformeerden uitgezonderd. De kwartierschout Deventer, die

nu ambtshalve drost van Deurne is en het dorp rechtstreeks namens

de Hoogmogenden bestuurt, kan Leefdael niet luchten. Als edelman

schaamt hij zich, dat een dergelijke fielt tot zijnsgelijken behoort.

Hij moet natuurlijk voorzichtig zijn, doch werkt de Zot zoveel

mogelijk tegen. Aan het slot van zijn konkelbriefjes aan De

Visschere schrijft hij steeds: Versoecke dat dit secreet mach blijven.

*) Het Oud Kasteel, ook genoemd „Oudt Huys" en „Hoff van Doerne" staat er

nog, schuin tegenover het Groot-Kasteel. Toen was het groter, had nog grachten

en valbruggen. Achter de eerste brug stond een „gevauceerde" poort met schietgaten,

even sterk als een stadspoort van Den Bosch. Tegen het hoofdgebouw

bevond zich nog een met leien gedekte kapel. Na het Groot-Kasteel was het

Oudt Huys verreweg het aanzienlijkste gebouw van Deurne, als we de kerk en

het Liesselse Blokhuis buiten beschouwing laten. Het bestond reeds vóór 1396;

de juiste datum staat niet vast.

228

 

Deze gezworen kameraden hebben zich belast met de politieke

kant van het geval, het zoeken van kruiwagens voor Albada en

het verwoesten van Leefdael's vrome reputatie in Den Haag.

Meester Geraerd moet zorgen, dat de arme Liesselse Jonker aan

geld komt. Hij schrijft brieven aan kardinalen, prelaten en ge-

miterde abten van rijke kloosters in de Spaanse Nederlanden.

Voorlopig schijnen deze doorluchtige eminenties het geen al te

beste belegging te vinden...

Hij doet plichtmatig zijn best, zonder veel geestdrift. Dat is hem

niet kwalijk te nemen. Waar ter wereld vindt hij als zielenherder

een betere medewerker dan Leefdael? De Zot van Deurne werpt

zich op als beschermer van de Hervormde Kerk, vooral in zijn

brieven aan de Raad van State. En hij beschermt zijn nieuw geloof

zo ijverig, dat het niet lang meer kan duren, of hij ligt met de

predikant overhoop. De fijnste neuzen van het dorp menen al te

ruiken, dat tussen deze heren de lucht volstrekt niet zuiver meer is.

En de pastoor heeft al ééns leergeld betaald. In hoeverre Albada,

eenmaal geïnstalleerd, tegen de verleiding bestand zal zijn, is van

hieraf niet te zeggen. Er zijn enorme voordelen aan verbonden!

De Spaanse schuldbrieven zullen hem voorlopig in toom houden,

tot hij elders geld heeft gevonden. Op de Roomse overtuiging van

deze Fries durft Jacobs geen kastelen bouwen. Als Ydzardt zijn

roksken omdraait, wat onder die heren een beetje mode begint te

worden, gaat de Roomse kerk er veel op achteruit. Dan staat er

een fatsoenlijke, menselijke geus aan het hoofd van Deurne.

Het is erg voor de arme ingezetenen, wanneer zij met de Zot

blijven opgescheept, maar de kerk gaat voor. Deze zware tijden

hebben Geraerd zeer modern gemaakt. Hij geeft al toe, dat de

pastoor er is voor de mensen. Maar hij en zijn zielen zijn er slechts

ten gerieve van de kerk. En als ge daartegen durft redeneren,

vliegt ge buiten.

229