CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 28 (van 42)

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Odium theologicam, odium diabolicum.

Jacob Geurts van der Horst blijft bezeten van de vijf en twintig

gulden premie, die hij daar bijna in de hand had. En nu hij ambte-

loos burger is, doet hij alles om zich verdienstelijk en onmisbaar

te maken.

Hetzelfde geldt voor Rogier baron van Leefdael. Hij heeft twee

rapporten ontvangen. Een van de predikant, waarin de sceptische

mening van de gerichtsboden doorschemert en een van zijn dank-

bare beschermeling. En hij zit er niet bij stil. De Bossche autori-

teiten moeten zien, hoe de godsdienstige belangen van Deurne hem

nu nog ter harte gaan.

Goorts weet, dat de oude Bruystens hard achteruit gaat. Meester

Laurens komt haast iedere dag en heeft al verscheiden keren bloed

afgetapt. Het wordt spannend.

Twee weken na de brutale galop van de pastoor (tot in de schaduw

van zijn kasteel, zegt Leefdael) krijgt de korporaal Jan Otto het

bevel om met vier soldaten van de Landdrost naar Bakel te mar-

cheren. Daar zullen zij in Het Witte Perdt een betrouwbaar in-

woner van Deurne ontmoeten, die hen verder zal geleiden...

Een half uur gaans buiten Deurne wachten zij de duisternis af

en tegen elf uur loodst de betrouwbare inwoner hen ongezien in

het kasteel, waar zij worden gelogeerd op de zolder. Zij hebben

een brief bij zich aan Monsieur van Bommel, waarin geheim-

houding en medewerking worden bevolen.

Maar nu slaat bij vorster en schutter de stemming geheel om.

Hier krijgen we te doen met de vriendelijke verhouding, die er

pleegt te heersen tussen verschillende soorten van politie, tussen

marechaussee en veldwachter. Zo sloom en weerspannig de

Deurnse richterboden tot dusver waren, zo popelen zij thans van

naijver. Plezierig is het niet, maar als er dan per se een pastoor

moet gevangen worden, zullen we eens kijken, wie de beste kaarten

hebben, het volk van de landdrost of de mannekens van Deurne.

254

 

Zij houden zich dom en gelaten. Ja, eigenlijk zijn ze blij, dat zulke

flinke, bijdehandte vaklieden uit Den Bosch het lastig karweitje

komen opknappen. En als zij misschien een handje kunnen hel-

pen!... Niet nodig? De heren hebben het anders maar voor het

zeggen...

Willem Jansen weet, dat de oude Bruystens de vorige keer niet

de Heilige Olie heeft gehad. Het was gewoon paashouden; toen

bestond er nog geen stervensgevaar. Laurens de Lou zal het sein

moeten geven voor de laatste Sacramenten. Dit is een vaste regel

en de familie zou er niet van durven afwijken. Ge gaat een zieke

mens niet eigendunkelijk de doodsangst op het lijf jagen.

De schutter doet zelf niets. Hij roept de zoon en de schoonzoon

van de vorster in het geweer. Nelis Goverts en Goort Jaspers

moeten om beurten het huis van Meester Laurens bewaken. Hij

zelf houdt wel een oogje op Bruystens.

En dan komt het toeval hem te hulp.

Maandagnacht zijn de soldaten gekomen. Overdag slapen ze, ter-

Wijl een hunner vanuit een dakvenster de verdachte hoeve be-

spiedt. *) 's Nachts liggen zij in hinderlaag rond het huis. De oud-

strijder Jacob Geurts houdt hen gezelschap, maar kan niet ver-

hinderen, dat de kerels vervelend worden. Zij zien aankomen, dat

die zogenaamde halfdooie boer nog met hun knekels gaat noten

knuppelen!

Woensdag in de namiddag komen de kinderen van Aelken van

Dirck van Meijel aan de Zeilberg de herd binnengestormd: „Moeder,

ons-Eyken ligt dood in de schuur!"

Eyken is veertien jaar, een schoon, ferm dursken, waarvan Aelken

al veel gemak begint te krijgen. Zij is van de open hooizolder

geschoven, hard op de deel gevallen en wordt voor dood op bed

gelegd. Dadelijk zwaait de knecht te paard en rijdt naar het Derp.

Kort voor het huis van Meester Laurens ziet hij de vorsterszoon

en kan niet nalaten het schokkende nieuws even te vertellen...

Het kijnd heeft de rug gebroken — niet beter te weten — het doet

geen kennis meer en het zal niet lang meer leven.

Het nieuwtje zet zich in beweging. Eyken, dat schoon dursken

van Aelken van Dirck van Meijel, is ocharme bekant dood!

*) De reusachtige bomen, rond de kastelen en langs het Haageind, bestonden

nog niet. Volgens Ouwerling zijn deze eerst door Leefdael geplant.

255

 

Nelis van de vorster sluit zich aan bij het gevolg, dat altijd aan

de slippen van Laurens hangt, wanneer zo iets gebeurt.

De meester vindt Eyken nog steeds buiten kennis. Alleen heeft

zij onderwijl gebraakt. Dat is een goed teken, zegt hij, dat zuivert

het lichaam. En van een gebroken rug kan hij niets vinden. Kom-

kom, het zal nog beter aflopen dan ze wel dachten. Koude, natte

doeken en heel stillekens laten liggen. Vooral niet laten schrikken.

En hij zal een drank meegeven.

Het begint te schemeren, als de vorsterszoon met het nieuws aan

de neerhuizing komt... Huh, ze zeiden alweer, dat het dursken

doodging!

De schutter ziet zijn kans. Zo juist is hij te weten gekomen, dat

ze van Bruystens opnieuw naar het Derp hebben gestuurd, maar

de meester was nog niet terug van de Zeilberg...

Hij pakt Nelis bij de arm en fluistert hem haastig het kasteelplein

af, de slotpoort uit. Dan hangt hij zich geeuwerig te vervelen

aan de brugleuning, ofschoon zijn hart bonst van opwinding.

Zoals te verwachten, komt even later Jacob Goorts van de zolder

om naar huis te gaan. Want hij loopt niet graag alleen in den

donkere, vooral niet in de vroege avond, als er nog veel volk op

de been is. Op zo'n uur is hem al een gat in zijn hoofd gegooid.

De schutter houdt hem even aan de praat. En daar komt Nelis

Goverts voor de tweede keer aanzetten met zijn nieuwtje. Maar

nu klinkt het veel tragischer. En alles loopt mee, want vlak daarop

komen een paar geburen langs, die roepen, of ze op het kasteel al

gehoord hebben, dat het dursken van Aelken van Dirck van Meijel

op sterven ligt.

De schutter beloert zijn vijand. En ja, het gehate gezicht klaart

plotseling op. Goorts drijft ongemerkt af van het groepje babbelaars

op de valbrug en schuift weer het kasteel binnen...

Het wordt een gure, winderige voorjaarsnacht. Er vegen dunne

wolkensluiers langs een wazige manesikkel. Achter de groenige

ruitjes van de huizen langs het Haageind worden de olielampen

gedoofd, hier wat eerder, daar wat later, doch het scheelt nooit

veel. Alleen bij Bruystens blijft alles hel. Het schijnt er wezenlijk

te spannen vanavond.

Willem Jansen heeft zich goed opgesteld. Hij ziet de zes gestalten

behoedzaam de straat oversteken en verdwijnen achter het Oud

256

 

Kasteel, richting Zeilberg. En schoner kan het niet, want de

patroelje is nog maar enkele minuten voorbij, of daar komen vanaf

het dorp twee lantaarns aanzwaaien over het Haageind...

Zij passeren hem op enkele schreden. Meester Laurens is machtig-

geleerd aan het uitpakken tegen een van Bruystens. Hij spreekt

warm, gejaagd en vertrouwelijk, zoals mensen, die in het donker

lopen, dat kunnen:

,,— zijn de hersenen door vallen oft slagen geraakt ofte geoffenseerd,

zo gebeuret, dat 'ne mens daar zo bots terneervalt zonder

nog iets te kwikken of te mikken. En dan gaan z'al seffens roepen:

die is er geweest! Mar zo lang de scheel van de kop nie geborsten

is —"

Dat is heel zjuust, denkt Willem Jansen.

 

De pastoor heeft nog laat zitten lezen en is juist van plan naar

bed te gaan, als hij de vreemde, logge hoefslagen hoort naderen.

Hij zou zich trouwens niet kunnen vergissen, want Wilbert is naar

de paardenmarkt in Roermond en zal niet voor morgenmiddag

thuis zijn.

Meester Geraerd kijkt eens, of hij de deur goed gegrendeld heeft.

Er is tegenwoordig veel slecht volk op de baan. Wilbert is een

tijd geleden van de Bossche markt gekomen met een echt tweede-

hands vuursteen-pistool, dat door de smid is nagezien en goed-

gekeurd. Het ligt geladen op de schouw en is door de pastoor

niet meer aangeraakt. Zij zouden ermee gaan exerceren, maar het

wordt telkens uitgesteld.

Hij hoort de mensen van de paarden springen en herkent het ver-

Trouwde Deurnse geluid van hun stemmen. Want die van de

Venrayse kant komen, spreken heel anders, meer Duitsachtig. Hier

hebt ge op een paar uur gaans een groot verschil in spraak, Bra-

bants en Gelders.

Er wordt geklopt. Hier is de jongste zoon van Bruystens met een

buurman. Want 's nachts trekt ge niet op uw eentje de Peel in,

voor al 't geld van de wereld niet... Wilbert? O, dat is helemaal

zo'n bizondere, die moet ge niet meetellen. En hij heeft me niet

evekens een peerd! Die hoeft niet bang te zijn, die komen ze niet

aan zijn kleed...

Of mijn Heer Pastoor seffens bij ons-vader zou believen te komen,

257

 

want de meester heeft gezegd, dat het op een eindje loopt en dat

ze niet langer mogen wachten. Ja, dat zegt mijn heer goed, dat is

zeker nog onverwacht. Neen, van onraad hebben ze niets gemerkt;

op het kasteel was alles in den donkere. Zij zullen Truike wel

evekens zadelen voor mijn Heer Pastoor.

Tijdens de lange, trage rit zwijgen ze, want de pastoor heeft

Ons Heer in zijn zak. Truike vindt het vervelend en loopt te

dansen, maar die zware paarden kunnen nu eenmaal niet uit de

voeten.

Z e gaan stallen bij Thunis Aerts, die het dichtst aan deze kant

woont, een stevige boer van 16 beesten. Dan gaat de buurman

voorop om te waarschuwen, als iets hem niet moest bevallen. Maar

alles blijft rustig.

Terwijl Geraerd op het huis toestapt, moet hij toch even denken

aan Wilbert. Die zou mopperen, omdat er zoveel licht schijnt bij

Bruystens...

Eerst als hij aan de kreunende zieke de communie heeft toegediend,

overvalt hem de angst.

,,Staan er wachters buiten?"

Neen, dat eigenlijk gezegd niet. Maar als mijn Heer Pastoor erop

staat, willen zij wel met een paar man gaan kijken.

De knecht van Bruystens trekt de deur open met de ene hand,

terwijl hij met de andere zijn muts over het hoofd trekt. Nog onder

zijn elleboog door vallen ze reeds binnen, de schutter, de vorster

en twee knechts van de heer. Zij dragen roeren, pistolen en een

paar gedoofde lantaarns.

De vrouwen gillen.

„Allez, gin zottigheid!" maant de vorster. „D'r is niks aan te doen.

Er zen soldaten in 't dorp en 't is beter dat de pastoor door ons

gevat wordt as door die rabauwen van de troep." Terwijl hij

spreekt kijkt hij telkens met ongeduld naar de wijd openstaande

deur.

En jawel, daar verschijnt een onwillige en zeer slecht gehumeurde

drossaard. Peter van Bommel heeft zijn waardigheid geheel af-

gelegd, is afschuwelijk verlegen met zijn persoontje. Een uur

geleden is hij uit zijn bed geklopt. Hij heeft hard gefoeterd en

onchristelijke taal gebezigd... Konden ze in dit land enen dood-

eerlijken mens niet meer rustig laten sterven, mordiou?

258

 

Maar hij heeft toch de wijste partij gekozen. Nu komt in de

akten te staan, dat de stadhouder van den kwartierschout, alleenlijk

geassisteerd door vorster ende ondervorster, deze apprehensie

heeft verricht, daar dat vijf soldaten van den Heer Landdrost —

het is geen kleine overwinning!

„Meester Geraerd," zegt de drost, ,,ge kunt hier rustig afwerken

onder expresse conditie ende reserve, dat ge niet gaat lopen."

Dit is volkomen in strijd met de plakkaten. Die lapt hij vanavond

met wellust aan zijn laars.

Het blijft stil. Nu hoort ge zo duidelijk het benauwde gekreun,

daar in de beddekoets. Jacobs staat met gebogen hoofd aan de

tafel en verroert zich niet. Hij ziet bleek. In zijn hand klemt hij

het zilveren flesje met de Heilige Olie... De schutter heeft zich

meester gemaakt van een snotneus, waarmee hij gauw de mee-

gebrachte lantaarns aansteekt. Want het is een heel oud foefje,

dat zij ineens de olielampen omstoten en de moor uitgieten over het

klotvuur. In de kloppartij, die daarop volgt, weet ge niet, wie ge

bij de kop vat. En de volgende dag, bij de interrogatoriën, zweren

zij allemaal dezelfde „geuzeneed"...

De kleine drost voelt zich tot spuwens toe gegeneerd. Hij probeert

zich goed te praten, valt in herhalingen... Moet nu eenmaal zijn

officie uitvoeren, anders... Vooral nu we soldaten uit Den Bosch

op ons dak hebben. Als de pastoor zijn parool geeft, kan hij

voortgaan met zijn besonjes. Het is zo al onplezierig genoeg en

Bruystens hoeft er niet onder te lijden...

Geraerd knikt, wrijft zich met een schielijke beweging hard over

de wangen. Hij krijgt weer kleur, gaat verder met zijn „besonjes",

buigt zich in de bedstee en zalft de zieke. Dan gaat hij met zijn

boek tussen de twee waskaarsen staan en leest met vaste stem

de gebeden der stervenden. De huisgenoten knielen.

Eerst nu neemt mijn Heer Drossaard verschrikt zijn hoed af en

krijgt een kleur. Hij wenst zich mijlen hier vandaan... Dat gekerm

van de oude Bruystens! Daar gaat de sukkelaar. Geen tien jaar

gespeeld, minstens vijftig jaar hard gewerkt en geen mens kwaad

gedaan. Heeft dezelfde pekelzondekens in 't vat als ieder ander

fatsoenlijk mens. Maar voor hem en zijn verwanten is dit leven

zo goed als mislukt, wanneer hij geen „schoon sterfbed" krijgt.

Dat kunt ge belachelijk vinden, als ge van een andere mening zijt.

259

 

Voor deze mensen met hun van jongsaf ingehamerde vrees voor

duvel en verdoemenis kunt ge niets kwaders bedenken... Laatste

Zondag heeft onze geleerde Feylinghius gepreekt over „Odium

theologicum, odium diabolicum". Godsdiensthaat is ene duivelse

haat. Ruim een uur heeft de eerwaardige heer van dik hout planken

gezaagd, omdat de paapse schoolmeester Verhaghen een „gedicht"

op het bord zou hebben geschreven:

 

Als pluymen sincken,

En visschen verdrincken.

Als meulensteenen swemmen,

Dan sullen de geusen ten Hemel clemmen.

 

Met dit kwajongensrijmpje van een schoolmeester uit de Peel

waren de Hervormde Religie en heel het land in gevaar. Odium

diabolicum! Dat mijn Heer Predikant eens hier komt kijken. Schijnt

vergeten te zijn, dat de Reformatie haar grote triomfen heeft ge-

vierd dwars tegen de bloedige onderdrukking van de Spanjool in.

In naam der vrijheid! En vooral godsdienstvrijheid. Daar heeft de

oude Prins steeds voor gevochten, heeft er zijn leven aan verspeeld.

De Roomse kerk mag toen een rot, verlopen boeltje zijn

geweest, daar hebben deze simpele boeren geen schuld aan. Zij

hebben er zelfs nooit iets van bespeurd. Maar in enkele jaren is

hier te lande diezelfde kerk van bedriegers, uitzuigers en bloed-

honden volkomen gelouterd. En dat heeft zij te danken aan een

troep losgelaten predikanten, die dit land regeren en de nobele

nalatenschap van de oude Oranje tot een historische bespotting

maken. Neen, dat rijmpje van de „paapse huurling"! Odium dia-

bolicum!

Dit lijkt heel wat diabolischer, heer predikant. Een terdood-

Veroordeelde als onze vrome schepen Jacob Geurts wordt nog een

laatste wens toegestaan. Maar wanneer Willem Bruystens, eerlijk

als goud, met een rustig hart verlangt te sterven, komt de ge-

richtelijke macht van Deurne met Drossaard Peter van Bommel

aan het hoofd om de arme hals te beroven van zijn laatste troost.

Bah, wat een stieltje! En mijn Heer Predikant, die deze razernij

op touw heeft gezet, ligt nu lekker met zijn kont acher het wijf in

bed. Waarom bereddert hij zijn vuile karweitjes niet zelf, mordiou?

O, wat is onze kleine drost vanavond slecht gezind!

260

 

Hij kijkt naar de kin van Jacobs, naar de snikkende vrouwen,

naar de verbeten gezichten van de manskerels, wier ogen zweven

in alle hoeken om nog ergens een gaatje te vinden. Hij is nu lang

genoeg in de streek om over die van Brabant te kunnen mee-

praten. En nu weet hij opeens met grote zekerheid, dat de mensen

van dit land nooit in het gareel van de predikant zullen lopen.

Men kan dit gemakkelijk volk wellicht nog lang tergen. Eronder

krijgen: nooit!

En in dit vooruitzicht heeft Peter van Bommel, geboren en getogen

in de zuivere lere, een ongepast leedvermaak.

Benedicat vos omnipotens Deus .. .

Terwijl hij zijn benedictie geeft, ziet Geraerd, dat de schutter

Willem Jansen werktuiglijk de hand opheft om een kruis te slaan,

als een echte papist. De man schrikt ervan door elkaar en doet

nu gauw, alsof er iets jeukte aan zijn voorhoofd... Ja, jongen,

denkt de pastoor, dat zijn zo van die ingeroeste gewoonten, die

er met één reformatie niet uitgaan.

Nu is hij zo ver. Hij zegt die van Bruystens goedenacht, wenst

hun het beste met de zieke. Dan gaat hij mee, tussen de lantaarns.

Zij zijn nog geen vijftig schreden van het huis, of er galmt een

rauwe stem door de zwarte stilte:

„Jacob Goorts, vuile judas, galgenaas, ge gaat eraan! Kapot ga-de,

kapot, kapot! !"

Het klinkt, alsof het uit de hemel komt. Maar een hemels geluid

is het niet. Zij krijgen er een koude rug van en zwijgen een poosje.

,,'t Is zunde dat ie 't nie heurt," zegt dan de schutter. ,,Mer ik zal

de boodschap overbrengen."

Daar zijn ze bij de slotpoort en wat nu? De officier en zijn boden

gaan wat opzij, steken de koppen bijeen en fluisteren.

De pastoor van Deurne in de dief kelder? *)

Waar anders?

Maar Jezus-van-marante, dat gaat toch niet.

Daar komt oproer van!

Tut-tut, oproer. Het kasteel is geen plaggenhutje. En die potkijkers

van de troep zijn er ook nog.

Maar ge kunt 'nen eerlijke mens mee zo'n koud, schraal weer toch

*) Deze bestaat nog, een donker en vrij vuns hok aan de Noordelijke gevel.

261

 

niet in dieje natte kelder zetten, als 'nen nachtdief of 'nen

moordenaar!

Huh, de kelder is poeier-droog! En als ge wat beddegoed neerlegt...

Allengs fluisteren zij zo, dat Geraerd's oren er haast van tuiten.

Hij staat te vechten met een zenuwachtige lachbui.

De drost kan het niet langer verdragen en wordt driftig: Hij

heeft de apprehensie ex officio geconstateerd en daarmee uit!

Hij is officier en geen rakker, mordiou! De vorster is responsabel

voor de bewaring. Ze kunnen doen, wat ze willen. Goeien avond!

Zonder nog iets te willen horen, steekt hij op zijn korte, driftige

beentjes de straat over naar het Oudt Huys.

Allez! De pastoor is 'nen eerlijke mens. Hij zal niet willen, dat

zij hun boterham verspelen. Als hij hier onder ons belooft, dat hij

niet op de loop gaat, zal de vorster hem mee naar huis nemen

om te slapen. Dan gaan ze morgen weer op zijn vroegst naar de

neerhuizing.

Geraerd zegt, dat zij hem kunnen vertrouwen. De diefkelder trekt

hem in 't geheel niet aan. Gelijk alle Deurnse kinderen is hij van

jongsaf met de diefkelder gedreigd, als hij ongezeglijk was. Met

alle ratten, spinnen, wormen en spoken erbij. Nu deze kelk aan

hem voorbijgaat, begint hij het geval met een monter oog te be-

kijken... Zes honderd gulden is een macht geld. Maar de kerk

spint er voor zes duizend patakons garen bij.

Dat is dan goed afgesproken. De schutter en de knechts zeggen

hem vriendelijk welterusten. Ongelukken zijn kwaai' kansen, moet

hij maar denken, en de dag schaft raad. Ja, de schutter zal in 't

voorbijgaan bij onzen-Aert aankloppen. Dan kan die morgen bijtijds

met Monsieur de Visschere overleggen, wat zij doen moeten.

En vanavond nog niets aan ons-moeder zeggen...

Thuisgekomen, schenkt de vorster een brandewijntje voor de kou

en voor de schrik. De pastoor heeft dadelijk gezien, dat er twee

gekruiste palmtakjes voor de beddekoets liggen... Foei-foei! Een

paapse superstitie in het huis van de geuzenvorster! Ook dit gaat

er met één reformatie niet uit, heer predikant...

Govert komt in een milde stemming... 't Is triestig voor de pastoor,

maar het kon eenmaal niet anders. Hij begint dat secuur uit te

leggen; het blijft onder ons... Jacob Geurts, die alles aan de heer

en de predikant overbrieft, zodat vorster en schutter aldoor tegen

262

 

de mensen worden opgejaagd. Dieje vagebond heeft ook gemaakt,

dat er soldaten kwamen. Of wij hier in Deurne zelf niet capabel

waren! 't Zou er vroeg of laat toch van gekomen zijn en daarom

is het maar beter zó. Anders krijgen we voortaan alle vijf voet

soldaten over de vloer. Nu moeten die gasten met hangende oren

naar Den Bosch terug. En Govert kan er niets aan doen, maar

hij moet lachen, als hij eraan denkt: Die gezichten, morgen!

„Maar als die soldaten aan de Zeilberg liggen, hadt ge mij wel

met rust kunnen laten," meent Geraerd. „Dan waren ze toch met

dezelfde hangende oren naar huis gegaan."

Daar heeft Govert in al zijn ijver nog niet aan gedacht en hij is

er een beetje verlegen mee. Daar moet hij eens diep over na-

denken... Neen-neen, dat is toch niet helemaal richtig. We moes-

ten laten zien, dat we geen volk uit Den Bosch nodig hadden.

Daar was het krek om begonnen. Hij moet aan zijn boterham

denken! Want wat hij al niet van de Z — van de heer te slikken

krijgt, daar heeft de pastoor geen gedacht van...

Dan zullen ze maar eens naar bed gaan; het is al bij twaalven.

Maar de laatste opmerking van Meester Geraerd heeft onze

vorster tot nadenken gebracht... Er staan zes honderd gulden op

het spel. Als er zulke bedragen mee gemoeid zijn, kunt ge dan

een pastoor vertrouwen? Bij die lui is Govert Jansen ook maar een

pestgeus als heel de rest. En onder papisten staat het tegenwoordig

heel flink, als zo eentje naar de bliksem wordt geholpen...

Govert heeft het gevonden! Hij steekt zijn kop door de gordijnen

van de beddekoets en fluistert. Het gaat weer crescendo en

Geraerd moet zich nog eens met alle macht bedwingen.

De oplossing is, dat Leentje van de vorster, rood van verlegen-

heid, in haar vliegende vaan uit de koets komt, de pastoor haastig

goeiendag zegt en als een flits verdwijnt. Even later stijgen de

heren samen in het verlaten bed. Het is nog lekker warm.

Jacobs is vermoeid, heeft een loodzwaar gevoel in de benen. Hij

tracht met geweld alle zorgen van zich af te zetten... Lang vóór

zijn verbanning is al zijn hebben-en-houden, zijn vaders versterf

en de gronden uit de erfenis van Pastoor Roymans, op naam van

onzen-Aert gezet. W an t als er duiten te grijpen zijn, staat de geus

voor niets, dat hebben we gezien... Morgen zullen De Visschere

en onzen-Aert met Van Bommel moeten accorderen. Wellicht ook

263

 

met Schout Deventer. Zou het morgen afgehandeld zijn?... Na

acht maanden logeert hij nu tenminste weer eens binnen Deurne,

al komt het een beetje duur uit... Zes honderd gulden, daar leeft

hij twee jaar van. En arbitrale correctie, wat ze daarvan zullen

maken, weet hij niet. Aert zal vuil kijken. Ons-moeder zal ervan

verschieten... Hij hoort Wilbert al schimpen, oei-oei! Dries Peters

de Ketelaar zal vloeken, dat ons-Heylken een kruis slaat en kwaad

wordt. Dat kan Dries maar niet afleren... 't Staat schoon voor 'nen

zwager van de pastoor, zegt Heylken. Op hun bruiloft heeft Jacob

Joosten den Hoeymaecker daar een lang zedendicht aan ge-

spendeerd. Dat begon zo:

 

Mardi, mordjuu en sakkerdommen,

Zo klinkt de taal des bruidegommen .. .

 

Dries is een van de felste samenzweerders uit Die Verkeerde

Weereldt. Ge moet hem geregeld intomen, of hij zou in zijn blinde

vurigheid de kerk meer kwaad doen dan goed... Wel, er zit stof

voor een preek in dit avontuur. Wat zal het druk zijn, komende

Zondag. Dingen Verdonschot zal er wel —

Ho! als Dingen Verdonschot zich aandient, moet hij gauw aan

Anneke Ballodt denken... Wat zou zij wel zeggen, dat hij hier als

een violente schurk door het gericht bij de kop is gevat? Anneke

zou nu al 31 jaar zijn. Ze had een kuiltje in heur kin en fijne blosjes

onder haar ogen... Kerkhofblommekens, zeiden de oude wijven,

toen zij ziek werd en bloed speekte... Ze was „van de longen

gesteken..." Kerkhofblommekens... Van de longen gesteken...

Opeens schiet hij wakker... De vorster is aan het duwen en

tasten...

„Wat is er?"

„Ge laagt bloot, meester." En Govert stopt hem zorgzaam de

dekens in de rug.

Nu moet hij zijn hand voor de mond houden... Deze geuzenvorster

is en blijft een kind van het land Brabant.

264