Soms
woont er in uw omgeving iemand, waarvan ge nooit last
hebt
gehad en die ge zelfs van huid noch haar kent. Maar zodra
ge
hem ziet, wordt ge bevangen door een onwaarstaanbare walging.
Uw
beste humeur maakt een buiteling en heel uw dag lijkt bedorven.
En
als ge gaat opletten, komt ge tot de ondervinding, dat het
wezenlijk
zo is: na het zien van die mens loopt u alles tegen. Dan
gaat
ge zo iemand zorgvuldig uit de weg.
Hebt
ge geleerd uw gezond verstand te gebruiken, dan wijt ge
dit
alles aan u-zelf, aan een klein weeffoutje in uw hersens. Maar
het
foutje is sterker dan gij. Daar kunt ge driftig bij worden en
kwaad
op uzelf, het geeft niets. En het is ook geen reden om te
gaan
tobben, want de geleerden zeggen, dat er aan ieder van
ons
wat mankeert en dat ge niet zot wordt, zolang ge zelf uw
dwaasheden
inziet.
Maar
één ding is zeker: alle inwoners van Deurne kunnen niet
bij
toeval precies dezelfde kleine fout in hun weefsel hebben.
Jacob
Geurts, of Goorts, is iemand, die in vroeger tijden wegens
hekserij
zou zijn verbrand. Waar hij gestaan heeft, wassen geen
vruchten
meer. Hij doet de kruiden verwelken, het bier verzuren,
het
ijzer verroesten en alle klare metalen verduisteren. Hij ver-
jaagt
de bieën uit haar korven, maakt de most tot azijn, laat de
koeien
verwerpen. Als hij tot u spreekt, wordt ge dul en onzinnig,
want
zijn adem is een sterk venijn. Paarden leggen bij zijn nadering
de
oren in de nek en rollen de ogen, alsof zij gaan trappen. Wilbert
zegt,
dat hij van wijd-af aan Pierewiet kan voelen, dat Jacob
Goorts
in aantocht is. Honden nemen de staart tussen de benen
en
sluipen naar hun hok, of zij wonderwat op hun geweten hebben.
Moeders
roepen hun kinderen bij zich en dan klinkt haar stem
zo
vreemd en schel, dat zij maar één keer hoeven te roepen.
Dragende
vrouwen brengt hij tot wanhoop. Als zij van hem ge-
240
schrokken
zijn — en ze verschieten altijd van zijn sluipende ver-
schijning
— dan tobben zij dagenlang met de vrees, dat zij een
monster
zullen baren naar zijn gelijkenis. Hij bezit een geheime
tovermacht
om alle mensenvreugd te doven, de beste gevoelens te
veranderen
in vrees en haat.
Iedereen
is niet even vatbaar. Mensen als de Colens, Van den
Boomens,
Van Breys en zulk slag van voornaam volk, gaan voor
Jacob
Goorts geen stap uit de weg en kijken hem recht in de ogen.
Zij
hebben al hun verbeeldingskracht nodig voor de kerk, en daar-
Buiten
geloven zij slechts aan de eenvoud. Maar we hebben boeren
gezien
— en niet van de kinderachtigsten! — die zonder een woord
te
kunnen zeggen, doodsbleek en sidderend, met de hooivork ge-
reedstonden
om hem uit de stal te houden. Die na zijn vertrek
hun
erf met wijwater besprenkelden, overal waar hij gelopen had!
En
zij zouden gestoken hebben, uit louter angst.
Zover
komt het nooit, want hij is een lafaard zonder enig eergevoel.
Als
schepen heeft hij van Schout De Visschere eens hoogst-
eigenhandig
een pak slaag gehad, in volle gespannen genechte.
Tegenover
andere geuzen kan hij zo vriendelijk zijn als hij wil,
het
schijnt niet te pakken. Zodra hij voor de dag komt met zijn
zemige
glimlach en vleiende strijkages, staan alle voorhoofden
pijnlijk
gefronst. Zelfs Leefdael, zijn beschermheer, ontvangt hem
nooit
onder vier ogen (dat heeft de drost verklapt) en maakt het
onderhoud
zo kort mogelijk.
Voor
Dielis Vogels, die hem al van verre begint uit te schelden
en
hem al vaak genoeg heeft „uytgeëijscht" om te vechten, gaat
hij
als een haas op de loop.
Jacob
Geurts vecht niet. Hij weet precies, hoe hij zich moet wreken.
Hij
sluipt langs de heggen, hij loert en loert, geduldig als een kat.
En
wat hij ziet, verklikt hij op het kasteel. Hoe zouden anders
vorster
en schutter opeens komen binnenvallen in een afgelegen
hoeve
onder Vreewijck, waar de boer „eenen buyten klermacker"
uit
Nederweert aan het werk heeft? Zeker, dit is strijdig met ons
keurboek,
maar deze stokoude bepaling was tot dusver nooit toe-
gepast.
Dit is maar een voorbeeld uit vele. Komt ergens zo'n
calange
als een dondersteen uit de lucht vallen, dan moogt ge
zweren,
dat Jacob Geurts daar in de buurt is geweest. Dit was
ook
het geval, toen de jongens van de weduwe Frans Joosten een
241
kar
klot „hadden geladen gehad" op de gemeente-peel. Dit zijn
breuken
van vijf en twintig gulden, waarvan door de Zot geen
helder
wordt gepardonneerd. En iedereen weet, dat Jacob Goorts
zijn
deel krijgt.
Over
kleermakers gesproken, deze hervormde schepen luistert ook
naar
de naam Jacob den Snijer. Sedert zijn komst geeft hij zich
voor
kleermaker uit, ofschoon hij voor een Deurnse mens nooit een
stel
slobkousen heeft gemaakt, laat staan een wambuis.
Jacob
Geurts krijgt nooit een vriendelijk gezicht te zien. Dat van
zijn
vrouw is blijvend verstard in een huilerige plooi. Zijn kinderen
zijn
onnatuurlijk braaf en stil. Zij zijn voorbeelden en zeer goed
gezien.
Hun ernstige, vragende ogen spreken tot het hart van onze
mensen.
Zij mogen overal komen, gaan zelfs spelen op het kasteel
met
Johan en Johanna, de kinderen van de heer. Misschien heeft
Jacob
Goorts aan zijn kinderen te danken, dat hij nog leeft.
In
het jaar '50 kwam hij met zijn gezin naar Deurne, gaf zich uit
voor
geus en liep Huysinghius als een hondje achterna. Weldra
begon
hij steun te trekken van de Heilige Geest en kreeg een huisje
te
bewonen, dat aan de arme behoort.
Hij
is geleerd, wat hem natuurlijk nog meer gehaat maakt.
Schrifturen
van zijn hand zijn wat onbeholpen, doch bruikbaar.
Op
aandringen van de predikant werd hij dus in 1651 kerkmeester
en
het volgend jaar schepen. Maar toen wisten we alles niet zo
precies,
we moesten hem nog in 't gebruik leren kennen. Dat ge
van
iemands gezicht een rilling krijgt, is geen wettelijk bezwaar.
Wel
was er veel ruzie in het armenhuis en uit een van die scheld-
Partijen
vernamen de buren, dat Jacob Geurts gratie zou hebben
gekregen
van de galg. Zijn eigen vrouw verweet het hem!
Er
werd informatie genomen in Horst, waar hij geboren is. Daar
wisten
de mensen alleen, dat de schelm nooit had willen deugen,
dat
hij als jonge kleermakersgast er vandoor was getrokken, naar
de
troep. Voor de rest waren het praatjes van horenzeggen, uit
de
zoveelste hand.
Eerst
dit jaar kregen die van Die Verkeerde Weereldt houvast.
Onlangs,
in het begin van Maart, kwam er een vreemdeling in
De
Leeuw, ene Marten van Lier uit de Vrijheid Oirschot. Het
gesprek
kwam toevallig op Jacob Geurts en het moest treffen, dat
deze
twee elkaar kenden. Ze hadden samen lange jaren in gar-
242
nizoen
gelegen binnen Herentals „in dienste van Sijne Conincklycke
Majesteyt
van Spangiën, Marten te peerde en Jacob te voet
dienende".
En terstond ging toen over de gewezen voetknecht
een
boekje open!
Dit
gebeurde op een Zaterdagmiddag. Otto de Visschere werd
gewaarschuwd
en legde onverwijld beslag op deze kostbare ge-
tuige.
Hij logeerde Marten van Lier in Die Verkeerde Weereldt
en
vertroetelde hem. Als goed jurist besloot hij iedere error
in
persona
uit te sluiten.
Toen
op Zondagmiddag Jacob Geurts „vande geboden ofte uytter
kercke
quam", werd hij onmiddellijk door Marten van Lier herkend
en
„aengerandt". Het was een heel opstootje, een der zeldzame
ontmoetingen
van de kopstukken der Rooms-Katholieke Staatspartij
met
de hervormde gemeente Christi, komende uit de kerk.
Nooit
hebben we Goorts zo zien schrikken als bij het zien van de
gewezen
„perdtruyter", die riep: „Ghij
syt nu een braff man, datse
u
alhier schepen hebben gemaeckt. Tis nu beter met u, als doen
wy
tot Herentals in dienst laeghen!"
Meer kon hij niet zeggen,
want
Geurts maakte zich ijlings uit de voeten langs de andere
kant
van het kerfkhof.
Otto
had het moment sluw gekozen en wist zich ervan te bedienen.
Hij
richtte zich met luide vergaderingstem tot de predikant, die zo
dapper
en onverstandig was om niet voor een De Visschere op
de
loop te gaan. Eerst gaf Otto een summier overzicht van hetgeen
Marten
van Lier kon getuigen. Daarop daagde hij de predikant uit
om
als eerlijk en geleerd man hier coram populo te verklaren, of
het
creatuur Jacob Goorts geroepen was om mede te regeren over
treffelijke
Deurnse papisten, als daar waren de broers en zusters
en
overige verwanten van een Michiel Goloffs, van een Lammert
Colen,
van een Philips Mertens, et ceteri. Het was een gemene
strikvraag,
want dit drietal stond vlak naast de predikant. Lambert
Colen,
die in het complot was, kon nauwelijks zijn vreugde be-
dwingen.
En het was een hard gelag voor Dominus Feylinghius,
want
hij is een eerlijk man. Hij is ook een geleerd man. Er zijn
boekjes
en tractaatjes van hem gedrukt in Amsterdam. Hij is zelfs
ook
dichter.
Nu
stond hij zeer beteuterd te kijken. In paniek zocht hij naar
een
bijbels antwoord, dat tegen de situatie zou opgewassen zijn,
243
maar
alle teksten en spreuken lieten hem in de steek. Bovendien
had
hij een gezonde, onchristelijke hekel aan Jacob Geurts. Na
veel
te lang gepeins verklaarde hij, dat plakkaten nu eenmaal
plakkaten
waren... Waarmee Otto het volkomen eens was. Hij
verlangde
zelfs niet beter dan dat de plakkaten ook richtig werden
uitgevoerd.
En hij dreunde het artikel op van de vereisten voor
het
schepenambt. Dat men, behalve gereformeerd en bekwaam,
ook
moest zijn geboren Brabander, geërfd en gegoed, alsmede te
goeder
naam en faam bekend. Welnu, dit creatuur was een buiten-
lander,
een Gelder afkomstig van Horst, de kaalhans bezat nog
geen
nagel om zijn gat te krabben en hij was alleen maar tot de
galg
verwezen, anders niet. Hier werden de plakkaten botweg
verkracht,
dat kon een kind zien!
Feylinghius
trok hulpeloos de schouders op en sukkelde met gebogen
hoofd
naar de pastorie. Het was een klinkende overwinning
en
zij werd uitbundig gevierd. Die middag zat men in Die Ver-
keerde
Weereldt haast op elkaars schoot.
De
Visschere nam Marten van Lier mee naar Sint-Oedenrode en
bracht
hem bij Deventer. De heren leverden geen halfduims werk.
In
gezelschap van Nicolaes van de Sande, openbaar notaris, trok
men
naar Oirschot en daar is ten huize van de schepen Peter
Michielsse
een notariële acte gepasseerd, waarin alle „quaede
feyten"
van Jacob Geurts zijn opgenomen. Hoe hij de „passanten"
knevelde
en beroofde, te dier zake was verwezen om „gejustificeert"
te
worden, van de galg werd gebeden, beterschap beloofde
en
bij de eerste gelegenheid droste naar de vijand. En Marten
van
Lier heeft aan de schepen „handtastingh gedaen", dat hij te
allen
tijde bereid is zijn verklaring onder ede te herhalen.
Waarom
al dit ceremonieel? Wel, als ge met Leefdael te doen
hebt,
moet ge wel ieder gaatje zien te stoppen. Het is haast
lachwekkend,
hoe deze edelman durft liegen en loochenen tegen
beter
weten in.
Weet
ge, hoe hij in zo'n aangelegenheid procedeert, wanneer ge
vergeet
op alle slakken zout te leggen? De voorbeelden puilen uit
het
archief:
Hij
zou beginnen met aan Den Haag te antwoorden, dat er nooit
een
Jacob Geurts uit Herentals in Deurne schepen is geweest.
Maanden
later krijgt dan de tegenpartij gelegenheid voor de recht-
244
zetting,
dat het creatuur afkomstig is uit Horst en in Herentals
bijna
was gehangen. Daarop beweert Leefdael, dat blijkens zijn
informatiën
er nooit een Jacob Geurts in Herentals heeft vertoefd
en
er dus ook niet tot de galg is verwezen. Tevens ontkent hij
het
bestaan van een Marten van Lier. Als deze werkelijk blijkt
te
leven, dan is — „soo men aldaer verstaet" — in Herentals
nooit
een Marten van Lier te zien geweest. Is dit tot klaarheid
gebracht,
dan ontdekt de heer van Deurne een dwaze persoons-
verwisseling,
want zijn schepen heet niet Jacob Geurts, doch Jacob
Goorts
van der Horst. Dit, terwijl heel het dorp weet, dat de lelijke
mens
zich nu eens Geurts, dan weer Goorts schrijft. En dan begint
het
spel van voren af aan.
Dit
alles gaat verloren in een rimram van hemeltergende vroomheid
en
scheldpartijen op de vuile, bittere papisten, die samenrotten
tegen
hun rechtveerdige heer, de enige heer in de Meierij, die de
Roomse
superstitie niet en is tolererende,- waarom men dan ook de
gereformeerde
religie meer dan op enig dorp ziet floreren.
Op
het laatst is er dan zoveel papier gewisseld, dat de Haagse
hoofden
beginnen te duizelen. Vaak gaat de zaak in de doofpot,
maar
meestal wordt de heer van Deurne in het gelijk gesteld met
een
resolutie van drie regels, die getuigt van minachting voor dat
paapse
gespuis, daar onder in Brabant.
Trouwens
alle hervormde gezagsdragers in de Meierij hebben het
even
gemakkelijk. Van elke gegronde aanmerking op hun beleid
maken
zij een godsdienst-relletje en gaan vrij uit. Zodra de grote
heren
van Den Haag het woord religie of paepsche stouticheyt
lezen,
laten zij iedere klacht vallen als een gloeiend ijzer, ook al
schreien
de feiten ten hemel. En op deze manier werden schelmen
als
Jacob Geurts jaarin-jaaruit gehandhaafd in de regeringen van
het
onmondige generaliteitsland.
Eigenlijk
is het een wonder, dat hij nog leeft. Die van Liessel
beschouwen
zich graag als een dorp apart, omdat zij ook een kasteel
hebben.
Zij zeggen aan ieder, die luisteren wil, dat Jacob den
Snijer
wordt doodgeslagen, zo gauw hij alleen ,,bij ons" durft
komen.
Reeds hebben zeer gevaarlijk individuen in hinderlaag ge-
legen,
tevergeefs. Hij is zo voorzichtig als een kat. Zij zeggen, dat
een
speciale duvel ermee belast is, hem in zo'n geval langs een
ander
paadje te sturen.
245
Het
komt niet verder dan tot nachtelijke aanvallen op zijn huis.
Aan
zijn ruiten heeft de glazenmaker gedurig werk. Op gezette
tijden
wordt zijn tuin „doorlopen". 's Zomers gaan zijn bonen
eraan,
's winters zijn kool. In zijn put liggen steeds enkele ratten-
krengen.
Bij het schoonmaken is er al een rottende schaapskop uit
opgehaald,
tegelijk met „het manneken, dat hij in de hoff had
gestelt
voor de vogels" oftewel de vogelverschrikker.
Alles
op kosten van de gemeente.
246
|