In
de eerste ochtendschemering hebben zij een knecht naar de
Zeilberg
gestuurd. Het is Derrick, die in staat is een mens dol te
maken
met zijn sluwe boerendomheid. O, zitten ze hié—er? De
vorster
dacht het wel. En ze hoeven nergens meer op te wachten,
want
we hebben hem al... Wel, de pastoor, van eigens. Daarvoor
waren
ze toch expresselijk naar Deurne gekomen, is 't niet?
Jacob
Geurts is de hele nacht bij de soldaten gebleven. Hij kan
het
niet geloven... Wel, dat zij dan maar komen kijken. Het
geloof
is een gave Gods en daarmee kan Derrick u niet gerieven.
De
korporaal Jan Otto geraakt buiten zichzelf, wanneer hij hoort,
dat
de paap reeds gisterenavond bij elven gevat zou zijn.
Op
Derrick maakt al dit getier niet de minste indruk... Eerder
gekomen?
Maar mens-lieve, niemand wist waar ze staken! We
konden
toch niet in de hardstikkendonkere heel 't dorp gaan af-
zoeken.
Hadden we soms in het holleken van de nacht de klok
moeten
gaan trekken, of er brand was?... Allez, ze moeten het
zelf
weten. Als ze hier nog een lutsken willen-gaan-zitten-blijven-
liggen-koekeloeren...
Hij gaat naar huis, hij vindt het zo maar een
zure
kilte voor deze tijd van 't jaar.
Voor
dit laatste zouden zij hem kunnen doodslaan.
Daar
gaan ze, nat, verkleumd, ziek van verveling en slaap. Hun
laatste
twijfel verdwijnt, als zij het Groot-Kasteel zien. Jacob
Goorts
bedenkt zich niet lang. Eén blik en hij maakt rechtsomkeert,
verdwijnt
weer achter het Oudt Huys en sluipt langs de binnenpaadjes
naar
huis.
Want
in alle vroegte is er reeds een samenrotting bij de slotpoort
en
de soldaten worden met gejouw ontvangen. Zij trekken hun
houwers
en zijn in de juiste stemming. Zij worden nog luider
gehoond.
Ook het volk van Deurne is voldoende geïnspireerd. Er
dringen
al enkele koorngaffels naar voren in de drom. Een ogenblik
ziet
het er uit...
265

„Stillekens
aan ! !"
Het
lijkt een donderslag, het brengt allen tot zwijgen. De houwers
zakken.
Jan van den Boomen, thans weer schepen, is verschenen
onder
het verwulfsel van de poort. Al is hij nog zo klein en mager,
hij
maakt indruk, zoals hij daar boven op de brug staat, fier en
bedaard,
in zijn zondagse plunje. Die heeft hij aangetrokken, omdat
de
pastoor is gevangen en er gedelibereerd moet worden.
Alle
mensen kijken geren naar Jan van den Boomen. Dan knijpen
ze
de mond stijf dicht en slikken van deugd. Hij heeft altijd iets
oneindig-fris
over zijn wezen. Het kleine, effen kraagje, hagelwit
gestreken,
blinkt tegen de bruine gloed van zijn huid als puur
hermelijn.
Zijn stemmige, zwarte kleren passen vlug en bevallig
om
zijn jongensfiguurtje. En nu hij daar staat, valt het mij ineens
op,
dat sedert Jantje van den Bosch, dat zuiperke, hier woont, ge
nooit
meer hoort praten van ]antje van den Boomen. Het is nu
altijd
Jan, zonder dat iemand er ooit bij gedacht heeft.
Nu
wordt er ook plaats gemaakt en die van de landdrost geraken
zonder
onheil binnen de poort. De kerels vreten zich op, worden
brutaal
en moeten door Monsieur Van Bommel hard worden aan-
geblaft...
Voor de zot gehouden? Wacht even! Een andere kwestie:
Waar
zaten ze eigenlijk, toen de Stadhouder van de Kwartierschout
hen
nodig had? Heeft hij hun geordineerd, dat ze daar de hele
nacht
voor zot aan de Zeilberg zouden gaan liggen? Nog één
woord
en er gaat een klacht naar Den Bosch!
Vorster
en schutter trekken kuise gezichten.
Er
is een boodschap naar Michiel Goloffs gestuurd, maar deze
laat
zich verontschuldigen, moet vandaag naar Bakel. Daarom
begeven
de autoriteiten zich naar Die Verkeerde Weereldt om
de
zaak te bespreken.
Otto
de Visschere dient de pastoor als procureur. Het plakkaat
eist
600 gulden boete. Maar van arbitrale correctie *) kan volgens
hem
niets in huis komen. Daarvoor zou de schepenbank een vonnis
moeten
wijzen, met heel de papieren rompslomp van dien, om van
het
tijdverlies maar niet te spreken. Tot wat willen ze Meester
*)
Thans kunnen slechts bepaalde, bij het artikel genoemde, straffen
worden
opgelegd
er» is de rechter binnen de gestelde grenzen slechts vrij ten
aanzien
van
de strafmaat. Toen echter werd veelal ook het soort straf aan de
fantasie van
de
rechter overgelaten, mits hij zijn keus deed uit de gebruikelijke
straffen.
267
Geraerd
nog meer veroordelen? Een nóg hogere boete? De
Visschere
meent, dat het in strijd zou zijn met het plakkaat, want
dit
limiteert de pene uitdrukkelijk op 600 gulden en laat dus alleen
arbitrale
correctie toe ten aanzien van een ander soort straf.
Nu
wordt het een juridisch debat. Neen, zegt Van Bommel, het
plakkaat
eist 600 gulden als minimum en laat toe om „arbitrairlyck"
een
hogere boete op te leggen.
Neen,
't is een maximum.
Minimum!
Maximum!
Z
e lopen warm, luisteren niet meer naar elkaar, smijten met juris-
prudentie
en andere bronnen, tot de Constitutio
Criminalis Carolina
en
de Capitularia toe. Zij geraken op allerlei zijwegen en
zitten
reeds
midden in de moordzaken, als Jan van den Boomen opmerkt,
dat
het allemaal even schoon en geleerd is, maar dat er geen moord
op
de rolle staat. Er is kwestie van een boete van 600 gulden.
Hij
wil niet op de sententie vooruitlopen, maar hij weet wel, dat
dit
in Deurne algemeen als een schrikkelijk zware straf wordt
beschouwd
voor een onnozel feit als dit, waardoor geen sterveling
is
benadeeld. En hij twijfelt niet, dat de dingbank een vonnis zal
wijzen
in de geest van de algemene opinie... De aanwezige
schepenen
praten allen tegelijk om hem bij te springen.
Zie-zo,
de wagen is weer in het spoor.
„Sophie,
schud ze nog 'ns vol!"
Wat
valt er nog meer te corrigeren? Voor verbanning komen we
ruim
acht maanden te laat... Verbeurdverklaring van goederen?
De
pastoor bezit binnen het territoir van de Staten geen duit geld
en
geen duim grond... Wat dan? Lijfstraffen, geseling?... Dat ziet
ge
van hier. De schepenen zijn in meerderheid Rooms en al was
dit
niet het geval: geen Bancke van Doerne, hoe gereformeerd
ook,
zou zich zoiets in het hoofd halen. Daar kwam op zijn minst
een
regiment soldaten aan te pas. Op 't ogenblik zijn die van de
religie
al uiterst verlegen met hun vangst. Michiel Goloffs durft
zich
niet te laten zien. De predikant houdt vandaag zijn deur
stijf
toe. De president Lammert Colen is er, doch slechts ten
voordele
van de pastoor. Als geus kan hij een grotere mond op-
zetten
dan de papisten. Daarom vindt hij 600 gulden al
veel te veel.
De
vergadering is nog volop aan de gang, als Wilbert tegen de
268
middag
thuiskomt op Den Bottel. En Anneke vliegt hem bijkans
naar
de keel. Steeds heeft zij gemopperd, dat hij meer op Den
Grootenberg
hing en door de Peel zwalkte dan werkte op de hoef.
„Gaat
er wonen!", heeft ze geroepen. „Hier zij-de toch niet op oew
gemak,
zwalper! Weet-de-wa-de-gij had moeten worren?"
„Jawel:
pater!", heeft hij eens geantwoord en toen begon heel het
huishouden
zo te balken, dat Anneke het moest opgeven.
Maar
nu krijgt hij op zijn baadje omdat hij niet op Den Grootenberg
was,
zodat ze de pastoor ocharme gevangen hebben. Een
schandaal
voor heel het dorp! Anneke durft komende Zondag in
de
kapel heur gezicht niet te laten zien, want het is zijn schuld
met
zijn verdoemde paardenmelkerij, 't is zund, dat ze 't zegt...
„Waar
zijn ze mee Truikes gebleven?", is zijn eerste vraag.
Dat
hij schijt mee z'n Truike! En dat hij beter attentie doet tot de
taak,
die hij uit libere wil op hem heeft genomen! Dat hij er niet
aan
begint, als hij toch alles maar verslonst! Dat hij...
Anneke
is zo kwaad als een hekken. Ze ratelt nog door, wanneer
Wilbert
alweer op de schuimende Pierewiet is gestapt en uit het
gezicht
verdwenen.
Bij
het kasteel weet niemand er wat van; eerst bij Bruystens ver-
Neemt
hij waar Truiken is... Huh, die hadden ze natuurlijk glad
vergeten!
En de oude Bruystens leeft nog, heeft zelfs een tamelijk
rustige
nacht gehad.
Hij
laat zich het onheil in kleuren en geuren vertéllen, stelt
stekelige
vragen
en slaat zich voor het hoofd bij zoveel domheid... En dat
Meester
Geraerd niet wijzer was! Net een kijnd; ge kunt hem
geen
minuut alleen laten. Wilbert heeft zijn rug niet gedraaid, of
de
geus heeft de pastoor van Deurne vast. En die van Bruystens!
Waarom
zijn ze niet achter-mekaar het kasteel binnengereden?
Dat
is toch vlak bij!
Bij
Thunis Aerts verwisselt hij Pierewiet tegen Truike. Terug-
rijdend
langs het kasteel, krijgt hij van vijf-zes kanten de boodschap,
dat
men op hem zit te wachten in Die Verkeerde Weereldt.
Daar
had men hem voorbij zien jagen. Zij begrepen al niet, waar
hij
bleef.
Want
de heren van het gericht zijn uitgeredeneerd en tot een besluit
gekomen.
De Visschere, Laurens de Lou en Aert Jacobs
stellen
zich hoofdelijk borg voor 600 gulden, mits er van arbitrale
269
correctie
wordt gedesisteerd en de pastoor immediatelijk vrijgelaten.
Van
Bommel is ermee accoord, doch nu hij als stadhouder
niet
helemaal competent is, verlangt hij de goedkeuring van de
kwartierschout.
De Visschere heeft Franse wijn geschonken en
er
waren enkele roemers mee gemoeid. De stemming is er veel
op
vooruitgegaan.
Wilbert
komt binnen en kijkt de pastoor vernietigend aan.
„Ik
begin stillekens-aan respect te krijge vur die geleerde bolle!"
Groot
is de vreugde. Geraerd houdt zijn ribben vast. Alleen onzen-
Aert
lacht zo maar zuurzoet... Zes honderd gulden! Zo kunnen
ze
de familie Jacobs wel arm krijgen...
Enfin,
als de pastoor en de heren het allemaal even plezant
vinden,
is het Wilbert ook goed. Wat was er van hun dienst?
Dat
hij eens gauw te peerd springt met een brief voor Jonker
Deventer.
Die woont in de vroegere Abdij van Hoydonck onder
Neerwetten.
Als hij over Helmond, Stiphout en Gerwen rijdt, is
dat
uit-en-thuis acht uur gaans. Doch voor hem is het maar een
stepke;
hij kan hendig voor den donkere thuis zijn. Treft hij de
jonker
niet thuis, dan zal hij moeten doorrijden naar Rooi, naar
de
griffie van Peelland. Dat maakt ineens een verschil van vier
uur
en dan wordt het spoeden.
Hij
zit al te paard en laat hun de vier ijzers zien, voordat zij klaar
zijn
met hun uitleg. Dat gezever!
Deventer
kijkt uit het boogvenster van de Abdij en kan Wilbert
niet
thuisbrengen... Dat is geen gewone boerenjongen! Goed-
gesneden
laarzen met wijde schachten en kappen, naar de nieuwe
Franse
snit. En het zuiverste kenmerk: gepoetste sporen. Houding
en
gang van een echte ruiter. Maar dat péérd!
De
ongewone boerenjongen wordt binnengelaten. Hij houdt zijn
hoed
in de hand, buigt zonder stijfheid en zegt mijn Heer Hoofd-
schout
goeiendag. Hij is Wilbert Cornelis Smits van Den Bottel
tot
Deurne, met een brief van Monsieur Van Bommel. Hij is
beleefd,
maar niet onderdanig, hij houdt zijn lijf recht en zijn
handen
stil, kijkt de jonker rustig in de ogen.
Prouninck
steekt zijn lange wijsvinger onder het zegel en leest, doch
is
er maar half met zijn hoofd bij.
270
„O,"
zegt hij dan en kijkt weer door de ruiten. „Van wie is dat
een
peerd, dat ge daar hebt staan?"
Zo,
is dat Wilbert's peerd, dan mag de jonker het wel eens gaan
monsteren?
En hij is al halverwege de zaal uit, voordat de affaire
hem
weer te binnenschiet. Hij gaat terug naar de schrijftafel,
doopt
een veer in de inkt en schrijft staandebeens onder de brief:
Fiat
ut petitur. Cornelis Proeningh…
Hier, vriend, dat is voor
Monsieur
van Bommel!"
De
jonker houdt ook niet van gezever, ziet Wilbert, is ook van
het
peerdenvolk... Zij gaan naar buiten.
Jonge-jonge,
wat heeft Wilbert Cornelis daar een schoon, licht
peerdje...
Om hoe laat van Deurne vertrokken? Mordiou, dat is
hard
gereden. Zo'n peerd mag men hem cadeau doen.
Maar
Wilbert meent, dat het ding voor de jonker zijn postuur
toch
wat te klein zou zijn.
Hoe
zo, is ze dan zwak op de voorhand? Neen, dat dacht Deventer
ook
al; ze staat schoon „in" de knieën. O, hij bedoelt zeker,
dat
het
geen gezicht zou zijn?
Als
de lange kwartierschout heur gaat proberen, neemt Wilbert
met
één blik de maat van diens benen en maakt de beugelriemen
een
kwart el langer... Ja, zo zijn ze zjuust op maat.
Daar
gaat hij... Mordiou, wat een lekker peerdje. Zacht in de
mond
en vlug van spoor. Deze merrie is met beleid gedresseerd.
Door
een kenner, een geboren ruiter. Zweten doet ze, maar van
moeheid
is geen sprake, bijlange niet. Stap, draf en galop, zij
wisselt
van gang als olie zo zacht en als water zo vlug. Ge hoeft
er
niet aan te komen, ge hoeft maar te wijzen met uw hiel.
Hij
stijgt af, prijst Truike als een mirakel van een perdje en Wilbert
Cornelis
als een rijer, die de kunst verstaat. Hij kan wel zien, dat
het
dier in goede handen is. Maar niet te lang stil laten staan in
deze
schrale wind; ze is een beetje nat. Een goeiendag aan Monsieur
van
Bommel en Monsieur de Visschere en de heren schepens.
Hoe
is 't met Dielis Vogels? Altijd hetzelfde? Geen tanden meer
laten
trekken? Allez, doe hem de groetenissen. En wel ginder.
De
jongen heeft vlug de stiebeugels verhangen en is opgestegen
in
de juiste stijl. Nu neemt hij zijn hoed af, laat hem na een be-
scheiden
zwaai op de rechterlaars zakken en buigt zich in het
zadel...
Precies! Niet te overdreven en niet te lummelachtig.
271
Schout
Deventer heeft plezier in zo iets. Daarom groet hij haastig
terug,
op dezelfde manier en in plechtige ernst, als voor een heer.
Adieu,
Wilbert Cornelis!
Hij
staat de goede rijder nog lang na te kijken. Er komt een sterke
glimlach
op zijn lange paardentronie... Neen, dat is géén gewone
boerenjongen.
Er zit veel adellijk bloed in al die heerlijkheden.
Die
ouwe Van Doerne's! En het bloed verloochent zich niet. Eens
duikt
het weer op, al is het een paar geslachten later en achter de
ploeg.
Als hij De Visschere spreekt, moet hij eens naar die Wilbert
Cornelis
informeren.
Hij
gaat de abdij binnen en staat versteld... Mordiou, dat is waar
ook!
Ze hebben daar in Deurne de pastoor bij zijn tabberd gevat.
Dat
was hij al schoon vergeten!
272
|