Baron
Rogier van Hauterive, gezegd Van Leefdael, heer van
Lieffringen
en van Deurne, vormt de levensblunder van De
Visschere.
Otto vergist zich zelden, doch deze éne misgreep is zo-
veel
waard als een heel leven vol blunders.
Ge
weet nog wel, dat Jantje van Huyn, toen hij op zwart zaad
kwam
te zitten, de heerlijkheid overdeed aan zijn schoonvader,
Willem
de la Margelle, Baron van Kettenhoven, hoofdschout der
stad
en provincie van Mechelen.
Kettenhoven
was een vriendelijk, oud baasje. Hij droeg een wit
puntbaardje
en wijze wenkbrauwen. Reeds op het eerste gezicht
waren
onze ingezetenen blij met een heer, die er zo tegoedertrouw
uitzag.
En zij vergisten zich niet, want deze pientere Bourgondiër
ging
met verstand te werk. Zeker, hij liet aan De Visschere de
vrije
hand, maar hij luisterde ook naar anderen. Hij scheen zelfs
goed
te weten, naar wien hij moest luisteren. Als het erop aankwam
maakte
hij opvallend weinig verschil tussen de vrienden en vijanden
van
zijn schout. Hij ontving Huysinghius op het kasteel en gaf
hem
zoveel mogelijk zijn zin bij de samenstelling van de regering. Zo is
het
deze goed-roomse heer geweest, die onze nieuwbakken geuzen,
Golof
fs en Colen, voor het eerst op de schepenstoel promoveerde. En
217
toen
eindelijk De Visschere op last van de Staten moest aftreden,
heeft
Kettenhoven nog gauw de drost Peter van Bommel benoemd,
wat
voor Deurne een heilzame keus is gebleken. Want Van Bommel is
volstrekt
geen drijver, een zeer lauwe geus, die uit Otto's hand eet, en
wiens
vrouw niet geheel vrij is van paapse smetten.
Het
was te mooi om lang te duren. Maar dat wisten we vooruit.
Kettenhoven
had de heerlijkheid gekocht met de bedoeling haar
zo
gauw en zo voordelig mogelijk weer van de hand te doen.
En
toen liet De Visschere, die alles bedisselde en zich zeer ver-
Dienstelijk
maakte, zijn keus vallen op Leefdael, destijds zowat
34
jaar en getrouwd met zijn volle nicht Hester van Leefdael.
De
naam klonk als een klok. Hier hadt ge iemand uit de hoogste
en
oudste adel van Brabant. Ge vindt ook een Leefdael bij de
ondertekenaars
van het Verbond der Edelen. En Otto wist opgetogen
te
vertellen, dat de nieuwe seigneur nog aan het oude huis
van
Deurne was verwant als bet-achterkleinzoon van Geraerd van
Doerne,
een afstammeling van de eerste heren der plaats. De
Leefdaels
stonden algemeen te boek als doortastende kerels, trouwe
katholieken
en onbevreesd. En dat was juist wat we nodig hadden.
We
mogen Otto niet al te kwalijk nemen, dat hij zich zo lelijk in
de
vingers sneed. Toen scheen het een vondst uit duizenden. Hij
zag
zich reeds als raadsman en vertrouweling van de nieuwe heer,
als
de echte drost achter de figurant Van Bommel. Dan kon het
vrolijk
spel beginnen. Samen zouden zij de Staten en hun Reformatie
wel
zo de duvel aandoen, dat Deurne weldra als een hopeloos
geval
zou worden opgegeven. Over enkele jaren zou men in heel
Holland
geen waaghals meer vinden, die eraan dorst te denken
predikant
van Deurne te worden, al was het op dubbele gage. En
dit
alles sekuur binnen de perken der wet, volgens het oude recept:
veel
papier vuilmaken en veel „geuzeneden" laten zweren.
Geen
wonder, dat hij alles in het werk stelde om deze flinke,
Roomse
heer tot de koop te bewegen. En dit wordt hem thans
door
de heer van Deurne nog het meest verweten van al. W an t is
Leefdael
bij deze koop niet tot in de kleinst bagatellen belogen en
bedrogen
door Kettenhoven en diens handlanger De Visschere,
dief
en diefjesmaat?... Dit is natuurlijk onzin, want als dertijds
iemand
goede redenen had de nieuwe heer netjes te behandelen,
was
het toch zeker Otto.
218
In
September '51 stelde Kettenhoven de heerlijkheid „bij publicqe
keersbrandinghe"
te koop en werd zij door Leefdael als „den
meesten
daer voor biedende met uytgangh der barnender kersse"
gekocht.
*) En van toen af was het Satan, die de kaars hield.
Weldra
schoot de eerste procedure als een vuurpijl de lucht in,
ontplofte
en spatte uiteen in talrijke vonken, die bleven smeulen
en
de Deurnse atmosfeer verpestten, jaren en jaren lang.
Het
begon met de grote zaak tegen Kettenhoven over de omvang
der
hoge, middelbare en lage heerlijkheid met ab- en dependenties.
Dit
ging aanvankelijk de ingezetenen niet aan, doch na enkele
jaren
splitste deze procedure zich in allerlei kleine geschillen met
de
gemeente. Er wordt nu in Deurne geprocedeerd over van ieders
en
van elks, over recht op de steenovens, recht van jagen, recht
van
vissen, recht van patriseren, fretteren en valkenvangen, recht
van
benoemingen, recht, recht, recht, tot op de lengte der knuppels,
die
aan de halzen der dorpshonden moeten hangen tot bescherming
van
's heren jacht. En dan spreken we nog niet van het
gevaarlijkste
wapen in de hand van een kwaadwillige heer: het
lagere
strafrecht, de calanges op grond van keuren, breuken en
amenden,
waarvan tot dusver lang niet de helft werd toegepast,
„'t
Is net 'n kijnd," zuchtten die van Deurne. „Al wat ie zie,
moet
ie
hèbbe, hèbbe."
,,'n
Kijnd?", riep de Visschere. „'t Is 'ne zot en we zijn ermee
bedrogen!"
In
het begin was alles koek en deeg tussen hem en de heer. Zij
reden
samen naar Den Grootenberg, zaten stijf naast elkaar in de
kapel,
reisden samen naar Den Bosch en zelfs naar Den Haag.
Maar
al spoedig was de speelman van het dak.
't
Is waar, ge kunt van Otto veel kwaad vertellen. Maar enkele
goede
eigenschappen moeten we hem toch nageven. Hij bezit een
zeker
soort romantische trouw. En in al zijn deugnieterijen steekt
iets
uitdagends en bekoorlijks. Hij heeft de stoutmoedigheid van een
goed
degenschermer, die uitziet naar de sterkste tegenpartij. Hij is
niet
laf, gaat er niet met de botte bijl der overmacht op los, staat niet
te
dansen op de geslagen tegenstander, zoals Leefdael het doet. De
meeste
mensen zeggen: Ge kunt op De Visschere wel kwaad worden,
maar
niet blijven.
*)
Dit oude gebruik geldt nog op vele Belgische dorpen bij notariële
verkopingen.
219
Eerst
heeft hij geduldige pogingen aangewend om de Zot tot be-
daren
te brengen. Toen dan toch de bom tussen Kettenhoven en
Leefdael
barstte, koos hij zonder bedenken de zijde van het oude
huis.
Niet om Jan van Huyn, noch ter ere van Kettenhoven, maar
enkel
ter wille van Margriet. Want voor haar heeft hij altijd de
diepste
eerbied gehad en haar heeft hij steeds met volmaakte
trouw
gediend.
Voor
zoveel hij toen wist, zou hij evenwel veel profijtelijker hebben
gehandeld,
als hij zich bij Leefdael had aangesloten. En dan was
Kettenhoven
ver van huis geweest. Otto wist van de vaag en
slordig
beschreven heerlijkheidsrechten meer dan wie ook. Hij zat
op
alle belangrijke documenten en wist ermee om te springen,
produceerde
en verdonkeremaande precies wat hem te pas kwam.
Ook
de akten van de laatste verkoop had hij onder zijn berusting.
Kettenhoven
schreef hem reeds in October '51 vanuit Croy, dat
hij
deze stukken aan de nieuwe heer zou bezorgen, maar Otto wist
beter.
Eerst na vier jaren ruzie, toen hij omtrent deze afgifte reeds
twee
kostbare processen van Leefdael had doen mislukken, leverde
hij
de „besegelde ende pampieren brieven" vrijwillig uit.
De
Zot van Deurne... Dat is goed en wel, maar er zit zoveel
systeem
in deze zotheid. Toen hij Deurne kocht, woonde Leefdael
op
de Papenhulst in Den Bosch, maar was om de haverklap hier
om
toezicht te houden op de restauratie en vergroting van zijn
kasteel.
En de ingezetenen zijn daarbij zeer royaal voor de dag
gekomen.
Op kosten van de gemeente zijn er massa's stenen en
plavuizen
gebakken, allerlei kostbare diensten geleverd. De ge-
meenterekening
van die jaren is overmatig belast en als zij nu
daaraan
terugdenken, komt hun het -water in de ogen. Onze mensen
geven
graag en veel, in het vooruitzicht dat zij schappelijk geregeerd
zullen
worden, dat de heer tegoedertrouw en eerlijk met hen zal
aandoen.
En was hij niet hun natuurlijke, van God gegeven be-
schermer
tegen de ondeugendheid van de geus en alle andere
kwellingen?
Juist, en daarom liet hij zich vriendelijk vertroetelen.
De
pastoor heeft hem vanaf de eerste aanblik niet geren gezien.
Zijn
instinct begon dadelijk alarm te slaan. En Leefdael scheen
het
te voelen, want hij was evenmin op zijn gemak. Iedere ont-
moeting
was stroef en gewrongen, ieder afscheid een opluchting
en
het werd er niet beter op. Geraerd maakte zich ernstige ver-
220
wijten,
doch zijn afkeer was sterker dan zijn verstand en zijn goede
wil.
Ge hebt dat niet altijd voor 't zeggen!
Zij
zagen elkaar slechts zelden in die twee jaar, ofschoon Leefdael
zich
gedroeg als een vroom zwijn. Hij kwam altijd de kapel binnen
met
een tronie, of heel zijn familie boven aarde stond. Dan viel
hij
op beide knieën voor het Sacramenten sloeg haast met zijn
voorhoofd
op de plavuizen. Als hij na veel uitdrukkelijke omhaal
goed
op dreef was met bidden, zoudt ge een eind opzij schuiven
om
hem genoeg armslag te geven. Tijdens de preek gaf hij altijd
het
eerste sein tot het wegpinken van tranen. En als het voor de
heb
was, weerhield hij zich niet de regeerders te onthalen op vrome
gezegden.
En
nauwelijks was het vergrote kasteel kant en klaar opgeleverd,
of
hij liep met wapens en bagage over naar de geus, luid scheldend
op
verdoemde papisten en superstitieuse afgodendienaars...
Heel
het Deurnse gebouw stortte in. Doch Geraerd was het eerst
van
de schok bekomen. Hij kroop onder de puinhopen vandaan,
tastte
zijn ledematen af, vond zijn gebeente nog gaaf en alle
scharnieren
in werking. En het duurde geen uur, of in zijn hart
wenste
hij de predikant veel geluk met deze aanwinst.
En
hij had goed gezien. Van toen af werd het veel gemakkelijker.
Nu
gaat de strijd niet meer tussen paap en geus, maar vóór of
tegen
de heer, de hoogste geus van Deurne, die de kleur trekt uit
alle
andere geuzen ter wereld en zich gehaat weet te maken als
vergift,
de Jezusverrader, de duitendief, de bloedzuiger, de mensen-
terger.
Onze voorraad scheldwoorden moet nodig worden uitgebreid.
Dielis
Vogels doet zijn best, maar schijnt toch tegen zulk
een
monster niet goed opgewassen.
Ja,
deze brutale desertie is een zegen geweest voor het „oude
bijgeloof".
Verbeeld u, denkt Geraerd, dat dit lieveken Rooms
was
gebleven en uw parochianen op dezelfde wijze had „gemal-
tracteert".
Dan had de oogst van de haat zich opgehoopt bij de
predikant.
Daar mag hij niet aan denken.
Dadelijk
werden de vijandelijkheden geopend. De processenoorlog
begon.
De gemeente bleek te zijn overgeleverd aan een onbetrouw-
bare,
ziekelijke ruziemaker. Of liever aan twee, want naar veler
mening
is de Vrouw nog veel ondeugender dan haar gemaal.
Niets
en niemand werden met rust gelaten. Zo begon ,,de Zottin"
221
op
een kwade dag lelijk te doen over Marie de Waellin. Zij gelastte
vorster
en schutter, dat die Waalse hoerenmadam zo gauw mogelijk
zou
betrapt worden op overspel.
Oei-oei!
Daar staan vreselijke straffen op. Verbeurdverklaring en
verbanning
is wel het allerminste, dat ge moogt verwachten.
Om
begrijpelijke redenen waren onze richterboden hoogst verlegen
met
hun opdracht. En zij begrepen heel goed, dat het Mevrouw
niet
zozeer om de goede zeden als wel om het goede huisje van
Marie
te doen was. Want op de duiten is zij even gloeiend als
de
duvel op een ziel.
Zij
begonnen al te gnuiven, toen ze gewaar werden, dat Leefdael-
Zelf
niet zo bijster fel was... Mardi, hij óók? Ja, als ge 't eerlijk
bekijkt:
wie van ons eigenlijk niet?
Maar
de vrouw van Deurne hield niet op hun het vuur aan de schenen
te
leggen. Daarom strooiden zij hier en daar een voorzichtige waar-
schuwing
uit.
Dit
was in het jaar '55. Op het eerste gerucht kocht De Visschere
het
huis met de inventaris en betaalde een goede prijs. De mensen
vonden
het schoon van Otto en hadden groot plezier, omdat hij
hierdoor
de buit zo hendig voor 's heren neus had weggekaapt.
Als
we De Visschere niet hadden!... Van hetgeen er zou komen
kijken,
wanneer Marie een boeksken opendeed voor de Dingbank,
werd
niet gesproken.
Na
enkele weken was de kriebelige spanning geweken. Marie was
kopschuw
geworden en hield 's avonds haar deur toe. Op een
morgen
kwam onverwachts een voerman uit Weert, die Marie
en
haar bagage oplaadde. Zij verdween even geheimzinnig, als
zij
gekomen was en nooit hebben die van Deurne nog iets van
haar
vernomen. Zo bezorgen Heer en Vrouw ons allerhand ongerief.
Het
is een bizonder lelijk koppel om te zien. Hij heeft een vale,
bedorven
kleur, een puisterige huid en een dun, sluik baardje,
dat
er uitziet, alsof het heeft geleden van de mot. Toch houdt hij
altijd
wat verlopen voornaamheid over. En hij is nog een Engel Gabriël
vergeleken
bij zijn Hester. Dat is wezenlijk erg. Een frommes mag
gerust
wat lelijk zijn, zolang ze maar vrouw blijft. Maar een vrouw, die
doet
denken aan een verklede manskerel, is het afschuwelijkste, dat ge
kunt
verzinnen. En zij maakt het nog erger, doordat zij zich altijd zo
222
komiek
en pimpelpaars opdost, gelijk ge wel meer ziet bij opvallend
lelijke
vrouwen. In Die Verkeerde Weereldt is uitgemaakt, dat zij nog
afstotelijker
is dan Betje van Joost Buyels. Betje is natuurlijk wat
vuiler
dan de Vrouw van Deurne, maar als ge veroordeeld werdt om
tussen
die twee prenten te kiezen, zoudt ge in Godsnaam Betje maar
nemen.
Ja, daar is alleman over akkoord.
Weet
ge, wat ze mevrouw een keer hebben gelapt? Zij liep in heur
eentje
te wandelen, ergens achter het Oud Kasteel, en opeens
klonk
er een stem als een kartouw:
,,Geuze-teef!!
Woedend
keek zij in de richting van het geluid.
„Draai-t-oew
eigen om, lelijke mens, of ik droom vannacht van oe!"
Zij
begreep niet, waar het vandaan kon komen. Ze had uitzicht
genoeg,
stond midden in het vlakke veld en de oogst was juist
binnen.
Als een furie holde zij naar het Groot-Kasteel en kwam
terug
met de vorster, de schutter en een paar knechts. Heel de
omtrek
werd afgezocht, maar de dader is nooit gevonden. Ge
zoudt
zeggen, dat hij ergens in een kuil heeft gezeten en over het
randje
geloerd, tussen de stoppels door. Doch hiermee is het
raadsel
niet opgelost, want er is geen kuil gevonden. Dielis Vogels
wordt
erop aangekeken en zoiets eervols spreekt hij niet tegen.
Maar
de schutter zegt, dat de zaak degelijk is onderzocht en dat
Vogels
die dag naar Gemert was. Ge kunt er niet aan uit en dat
is
altijd het geval, wanneer er iets wordt uitgestoken tegen de
Seigneurie
van Deurne.
Lieve
Hemel, hoe fijn weet Pastoor Jacobs van de Zot te profi-
teren!
Hij is niet lomp genoeg om rechtstreeks op de lelijke mens
te
gaan schimpen. Het zou niet voegen, dat mijn Heer Pastoor
ging
wedijveren met Dielis Vogels. Geraerd weet beter, hij werkt
met
contrasten, als een kunstenaar. Hij vermoordt Leefdael sierlijk
en
proper, stelt deze troebele dagen tegenover de goede, oude tijd,
toen
er nog geen geuzen waren uitgevonden. Hij vergelijkt deze
heer
met die uit het oude huis van Deurne en vooral met Margriet
van
Wittenhorst. De laatste Van Doerne is anno 1606 op hoge
leeftijd
gestorven. Mensen, die de oude Jonker Jan nog hebben
gekend,
worden stilaan oud en hebben geen last meer van hem
gehad.
De Wittenhorsten waren fidele kerels en hebben ,,goet
223
regiment
gehouden". Graaf Jan van Huyn heeft zich gelukkig
niet
vaak laten zien en wordt wijselijk in het duister gelaten.
Maar
Margriet! Zij is goed op weg om een legende te worden.
Ieder
jaar lijkt ze wat heiliger en het staat haar niet slecht, want
zij
had een statig figuur en een voornaam, gothisch gezicht. Boven-
dien
heeft zij steeds van zich doen spreken. Het begon al met
de
beeldjes voor de eerste Nachtmis op Den Grootenberg. Tot
aan
haar dood heeft Geraerd steeds gelegenheid gehad op haar
weldaden
te zinspelen. Het gaf onze nageburen een zoet en ver-
heven
gevoel, dat Margriet, die al zolang uit Deurne weg was, ons
maar
niet kon vergeten.
Thans
woekert hij met haar nagedachtenis. De tiende Juli, haar
sterfdag,
is voor Deurne een halve Zondag, want zelden is de
kapel
zo vol als bij heur jaargetijde. De grote attractie is, dat de
pastoor
over haar preekt, en dit is een van die zeldzame keren,
dat
er op Den Grootenberg nogal duidelijk politiek wordt gevoerd.
Iedere
fraaie volzin is een kaakslag voor Rogier van Leefdael, zonder
dat
hij ook maar uit de verte wordt aangeduid. Geraerd bespeelt
zijn
kudde zo fijn, dat zij toeluisteren met betraande ogen en
gebalde
vuisten... Onze vrome gewezen Vrouwe, onze beminde
weldoenster,
die met liefde ende wijsheid heeft geregeerd over
een
trouw ende vriendwillig volk, een engel ons uit de hemel gezonden
tot
heil en profijt van alle goede naburen... Met andere
woorden:
Thans zitten we opgesolferd met een baarlijke duivel,
vers
en nog gloeiend afgeleverd uit het diepst van de hel, ,,tot
bederff
van de gemeynte".
Tijdens
de plechtige Requiem-dienst, enkele dagen na Margriet's
overlijden,
heeft de pastoor een roerend verhaal gedaan van zijn
laatste
bezoek aan het sterfbed van Mevrouwe.
Dat
was op het kasteel van Broekhuizen. Hij vond haar omgeven
van
strenge praal, hoog opgestut in de kussens van het hemelbed.
Zij
was zorgvuldig opgemaakt en gekapt, droeg een fraaie kanten
muts
en een zijden jakje, met zwanendons afgeboord. Tot het
laatst
behield zij haar adellijke houding, in het zicht van de dood
kon
zij nog vorsten ontvangen. Er kwam geen klacht over haar
lippen,
ofschoon zij vreselijke pijnen leed. Dat zag hij aan het
uitdoven
van haar ogen en het plotseling opkomende zweet bij
haar
neusvleugels, dwars door alle blanketsel heen. Slechts éénmaal
224
werd
het haar te machtig en bleef zij in haar woorden steken.
Even
later meende zij zich te moeten verontschuldigen: ,,Heer
pastoor,
mijn vagevuur begint al op eerde, mijn schoot staat in
vuur
en vlam." Zij sloot de ogen en lag stil.
Geraerd
werd er akelig van, voelde het zelf. Hij gaf haar zijn
benedictie
en liep op zijn tenen de zaal uit. Maar voor hij aan de
deur
was, riep zij hem terug... Had nog iets, dat heur op het harte
lei.
Toen zij een meisje was van een jaar of twaalf, speelde zij
vaak
met Marieke Symondts van den Boomen, die nu de vrouw
is
van Jan Pieter Conincx. (Ge kent haar wel; ze heeft toen 's nachts
het
kind van de kreupele scheper ten doop gehouden.) En op Sinte
Margriet,
het feest van de jonge freule, kwam Marieke verheugd
aandansen
met een geschenk, een stuk boterkoek. Dat was iets
ongewoons;
Margriet was niet gewend iets te krijgen van de
dorpskinderen.
Als er iets te geven viel, was dat haar privilegie.
Het
leek haar niet erg in orde en in haar eerste verwarring zei ze:
„O,
boterkoek! Hou die zelf maar; ik krijg thuis zoveel boterkoek
als
ik wil."
Haar
leven lang had ze niet kunnen vergeten, dat Marieke zo'n
kleur
kreeg en zo verdrietig uit haar ogen keek. Had er dezer
dagen
nog van gedroomd...
Op
de tafel naast het bed lag een gouden kruisje met ketting
gereed
als zoenoffer. Wilde mijn Heer Pastoor dat aan Marieke
geven
en zeggen, dat Mevrouw er altijd spijt van heeft gehad?
En
of Marieke na haar dood een Vaderons wilde bidden voor
haar
zielerust, ten teken dat alles goed was?
Nu
kon zij rustig sterven. En de volgende dag stierf zij, fier en
met
ongebroken moed, als een ridder. Zij was dan ook een dochter
van
de Wittenhorsten, edelen van de oude stempel, vierkante ruiters,
die
stierven op het veld, harde, onversaagde vechtersbazen, doch
op
hun manier ,,goet voor man en peerdt".
Toen
Marieke de boodschap kreeg, kon zij zich het voorvalletje
van
36 jaar geleden met geen geweld meer te binnen brengen, en
de
pastoor zei, dat dit juist heel schoon van haar was. Tijdens de
Mis
zat zij met het gouden kruis te pronken en was reeds lang
de
tel kwijt van haar Vaderonsen voor Margriet. En toen de
pastoor
in zijn preek het zoete verhaal zo sentimenteel mogelijk
voordroeg,
begon Marieke onder deze overstelpende eer zo gods-
225
deerlijk
te snikken, dat hij moeite had zich verstaanbaar te maken.
Enkele
jaren later, in een tijd, dat de Zot van Deurne met ongewone
hardheid
tegen zijn onderzaten te keer ging, heeft Geraerd zich
overtroffen.
Op deze tiende Juli begon hij zijn herdenkingspreek
niet
zoals gewoonlijk met een latijnse tekst. Hij hield een oud stuk
papier
in de hand en begon te lezen:
Ick,
Margrita Wilhelmina Vrijvrouwe van Wittenhorst, Vrouwe
van
Doerne, van Rossum, van Brouckhuysen etcetera.
Geloove
ende sweere die Heilige Kercke, weduwen ende weezen
te
beschermen ende voor te staen . . .
Ha,
nu begrepen zij het! Dit waren de plechtige woorden van de
huldigingseed
der heren van Deurne. Zij werden er koud van, zo
aangrijpend
als de pastoor het voorlas:
Als
insgelijkcx alle die ingesetenen ende naegeburen der Heer-
lycheyt
van Doerne.
Deselve
te laten ende te helpen leven in hunne oude privilegiën
ende
gerechtigheden.
Ende
by tyde des crijchs, oorlochs ofte andersints, voor te staen
ende
te beschermen.
Insgelycks
de Heerlicheyt in hare palingen ende bepalingen,
stegen,
straten, Heyden ende Gemeenten naer myn vermogen te
defenderen.
De
schepenen te manen ofte doen manen om oprechte vonnissen
te
wijsen.
De
quaetdoeners naar Exigentie der saecke te straffen.
Ende
yedereen naer behoren recht te doen.
Ende
voorts die keuren ende breucken ende amenden, die by my
als
Vrouwe ende gelycke regeerderen der heerlicheyt van Doerne,
in
alles voort Houw ende Getrouw te wesen, als eene goede ende
oprechte
Vrouwe haere Gemeynte ende Onderdanen schuldig is
te
doen.
De
regeerderen ofte naegeburen hiervan besegelde brieven te ver-
leenen.
Soo helpe my God ende Syne Heiligen!
Daarop
begon hij zijn preek. Geen woord van afkeuring voor
de
manier, waarop Leefdael schier dagelijks zijn eed verkrachtte.
Maar
toen Geraerd regel na regel van het „adelyck parole" om-
226
kranste
met schone voorbeelden uit het goed regiment van Mar-
griet,
waren deze stichtelijke staaltjes toevallig juist het tegendeel
van
hetgeen de Zot van Deurne de laatste tijd had vertoond.
Daarmee
stond zijn hondsheid, die al een gewoonte begon te
worden,
hun weer nieuw en schril voor de geest. Bij de bescherming
van
weduwen en wezen bracht de pastoor in herinnering, hoe
Margriet
altijd gunstig beschikte op een request om gratie, als het
een
weduwe betrof. En iedereen wist, dat dit sloeg op de zware
calange,
die de arme weduwe van Frans Joosten zo juist had
moeten
betalen, omdat haar twee aankomende jongens ocharme
voor
moeders „een kaers clot han geladen gehadt" op een stukje
gemeentepeel,
waar van ouds door iedereen turf was gestoken,
doch
waarover de judas sedert kort met het Corpus van Deurne
in
proces lag. Alsof het in Deurne op een kar klot aankomt!
Zo
ging hij verder, sluw en onnozel, lankmoedig en opruiend.
Alle
deugden van Margriet waren een uitvloeisel van haar oprecht
Rooms
geloof, dat spreekt vanzelf.
De
boeren knarsten hun tanden. Sommigen hadden zichtbaar
medelijden
met zichzelf. Na afloop zeiden ze, dat de pastoor nog
nooit
zo schoon had gepreekt. Zij vervloekten de geus en de Zot
(dat
was hetzelfde) even vurig als zij de goede tijd van de Wit-
tenhorsten
loofden. In hun verbeelding werden de vroegere heren
steeds
mooier. Jan van Huyn werd goedgepraat op kosten van de
geus,
aan wie Zijn Genade immers zo het land had, dat hij Deurne
zelfs
kwijt wilde zijn.
Nu
is het waar, dat de Wittenhorsten er wel eens vorstelijke
allures
op na hielden. Weet ge, dat anno 1605 de vorster Seger
Hansen,
vader van onze Evert Segers, zo maar de hele Swaen
met
toebehoren geschonken kreeg van de heren Johan en Wolfaert?
En
met zulk een geschenk is naar Deurnse begrippen uw fortuin
gemaakt.
Hij kreeg het enkel als beloning voor zijn getrouwe
diensten
als vorster, ,,welck officie sijn vader oick met allen eeren
ende
dancksegginge, soe van den heere als van de naeburen ende
ondersaten,
syn leven lanck bedient heeft". Thans zeggen die van
Deurne:
De heren Wittenhorst moesten eens weten, dat nu een
halve
geus schoon weer zit te spelen met hun Swaen, zij zouden zich
in
hun graf omdraaien!
Maar
het eigenlijke sprookje komt nog. Kort na de dood van
227
Margriet
kwam de jonge Isabelle Franchoyse van Pallandt, dochter
uit
het tweede huwelijk, in staatsie naar Deurne gereden en stapte af
in
Die Verkeerde Weereldt bij de goede, oude, getrouwe Otto. Met
de
boodschap, dat Moeder-Zaliger heur had opgedragen hem te be-
giftigen
met het Oud Kasteel van Deurne! *)
Hij
was overweldigd en barstte in tranen uit. Staandebeens ver-
klaarde
hij Margriet op eigen houtje heilig. Maar ook hij wist
zich
groot te houden... Neen, het was te veel; hij mocht het niet
aanvaarden.
Hij, die al wat hij was aan Mevrouw-Zaliger te
danken
had! Het enkel bewijs van haar goede gezindheid was hem
meer
waard dan tien kastelen!
In
zijn eerste opwelling meende hij eerlijk, wat hij zei. Twee jaar
lang
heeft hij in deze nobele houding volhard, tot stichting van
zijn
omgeving en in schilderachtig contrast met de hebzucht van
Leefdael.
Totdat Isabelle zei, dat zij geen rust kon vinden. Moeder
had
haar deze dotatie wel honderd maal op het hart gedrukt en
er
zelfs op haar sterfbed nog aan herinnerd. Zo werd eindelijk in
het
jaar '55 de schenkingsacte ten overstaan van Bossche schepenen
gepasseerd.
Leefdael was woedend. Zijn aartsvijand als kasteelheer
aan
de overzijde van de straat!
En
nu zijn we statendorp.
Jonker
Ydzart van Albada doet een gooi naar de heerlijkheid
Deurne.
Zijn kansen staan slecht; hij is Rooms en heeft geen
geld.
Wel heeft hij de hele gemeente op zijn hand, twee of drie
gereformeerden
uitgezonderd. De kwartierschout Deventer, die
nu
ambtshalve drost van Deurne is en het dorp rechtstreeks namens
de
Hoogmogenden bestuurt, kan Leefdael niet luchten. Als edelman
schaamt
hij zich, dat een dergelijke fielt tot zijnsgelijken behoort.
Hij
moet natuurlijk voorzichtig zijn, doch werkt de Zot zoveel
mogelijk
tegen. Aan het slot van zijn konkelbriefjes aan De
Visschere
schrijft hij steeds: Versoecke
dat dit secreet mach blijven.
*)
Het Oud Kasteel, ook genoemd „Oudt Huys" en „Hoff van
Doerne" staat er
nog,
schuin tegenover het Groot-Kasteel. Toen was het groter, had nog
grachten
en
valbruggen. Achter de eerste brug stond een „gevauceerde"
poort met schietgaten,
even
sterk als een stadspoort van Den Bosch. Tegen het hoofdgebouw
bevond
zich nog een met leien gedekte kapel. Na het Groot-Kasteel was het
Oudt
Huys verreweg het aanzienlijkste gebouw van Deurne, als we de kerk
en
het
Liesselse Blokhuis buiten beschouwing laten. Het bestond reeds
vóór 1396;
de
juiste datum staat niet vast.
228
Deze
gezworen kameraden hebben zich belast met de politieke
kant
van het geval, het zoeken van kruiwagens voor Albada en
het
verwoesten van Leefdael's vrome reputatie in Den Haag.
Meester
Geraerd moet zorgen, dat de arme Liesselse Jonker aan
geld
komt. Hij schrijft brieven aan kardinalen, prelaten en ge-
miterde
abten van rijke kloosters in de Spaanse Nederlanden.
Voorlopig
schijnen deze doorluchtige eminenties het geen al te
beste
belegging te vinden...
Hij
doet plichtmatig zijn best, zonder veel geestdrift. Dat is hem
niet
kwalijk te nemen. Waar ter wereld vindt hij als zielenherder
een
betere medewerker dan Leefdael? De Zot van Deurne werpt
zich
op als beschermer van de Hervormde Kerk, vooral in zijn
brieven
aan de Raad van State. En hij beschermt zijn nieuw geloof
zo
ijverig, dat het niet lang meer kan duren, of hij ligt met de
predikant
overhoop. De fijnste neuzen van het dorp menen al te
ruiken,
dat tussen deze heren de lucht volstrekt niet zuiver meer is.
En
de pastoor heeft al ééns leergeld betaald. In hoeverre Albada,
eenmaal
geïnstalleerd, tegen de verleiding bestand zal zijn, is van
hieraf
niet te zeggen. Er zijn enorme voordelen aan verbonden!
De
Spaanse schuldbrieven zullen hem voorlopig in toom houden,
tot
hij elders geld heeft gevonden. Op de Roomse overtuiging van
deze
Fries durft Jacobs geen kastelen bouwen. Als Ydzardt zijn
roksken
omdraait, wat onder die heren een beetje mode begint te
worden,
gaat de Roomse kerk er veel op achteruit. Dan staat er
een
fatsoenlijke, menselijke geus aan het hoofd van Deurne.
Het
is erg voor de arme ingezetenen, wanneer zij met de Zot
blijven
opgescheept, maar de kerk gaat voor. Deze zware tijden
hebben
Geraerd zeer modern gemaakt. Hij geeft al toe, dat de
pastoor
er is voor de mensen. Maar hij en zijn zielen zijn er slechts
ten
gerieve van de kerk. En als ge daartegen durft redeneren,
vliegt
ge buiten.
229
|