Jacob
Geurts van der Horst blijft bezeten van de vijf en twintig
gulden
premie, die hij daar bijna in de hand had. En nu hij ambte-
loos
burger is, doet hij alles om zich verdienstelijk en onmisbaar
te
maken.
Hetzelfde
geldt voor Rogier baron van Leefdael. Hij heeft twee
rapporten
ontvangen. Een van de predikant, waarin de sceptische
mening
van de gerichtsboden doorschemert en een van zijn dank-
bare
beschermeling. En hij zit er niet bij stil. De Bossche autori-
teiten
moeten zien, hoe de godsdienstige belangen van Deurne hem
nu
nog ter harte gaan.
Goorts
weet, dat de oude Bruystens hard achteruit gaat. Meester
Laurens
komt haast iedere dag en heeft al verscheiden keren bloed
afgetapt.
Het wordt spannend.
Twee
weken na de brutale galop van de pastoor (tot in de schaduw
van
zijn kasteel, zegt Leefdael) krijgt de korporaal Jan Otto het
bevel
om met vier soldaten van de Landdrost naar Bakel te mar-
cheren.
Daar zullen zij in Het Witte Perdt een betrouwbaar in-
woner
van Deurne ontmoeten, die hen verder zal geleiden...
Een
half uur gaans buiten Deurne wachten zij de duisternis af
en
tegen elf uur loodst de betrouwbare inwoner hen ongezien in
het
kasteel, waar zij worden gelogeerd op de zolder. Zij hebben
een
brief bij zich aan Monsieur van Bommel, waarin geheim-
houding
en medewerking worden bevolen.
Maar
nu slaat bij vorster en schutter de stemming geheel om.
Hier
krijgen we te doen met de vriendelijke verhouding, die er
pleegt
te heersen tussen verschillende soorten van politie, tussen
marechaussee
en veldwachter. Zo sloom en weerspannig de
Deurnse
richterboden tot dusver waren, zo popelen zij thans van
naijver.
Plezierig is het niet, maar als er dan per se een pastoor
moet
gevangen worden, zullen we eens kijken, wie de beste kaarten
hebben,
het volk van de landdrost of de mannekens van Deurne.
254
Zij
houden zich dom en gelaten. Ja, eigenlijk zijn ze blij, dat zulke
flinke,
bijdehandte vaklieden uit Den Bosch het lastig karweitje
komen
opknappen. En als zij misschien een handje kunnen hel-
pen!...
Niet nodig? De heren hebben het anders maar voor het
zeggen...
Willem
Jansen weet, dat de oude Bruystens de vorige keer niet
de
Heilige Olie heeft gehad. Het was gewoon paashouden; toen
bestond
er nog geen stervensgevaar. Laurens de Lou zal het sein
moeten
geven voor de laatste Sacramenten. Dit is een vaste regel
en
de familie zou er niet van durven afwijken. Ge gaat een zieke
mens
niet eigendunkelijk de doodsangst op het lijf jagen.
De
schutter doet zelf niets. Hij roept de zoon en de schoonzoon
van
de vorster in het geweer. Nelis Goverts en Goort Jaspers
moeten
om beurten het huis van Meester Laurens bewaken. Hij
zelf
houdt wel een oogje op Bruystens.
En
dan komt het toeval hem te hulp.
Maandagnacht
zijn de soldaten gekomen. Overdag slapen ze, ter-
Wijl
een hunner vanuit een dakvenster de verdachte hoeve be-
spiedt.
*) 's Nachts liggen zij in hinderlaag rond het huis. De oud-
strijder
Jacob Geurts houdt hen gezelschap, maar kan niet ver-
hinderen,
dat de kerels vervelend worden. Zij zien aankomen, dat
die
zogenaamde halfdooie boer nog met hun knekels gaat noten
knuppelen!
Woensdag
in de namiddag komen de kinderen van Aelken van
Dirck
van Meijel aan de Zeilberg de herd binnengestormd: „Moeder,
ons-Eyken
ligt dood in de schuur!"
Eyken
is veertien jaar, een schoon, ferm dursken, waarvan Aelken
al
veel gemak begint te krijgen. Zij is van de open hooizolder
geschoven,
hard op de deel gevallen en wordt voor dood op bed
gelegd.
Dadelijk zwaait de knecht te paard en rijdt naar het Derp.
Kort
voor het huis van Meester Laurens ziet hij de vorsterszoon
en
kan niet nalaten het schokkende nieuws even te vertellen...
Het
kijnd heeft de rug gebroken — niet beter te weten — het doet
geen
kennis meer en het zal niet lang meer leven.
Het
nieuwtje zet zich in beweging. Eyken, dat schoon dursken
van
Aelken van Dirck van Meijel, is ocharme bekant dood!
*)
De reusachtige bomen, rond de kastelen en langs het Haageind,
bestonden
nog
niet. Volgens Ouwerling zijn deze eerst door Leefdael geplant.
255
Nelis
van de vorster sluit zich aan bij het gevolg, dat altijd aan
de
slippen van Laurens hangt, wanneer zo iets gebeurt.
De
meester vindt Eyken nog steeds buiten kennis. Alleen heeft
zij
onderwijl gebraakt. Dat is een goed teken, zegt hij, dat zuivert
het
lichaam. En van een gebroken rug kan hij niets vinden. Kom-
kom,
het zal nog beter aflopen dan ze wel dachten. Koude, natte
doeken
en heel stillekens laten liggen. Vooral niet laten schrikken.
En
hij zal een drank meegeven.
Het
begint te schemeren, als de vorsterszoon met het nieuws aan
de
neerhuizing komt... Huh, ze zeiden alweer, dat het dursken
doodging!
De
schutter ziet zijn kans. Zo juist is hij te weten gekomen, dat
ze
van Bruystens opnieuw naar het Derp hebben gestuurd, maar
de
meester was nog niet terug van de Zeilberg...
Hij
pakt Nelis bij de arm en fluistert hem haastig het kasteelplein
af,
de slotpoort uit. Dan hangt hij zich geeuwerig te vervelen
aan
de brugleuning, ofschoon zijn hart bonst van opwinding.
Zoals
te verwachten, komt even later Jacob Goorts van de zolder
om
naar huis te gaan. Want hij loopt niet graag alleen in den
donkere,
vooral niet in de vroege avond, als er nog veel volk op
de
been is. Op zo'n uur is hem al een gat in zijn hoofd gegooid.
De
schutter houdt hem even aan de praat. En daar komt Nelis
Goverts
voor de tweede keer aanzetten met zijn nieuwtje. Maar
nu
klinkt het veel tragischer. En alles loopt mee, want vlak daarop
komen
een paar geburen langs, die roepen, of ze op het kasteel al
gehoord
hebben, dat het dursken van Aelken van Dirck van Meijel
op
sterven ligt.
De
schutter beloert zijn vijand. En ja, het gehate gezicht klaart
plotseling
op. Goorts drijft ongemerkt af van het groepje babbelaars
op
de valbrug en schuift weer het kasteel binnen...
Het
wordt een gure, winderige voorjaarsnacht. Er vegen dunne
wolkensluiers
langs een wazige manesikkel. Achter de groenige
ruitjes
van de huizen langs het Haageind worden de olielampen
gedoofd,
hier wat eerder, daar wat later, doch het scheelt nooit
veel.
Alleen bij Bruystens blijft alles hel. Het schijnt er wezenlijk
te
spannen vanavond.
Willem
Jansen heeft zich goed opgesteld. Hij ziet de zes gestalten
behoedzaam
de straat oversteken en verdwijnen achter het Oud
256
Kasteel,
richting Zeilberg. En schoner kan het niet, want de
patroelje
is nog maar enkele minuten voorbij, of daar komen vanaf
het
dorp twee lantaarns aanzwaaien over het Haageind...
Zij
passeren hem op enkele schreden. Meester Laurens is machtig-
geleerd
aan het uitpakken tegen een van Bruystens. Hij spreekt
warm,
gejaagd en vertrouwelijk, zoals mensen, die in het donker
lopen,
dat kunnen:
,,—
zijn de hersenen door vallen oft slagen geraakt ofte geoffenseerd,
zo
gebeuret, dat 'ne mens daar zo bots terneervalt zonder
nog
iets te kwikken of te mikken. En dan gaan z'al seffens roepen:
die
is er geweest! Mar zo lang de scheel van de kop nie geborsten
is
—"
Dat
is heel zjuust, denkt Willem Jansen.
De
pastoor heeft nog laat zitten lezen en is juist van plan naar
bed
te gaan, als hij de vreemde, logge hoefslagen hoort naderen.
Hij
zou zich trouwens niet kunnen vergissen, want Wilbert is naar
de
paardenmarkt in Roermond en zal niet voor morgenmiddag
thuis
zijn.
Meester
Geraerd kijkt eens, of hij de deur goed gegrendeld heeft.
Er
is tegenwoordig veel slecht volk op de baan. Wilbert is een
tijd
geleden van de Bossche markt gekomen met een echt tweede-
hands
vuursteen-pistool, dat door de smid is nagezien en goed-
gekeurd.
Het ligt geladen op de schouw en is door de pastoor
niet
meer aangeraakt. Zij zouden ermee gaan exerceren, maar het
wordt
telkens uitgesteld.
Hij
hoort de mensen van de paarden springen en herkent het ver-
Trouwde
Deurnse geluid van hun stemmen. Want die van de
Venrayse
kant komen, spreken heel anders, meer Duitsachtig. Hier
hebt
ge op een paar uur gaans een groot verschil in spraak, Bra-
bants
en Gelders.
Er
wordt geklopt. Hier is de jongste zoon van Bruystens met een
buurman.
Want 's nachts trekt ge niet op uw eentje de Peel in,
voor
al 't geld van de wereld niet... Wilbert? O, dat is helemaal
zo'n
bizondere, die moet ge niet meetellen. En hij heeft me niet
evekens
een peerd! Die hoeft niet bang te zijn, die komen ze niet
aan
zijn kleed...
Of
mijn Heer Pastoor seffens bij ons-vader zou believen te komen,
257
want
de meester heeft gezegd, dat het op een eindje loopt en dat
ze
niet langer mogen wachten. Ja, dat zegt mijn heer goed, dat is
zeker
nog onverwacht. Neen, van onraad hebben ze niets gemerkt;
op
het kasteel was alles in den donkere. Zij zullen Truike wel
evekens
zadelen voor mijn Heer Pastoor.
Tijdens
de lange, trage rit zwijgen ze, want de pastoor heeft
Ons
Heer in zijn zak. Truike vindt het vervelend en loopt te
dansen,
maar die zware paarden kunnen nu eenmaal niet uit de
voeten.
Z
e gaan stallen bij Thunis Aerts, die het dichtst aan deze kant
woont,
een stevige boer van 16 beesten. Dan gaat de buurman
voorop
om te waarschuwen, als iets hem niet moest bevallen. Maar
alles
blijft rustig.
Terwijl
Geraerd op het huis toestapt, moet hij toch even denken
aan
Wilbert. Die zou mopperen, omdat er zoveel licht schijnt bij
Bruystens...
Eerst
als hij aan de kreunende zieke de communie heeft toegediend,
overvalt
hem de angst.
,,Staan
er wachters buiten?"
Neen,
dat eigenlijk gezegd niet. Maar als mijn Heer Pastoor erop
staat,
willen zij wel met een paar man gaan kijken.
De
knecht van Bruystens trekt de deur open met de ene hand,
terwijl
hij met de andere zijn muts over het hoofd trekt. Nog onder
zijn
elleboog door vallen ze reeds binnen, de schutter, de vorster
en
twee knechts van de heer. Zij dragen roeren, pistolen en een
paar
gedoofde lantaarns.
De
vrouwen gillen.
„Allez,
gin zottigheid!" maant de vorster. „D'r is niks aan te doen.
Er
zen soldaten in 't dorp en 't is beter dat de pastoor door ons
gevat
wordt as door die rabauwen van de troep." Terwijl hij
spreekt
kijkt hij telkens met ongeduld naar de wijd openstaande
deur.
En
jawel, daar verschijnt een onwillige en zeer slecht gehumeurde
drossaard.
Peter van Bommel heeft zijn waardigheid geheel af-
gelegd,
is afschuwelijk verlegen met zijn persoontje. Een uur
geleden
is hij uit zijn bed geklopt. Hij heeft hard gefoeterd en
onchristelijke
taal gebezigd... Konden ze in dit land enen dood-
eerlijken
mens niet meer rustig laten sterven, mordiou?
258
Maar
hij heeft toch de wijste partij gekozen. Nu komt in de
akten
te staan, dat de stadhouder van den kwartierschout, alleenlijk
geassisteerd
door vorster ende ondervorster, deze apprehensie
heeft
verricht, daar dat vijf soldaten van den Heer Landdrost —
het
is geen kleine overwinning!
„Meester
Geraerd," zegt de drost, ,,ge kunt hier rustig afwerken
onder
expresse conditie ende reserve, dat ge niet gaat lopen."
Dit
is volkomen in strijd met de plakkaten. Die lapt hij vanavond
met
wellust aan zijn laars.
Het
blijft stil. Nu hoort ge zo duidelijk het benauwde gekreun,
daar
in de beddekoets. Jacobs staat met gebogen hoofd aan de
tafel
en verroert zich niet. Hij ziet bleek. In zijn hand klemt hij
het
zilveren flesje met de Heilige Olie... De schutter heeft zich
meester
gemaakt van een snotneus, waarmee hij gauw de mee-
gebrachte
lantaarns aansteekt. Want het is een heel oud foefje,
dat
zij ineens de olielampen omstoten en de moor uitgieten over het
klotvuur.
In de kloppartij, die daarop volgt, weet ge niet, wie ge
bij
de kop vat. En de volgende dag, bij de interrogatoriën, zweren
zij
allemaal dezelfde „geuzeneed"...
De
kleine drost voelt zich tot spuwens toe gegeneerd. Hij probeert
zich
goed te praten, valt in herhalingen... Moet nu eenmaal zijn
officie
uitvoeren, anders... Vooral nu we soldaten uit Den Bosch
op
ons dak hebben. Als de pastoor zijn parool geeft, kan hij
voortgaan
met zijn besonjes. Het is zo al onplezierig genoeg en
Bruystens
hoeft er niet onder te lijden...
Geraerd
knikt, wrijft zich met een schielijke beweging hard over
de
wangen. Hij krijgt weer kleur, gaat verder met zijn „besonjes",
buigt
zich in de bedstee en zalft de zieke. Dan gaat hij met zijn
boek
tussen de twee waskaarsen staan en leest met vaste stem
de
gebeden der stervenden. De huisgenoten knielen.
Eerst
nu neemt mijn Heer Drossaard verschrikt zijn hoed af en
krijgt
een kleur. Hij wenst zich mijlen hier vandaan... Dat gekerm
van
de oude Bruystens! Daar gaat de sukkelaar. Geen tien jaar
gespeeld,
minstens vijftig jaar hard gewerkt en geen mens kwaad
gedaan.
Heeft dezelfde pekelzondekens in 't vat als ieder ander
fatsoenlijk
mens. Maar voor hem en zijn verwanten is dit leven
zo
goed als mislukt, wanneer hij geen „schoon sterfbed" krijgt.
Dat
kunt ge belachelijk vinden, als ge van een andere mening zijt.
259
Voor
deze mensen met hun van jongsaf ingehamerde vrees voor
duvel
en verdoemenis kunt ge niets kwaders bedenken... Laatste
Zondag
heeft onze geleerde Feylinghius gepreekt over „Odium
theologicum,
odium diabolicum". Godsdiensthaat
is ene duivelse
haat.
Ruim een uur heeft de eerwaardige heer van dik hout planken
gezaagd,
omdat de paapse schoolmeester Verhaghen een „gedicht"
op
het bord zou hebben geschreven:
Als
pluymen sincken,
En
visschen verdrincken.
Als
meulensteenen swemmen,
Dan
sullen de geusen ten Hemel clemmen.
Met
dit kwajongensrijmpje van een schoolmeester uit de Peel
waren
de Hervormde Religie en heel het land in gevaar. Odium
diabolicum!
Dat mijn Heer Predikant eens hier komt kijken. Schijnt
vergeten
te zijn, dat de Reformatie haar grote triomfen heeft ge-
vierd
dwars tegen de bloedige onderdrukking van de Spanjool in.
In
naam der vrijheid! En vooral godsdienstvrijheid. Daar heeft de
oude
Prins steeds voor gevochten, heeft er zijn leven aan verspeeld.
De
Roomse kerk mag toen een rot, verlopen boeltje zijn
geweest,
daar hebben deze simpele boeren geen schuld aan. Zij
hebben
er zelfs nooit iets van bespeurd. Maar in enkele jaren is
hier
te lande diezelfde kerk van bedriegers, uitzuigers en bloed-
honden
volkomen gelouterd. En dat heeft zij te danken aan een
troep
losgelaten predikanten, die dit land regeren en de nobele
nalatenschap
van de oude Oranje tot een historische bespotting
maken.
Neen, dat rijmpje van de „paapse huurling"! Odium
dia-
bolicum!
Dit
lijkt heel wat diabolischer, heer predikant. Een terdood-
Veroordeelde
als onze vrome schepen Jacob Geurts wordt nog een
laatste
wens toegestaan. Maar wanneer Willem Bruystens, eerlijk
als
goud, met een rustig hart verlangt te sterven, komt de ge-
richtelijke
macht van Deurne met Drossaard Peter van Bommel
aan
het hoofd om de arme hals te beroven van zijn laatste troost.
Bah,
wat een stieltje! En mijn Heer Predikant, die deze razernij
op
touw heeft gezet, ligt nu lekker met zijn kont acher het wijf in
bed.
Waarom bereddert hij zijn vuile karweitjes niet zelf, mordiou?
O,
wat is onze kleine drost vanavond slecht gezind!
260
Hij
kijkt naar de kin van Jacobs, naar de snikkende vrouwen,
naar
de verbeten gezichten van de manskerels, wier ogen zweven
in
alle hoeken om nog ergens een gaatje te vinden. Hij is nu lang
genoeg
in de streek om over die van Brabant te kunnen mee-
praten.
En nu weet hij opeens met grote zekerheid, dat de mensen
van
dit land nooit in het gareel van de predikant zullen lopen.
Men
kan dit gemakkelijk volk wellicht nog lang tergen. Eronder
krijgen:
nooit!
En
in dit vooruitzicht heeft Peter van Bommel, geboren en getogen
in
de zuivere lere, een ongepast leedvermaak.
Benedicat
vos omnipotens Deus .. .
Terwijl
hij zijn benedictie geeft, ziet Geraerd, dat de schutter
Willem
Jansen werktuiglijk de hand opheft om een kruis te slaan,
als
een echte papist. De man schrikt ervan door elkaar en doet
nu
gauw, alsof er iets jeukte aan zijn voorhoofd... Ja, jongen,
denkt
de pastoor, dat zijn zo van die ingeroeste gewoonten, die
er
met één reformatie niet uitgaan.
Nu
is hij zo ver. Hij zegt die van Bruystens goedenacht, wenst
hun
het beste met de zieke. Dan gaat hij mee, tussen de lantaarns.
Zij
zijn nog geen vijftig schreden van het huis, of er galmt een
rauwe
stem door de zwarte stilte:
„Jacob
Goorts, vuile judas, galgenaas, ge gaat eraan! Kapot ga-de,
kapot,
kapot! !"
Het
klinkt, alsof het uit de hemel komt. Maar een hemels geluid
is
het niet. Zij krijgen er een koude rug van en zwijgen een poosje.
,,'t
Is zunde dat ie 't nie heurt," zegt dan de schutter. ,,Mer ik
zal
de
boodschap overbrengen."
Daar
zijn ze bij de slotpoort en wat nu? De officier en zijn boden
gaan
wat opzij, steken de koppen bijeen en fluisteren.
De
pastoor van Deurne in de dief kelder? *)
Waar
anders?
Maar
Jezus-van-marante, dat gaat toch niet.
Daar
komt oproer van!
Tut-tut,
oproer. Het kasteel is geen plaggenhutje. En die potkijkers
van
de troep zijn er ook nog.
Maar
ge kunt 'nen eerlijke mens mee zo'n koud, schraal weer toch
*)
Deze bestaat nog, een donker en vrij vuns hok aan de Noordelijke
gevel.
261
niet
in dieje natte kelder zetten, als 'nen nachtdief of 'nen
moordenaar!
Huh,
de kelder is poeier-droog! En als ge wat beddegoed neerlegt...
Allengs
fluisteren zij zo, dat Geraerd's oren er haast van tuiten.
Hij
staat te vechten met een zenuwachtige lachbui.
De
drost kan het niet langer verdragen en wordt driftig: Hij
heeft
de apprehensie ex officio geconstateerd en daarmee uit!
Hij
is officier en geen rakker, mordiou! De vorster is responsabel
voor
de bewaring. Ze kunnen doen, wat ze willen. Goeien avond!
Zonder
nog iets te willen horen, steekt hij op zijn korte, driftige
beentjes
de straat over naar het Oudt Huys.
Allez!
De pastoor is 'nen eerlijke mens. Hij zal niet willen, dat
zij
hun boterham verspelen. Als hij hier onder ons belooft, dat hij
niet
op de loop gaat, zal de vorster hem mee naar huis nemen
om
te slapen. Dan gaan ze morgen weer op zijn vroegst naar de
neerhuizing.
Geraerd
zegt, dat zij hem kunnen vertrouwen. De diefkelder trekt
hem
in 't geheel niet aan. Gelijk alle Deurnse kinderen is hij van
jongsaf
met de diefkelder gedreigd, als hij ongezeglijk was. Met
alle
ratten, spinnen, wormen en spoken erbij. Nu deze kelk aan
hem
voorbijgaat, begint hij het geval met een monter oog te be-
kijken...
Zes honderd gulden is een macht geld. Maar de kerk
spint
er voor zes duizend patakons garen bij.
Dat
is dan goed afgesproken. De schutter en de knechts zeggen
hem
vriendelijk welterusten. Ongelukken zijn kwaai' kansen, moet
hij
maar denken, en de dag schaft raad. Ja, de schutter zal in 't
voorbijgaan
bij onzen-Aert aankloppen. Dan kan die morgen bijtijds
met
Monsieur de Visschere overleggen, wat zij doen moeten.
En
vanavond nog niets aan ons-moeder zeggen...
Thuisgekomen,
schenkt de vorster een brandewijntje voor de kou
en
voor de schrik. De pastoor heeft dadelijk gezien, dat er twee
gekruiste
palmtakjes voor de beddekoets liggen... Foei-foei! Een
paapse
superstitie in het huis van de geuzenvorster! Ook dit gaat
er
met één reformatie niet uit, heer predikant...
Govert
komt in een milde stemming... 't Is triestig voor de pastoor,
maar
het kon eenmaal niet anders. Hij begint dat secuur uit te
leggen;
het blijft onder ons... Jacob Geurts, die alles aan de heer
en
de predikant overbrieft, zodat vorster en schutter aldoor tegen
262
de
mensen worden opgejaagd. Dieje vagebond heeft ook gemaakt,
dat
er soldaten kwamen. Of wij hier in Deurne zelf niet capabel
waren!
't Zou er vroeg of laat toch van gekomen zijn en daarom
is
het maar beter zó. Anders krijgen we voortaan alle vijf voet
soldaten
over de vloer. Nu moeten die gasten met hangende oren
naar
Den Bosch terug. En Govert kan er niets aan doen, maar
hij
moet lachen, als hij eraan denkt: Die gezichten, morgen!
„Maar
als die soldaten aan de Zeilberg liggen, hadt ge mij wel
met
rust kunnen laten," meent Geraerd. „Dan waren ze toch met
dezelfde
hangende oren naar huis gegaan."
Daar
heeft Govert in al zijn ijver nog niet aan gedacht en hij is
er
een beetje verlegen mee. Daar moet hij eens diep over na-
denken...
Neen-neen, dat is toch niet helemaal richtig. We moes-
ten
laten zien, dat we geen volk uit Den Bosch nodig hadden.
Daar
was het krek om begonnen. Hij moet aan zijn boterham
denken!
Want wat hij al niet van de Z — van de heer te slikken
krijgt,
daar heeft de pastoor geen gedacht van...
Dan
zullen ze maar eens naar bed gaan; het is al bij twaalven.
Maar
de laatste opmerking van Meester Geraerd heeft onze
vorster
tot nadenken gebracht... Er staan zes honderd gulden op
het
spel. Als er zulke bedragen mee gemoeid zijn, kunt ge dan
een
pastoor vertrouwen? Bij die lui is Govert Jansen ook maar een
pestgeus
als heel de rest. En onder papisten staat het tegenwoordig
heel
flink, als zo eentje naar de bliksem wordt geholpen...
Govert
heeft het gevonden! Hij steekt zijn kop door de gordijnen
van
de beddekoets en fluistert. Het gaat weer crescendo en
Geraerd
moet zich nog eens met alle macht bedwingen.
De
oplossing is, dat Leentje van de vorster, rood van verlegen-
heid,
in haar vliegende vaan uit de koets komt, de pastoor haastig
goeiendag
zegt en als een flits verdwijnt. Even later stijgen de
heren
samen in het verlaten bed. Het is nog lekker warm.
Jacobs
is vermoeid, heeft een loodzwaar gevoel in de benen. Hij
tracht
met geweld alle zorgen van zich af te zetten... Lang vóór
zijn
verbanning is al zijn hebben-en-houden, zijn vaders versterf
en
de gronden uit de erfenis van Pastoor Roymans, op naam van
onzen-Aert
gezet. W an t als er duiten te grijpen zijn, staat de geus
voor
niets, dat hebben we gezien... Morgen zullen De Visschere
en
onzen-Aert met Van Bommel moeten accorderen. Wellicht ook
263
met
Schout Deventer. Zou het morgen afgehandeld zijn?... Na
acht
maanden logeert hij nu tenminste weer eens binnen Deurne,
al
komt het een beetje duur uit... Zes honderd gulden, daar leeft
hij
twee jaar van. En arbitrale correctie, wat ze daarvan zullen
maken,
weet hij niet. Aert zal vuil kijken. Ons-moeder zal ervan
verschieten...
Hij hoort Wilbert al schimpen, oei-oei! Dries Peters
de
Ketelaar zal vloeken, dat ons-Heylken een kruis slaat en kwaad
wordt.
Dat kan Dries maar niet afleren... 't Staat schoon voor 'nen
zwager
van de pastoor, zegt Heylken. Op hun bruiloft heeft Jacob
Joosten
den Hoeymaecker daar een lang zedendicht aan ge-
spendeerd.
Dat begon zo:
Mardi,
mordjuu en sakkerdommen,
Zo
klinkt de taal des bruidegommen .. .
Dries
is een van de felste samenzweerders uit Die Verkeerde
Weereldt.
Ge moet hem geregeld intomen, of hij zou in zijn blinde
vurigheid
de kerk meer kwaad doen dan goed... Wel, er zit stof
voor
een preek in dit avontuur. Wat zal het druk zijn, komende
Zondag.
Dingen Verdonschot zal er wel —
Ho!
als Dingen Verdonschot zich aandient, moet hij gauw aan
Anneke
Ballodt denken... Wat zou zij wel zeggen, dat hij hier als
een
violente schurk door het gericht bij de kop is gevat? Anneke
zou
nu al 31 jaar zijn. Ze had een kuiltje in heur kin en fijne blosjes
onder
haar ogen... Kerkhofblommekens, zeiden de oude wijven,
toen
zij ziek werd en bloed speekte... Ze was „van de longen
gesteken..."
Kerkhofblommekens... Van de longen gesteken...
Opeens
schiet hij wakker... De vorster is aan het duwen en
tasten...
„Wat
is er?"
„Ge
laagt bloot, meester." En Govert stopt hem zorgzaam de
dekens
in de rug.
Nu
moet hij zijn hand voor de mond houden... Deze geuzenvorster
is
en blijft een kind van het land Brabant.
264
|