In
de herfst is Otto de Visschere uit Den Haag gekomen met
slecht
nieuws. Voor de kansen van Albada geeft hij, onder ons
gezegd,
geen duit meer. Leefdael staat daar hemelhoog in de gunst,
beschikt
over kruiwagens, waaraan Deventer niet kan tippen. Hier
een
Schuylenburg, daar een Slingelandt, ginds een Borsele, en ga
zo
maar verder.
En
wat Otto nu eerst te weten is gekomen: juist op aandringen
van
onze eigen Zot hebben de Hoogvliegenden de pandpenningen
van
Deurne ingelost. Om hem een profijtelijk slot te bezorgen aan
zijn
eindeloos proces tegen de erfgenamen van Kettenhove voor
de
Groote Raedt van Mechelen. Want Leefdael was wijs genoeg
om
te begrijpen, dat hij daar in Mechelen aan het kortste eind
moest
trekken. Destijds was hij nog heer van Lieffringen *) en
moest
dus wel in Spaans-Brabant procederen.
Maar
nu hij Lieffringen heeft verkocht, is er niets meer, wat hem
nog
aan den leenhove van Brussel bindt. En nu de heerlijkheid
Deurne
is opgeheven, heeft het Mechelse proces geen doel meer.
De
hele bodem is er uitgevallen. Dat heeft hij dus in Den Haag
al
klaar gespeeld. Bij de aanstaande verkoop zullen de heerlijk-
heidsrechten
opnieuw worden beschreven in de verleibrief. En ge
kunt
begrijpen, wat er van ons-gemeente overblijft, als Otto de
Visschere
en het Corpus van Deurne niet op hun qui-vive zijn.
Maar
hoe de Zot erop losliegt in zijn supplicaties aan de Raad
van
State! Hoe hij zich durft ophemelen! 't Is waar, bij zijn komst
was
het Groot-Kasteel hard om reparatie verlegen. Doch dit gold
alleen
het binnenwerk en de torenspitsen. De rest stond er even
hecht
en sterk als nu. Daarbij heeft ons-gemeente het leeuwendeel
der
bouwkosten betaald. Kijk eens, wat hij hierover schrijft in een
,,waer
tegenbericht", dat Otto heeft gezien en overgeschreven:
*)
Een plaatsje in Oost-Vlaanderen, in het Land van Aalst.
280
De
voors. Leefdael, onroemelyck gesproocken (!), heeft een slot
tot
Doerne uyt den water opgemetselt, by den besitter met mercke-
lijken
timmer *) verbeetert, daer den voors. Legher, **) gelegen op
eenen
meste- of eerdthoop tot Liessel, geen gelijck by en can
hebben
...
Dat
kan hij rustig doen, want voor de Haagse heren liggen Deurne
en
Liessel op Nova Zembla. Als de Hoogmogenden eens kwamen
kijken
naar het land, dat zij in den blinde besturen, zouden zij
zien,
dat het Blokhuis een fraai slot is, een oersterke redoute, met
trapgevels
en vier imposante torens. Daarbij een „bouhuys, needer-
hoff,
watergrachten ende optreckende twee bruggen, met noch de
warande
en plantagiën voor 't huys staende". Hij beweert ook,
dat
Jonker Ydzardt drie of vier broers heeft, die kloostergeestelijken
zijn,
terwijl er op de kop af één is. En dat weet hij even goed
als
Ydzardt zelf. Enkele regels verder kunt ge lezen „dat het den
besten
edelman is, die hem door synne daden edel maeckt". Als ge
hier
tussendoor nog kwistig met de Here God weet te werken,
maakt
ge de Hoogmogenden desnoods wijs, dat Onze-Lieve-Heer
Hendrik
heet.
Maar
het ergste is, dat de Liesselse jonker op het moment geen
grond
meer voelt, omdat de pastoor hem een lening van 15000
gulden
kan bezorgen. En zo nodig kan hij nog vijf mille bij krijgen.
Reeds
vroeger had men in Den Haag aan De Visschere verteld,
dat
Leefdael maar tien duizend biedt. Nu kunnen Otto en Geraerd
niet
over hun hart krijgen de verheugde Ydzardt de ogen te openen.
Maar
de koopsom ligt gereed en de pastoor beschouwt zich met
een
zucht van verlichting gekweten. Toch valt het hem tegen. De
*)
Deze „merckelijcken timmer" bestaat uit het gedeelte met de
lelijke gevel,
dat
tegen de achterkant van het slot (de straatkant) is opgetrokken. Het
oude
gedeelte
reikte even ver, als nu nog de boogfriezen lopen. In de 18e eeuw
werd
het
kasteel totaal verknoeid, doordat gladde muren met blinde ramen
tegen de
fraaie
middeleeuwse gevels werden geplakt. Gelukkig was er niet veel oud
met-
selwerk
weggebroken, zodat Wijlen Theodore Baron de Smet (f 1924) alles
prachtig
kon herstellen. Thans zien wij dit mooie kasteel weer ongeveer in
zijn
oorspronkelijke
staat, met dit verschil, dat Leefdael's knoeiwerk zo goed mogelijk
bij
het oude gedeelte is aangepast.
**)
Blokhuis, ook wel „Sloot" genoemd. Er is niets van over dan
de fundamenten,
een
gevelsteen, die in Helmond hangt, de oude waterput en.... een prent.
281
laatste
tijd was hij in deze koopkwestie op twee gedachten gaan
hinken.
Met Albada aan het hoofd van Deurne, zou de kans groot
zijn,
dat hij binnenkort weer gezellig bij ons-moeder zat. De een-
zaamheid
van Den Grootenberg begint hem zwaar te wegen. Van
de
andere kant is hij zijn dierbare Leefdael niet graag kwijt.
Ja,
tegen de winter krijgt hij last met zichzelf. Als het zo vroeg
donker
wordt en hij heeft geen slaap... Hij rijdt naar Venray om
boeken
te halen. Maar hoe meer ge leest, hoe minder respect ge
krijgt,
voor al wat er gedrukt staat. Allengs begint ge op uw eigen
houtje
te denken en dat is gevaarlijk voor een pastoor, die leeft in
een
porselein-winkeltje vol broze dogma's. Ogen toe en slikken, is
de
van ouds beproefde manier. Aan iets anders denken! luidt het
voorschrift,
wanneer ge „slechte" gedachten krijgt.
Op
zo'n grijze najaarsdag, in het bezwarende uur, dat de avond
valt,
kan hij het wel eens te kwaad krijgen. De stilte begint soms
te
leven. Uren na schooltijd hoort hij nog de blatende kinder-
stemmen,
die in koor de letters spellen van de vrome zin, die Jan
Verhaghen
op het bord heeft geschreven. En hij spelt mee, in
eindeloze
herhaling. Dan geraakt hij opeens in twijfel, betrapt zich,
dat
hij in de kapel gaat kijken, of de zin nog op het bord staat...
Ook
tijdens de lessen is hij aan zichzelf overgeleverd. Al spoedig
moest
hij gewaarworden, dat de schoolmeester zuur keek, wanneer
de
pastoor te lang in de klas bleef. Die mannen zijn gauw beledigd.
Omgekeerd
maakt Jan Verhaghen zich uit de voeten, als Geraerd
catechismus
komt geven. Eens heeft hij de meester vriendelijk uit-
genodigd
om te blijven, voor de gezelligheid. Maar Jan werd zeer
rood
en zei, dat hijzelf óók beter op zijn gemak was, wanneer hij
niet
gedurig op zijn vingers werd gekeken. En dat was duidelijk
genoeg.
Z
o komen er dagen, dat Truike lang moet dwingen, eer zij ge-
zadeld
wordt. Dat hij te lamlendig is zijn maal te koken, zich te
scheren.
En dan vraagt hij zich af, wat hij van zijn leven aan het
maken
is. Of de grauwe, eendere draad van zijn lot zich hier zal
blijven
af spinnen in dit oord van verlatenheid... Als Anneke
Ballodt
niet was gestorven, zou hij hier niet zitten, dat is zeker.
Hij
is nu wat ouder, hij heeft in de biechtstoel reeds genoeg
huwelijken
aan de binnenkant bekeken om te weten, dat het tussen
Anneken
en hem niet zo hemels mooi zou zijn geweest, als hij zich
282
gelieft
te dromen. Maar gewijd of niet gewijd, hij is en blijft een
man.
Misschien niet als alle anderen, maar toch als de meesten.
Het
is maar een dun-opgelegd verschilletje van aanleg, dressuur
en
verbeelding. De natuur lacht om zo'n kinderlijke poging haar
te
bedriegen. Het staat hem nog scherp voor de geest, hoe de
schone
Dorothea van de drost, bij haar laatste bezoek in gezelschap
van
Sophie de Visschere, hem zat uit te dagen met haar ogen. En
hoe
wulps zij zich ten slotte de deur uitlonkte! Op zo'n ogenblik
slaat
er een duivelse polka door zijn bloed. Maar dit is niet zo slim.
Een
brutaal frommes als die Bommelse schrikt hem eerder af.
Doch
dan hebt ge daar Dingen Verdonschot. Zo wordt zij nog
steeds
genoemd, ofschoon zij al vier jaar met Tijs van de Graeff
is
getrouwd. Zij komt uit Asten, waar de Verdonschotten bekend
staan
als arme, onbeduidende mensen, maar opvallend schoon volk.
Dingen
is een van die wezens, die door Ons Heer worden uit-
Gestuurd
om Zijn triestige wereld wat op te fleuren. Niemand kan
verklaren,
waar het geheim schuilt van haar macht. Zij is geen
opdringerige
schoonheid van het slag Dorothea, zij is een stille.
Vriendelijk
genoeg, maar steeds ingetogen en mijlenver buiten
ieders
bereik. Zij is zich van geen kwaad bewust. Loopt zij over
straat,
met licht gebogen hoofd en toch zo recht als een zwaard,
dan
is het of er een lied door het dorp trekt, het lied der volmaakte
beweging.
Zij draagt een schone, golvende bos haar en
soms
trekt de zon er een gouden heiligenkroontje langs, 's Zondags
in
de kapel, zoudt ge haar de muts van het hoofd rukken om dit
wonder
in zijn geheel te zien. Geen lompe boerendracht kan iets
aan
haar bederven. Zet haar met honderd vrouwen op een hoop,
ge
ziet haar het eerst en haar alleen. Als zij, de rok hoog opgeschort,
armen
en benen bloot, in de potstal staat en met haar
slanke,
buigzame kracht de riek hanteert, dan lijkt mestkeren een
verheven
bezigheid. Ja, ge zoudt haar in een boerenprocessie als
maagd
op een ezel kunnen zetten: er zal
niemand lachen!
Wanneer
achter het bier over dit schoon wijfke gesproken wordt,
zijn
er wel manskerels, die een groot woord hebben, die lekker
worden
en vuil. Maar het duurt nooit lang, want de een kan het
van
de ander niet goed verdragen. Hierover is geen kwestie, dat
zo'n
mirakel van een dursken niet besteed is aan een Tijs de Graeff.
Het
was geen huwelijk uit liefde. Niet dat Tijs zo rijk is, hij zit op
283
een
middelmatig, eigen gedoentje en houdt zes koeien. Maar hij
staat
toch ver boven die arme Verdonschotten uit Asten. En in
deze
zware tijden kan ook een gezeten boer maar niet erop los
trouwen.
Goesting is meestal bijzaak...
Tijs
was toen al bij de vijftig en nog jonggezel, een bedaard, proper
manneke
met wit haar. Hij had steeds de boerderij gedaan met
twee
overgeschoten zusters en een knecht. Toen deze oude vrijsters
kort
opeen kwamen te sterven aan de rode loop, moest hij wel
naar
vrouwelijke hulp gaan uitzien.
Dingen
was nog geen twintig en diende op een hoef in Asten.
Maar
het duurde niet lang, of op een nacht lagen pachter en knecht
met
messen te vechten voor de deur van de zolder, waar de jonge
schoonheid
sliep. Niet om haar in zonde te bezitten, doch om haar
te
beschermen. Want de een verdacht de ander, zij bewaakten
elkaar
dag en nacht.
Dit
bleek duidelijk, toen het bloedbad werd behandeld voor het
schepengericht,
waar ook Tijs van de Graeff verscheen om te ge-
tuigen
voor het goed gedrag van de knecht, die enkele jaren bij
hem
had gewerkt. De kampvechters stonden gelijk tegen elkaar
op
te liegen; men kon alleen zeggen, dat zij evenveel schuld hadden.
Maar
een knecht, die het mes trekt tegen zijn baas, wordt door
een
Dingbank van louter bazen veroordeeld. En wel op de over-
weging,
dat ook volgens de catechismus de baas heeft te waken
voor
de goede zeden van zijn volk, terwijl een knecht alleen op
zichzelf
dient te passen. En niet op zijn meester, noch op de maart.
Daar
valt iets voor te zeggen.
De
heer van Asten, Jonker Everard van Doerne, *) dacht er anders
over.
Hij wilde met plezier aannemen, dat die twee ridders in
hun
vliegende vaan waren uitgetogen om de kuise maagd te be-
schermen.
Doch zij waren op pad gegaan met een mes, dat niet
tot
hun nachtelijke plunje hoorde en volkomen overbodig was. De
simpele
verschijning van de baas (zonder mes) was immers vol-
doende
de knecht te doen afdeinzen, et vice versa. Zij waren dus
allebei
,,in faulte" en bovendien was de knecht veruit het meest
toegetakeld.
Naar het oordeel van de heer hadden beiden bestraft
moeten
worden, maar dit lag buiten zijn bevoegdheid. Daarom
*)
Rechtstreeks afstammeling der Deurnse Van Doerne's uit een jongere
linie.
284
verleende
hij de knecht gratie, waardoor naar zijn idee de weeg-
schaal
wat beter in de haak kwam te hangen. Jonker Everard was
toen
nog maar goed een en twintig jaar oud, maar ge moet toegeven,
dat
hij reeds geleerd had zijn verstand te gebruiken.
Het
resultaat was, dat Dingen zonder werk kwam en bleef. Zij
was
veel te beroemd geworden. Geen enkele boerin dacht eraan
heur
in huis te nemen, ofschoon ook voor het gerecht niets dan
goed
van haar was gesproken. Een, die zó op het mansvolk werkt!
Tijs
van de Graeff had de rijzige maart eens goed bekeken. En
haar
ouders beschouwden zijn aanzoek als een geschenk des hemels.
Het
was zulk een maatschappelijke verheffing, dat haar eigen
mening
niet ter sprake kwam.
Toch
accorderen zij bizonder goed. Hij behandelt haar met vader-
Lijke
toegeeflijkheid, als een wezen tussen vrouw en dochter in.
Dingen
doet wel denken aan het geduldige, vriendelijke nonneken
in
een tehuis voor ouden van dagen. Zij is zo helder als een zon
en
het hoefken kraakt van properheid. Het gaat Tijs nu veel beter;
de
mens fleurt ervan op. Een tijd geleden zeiden we nog, dat hij
half
versuft was door het geratel van die twee klapeksters. God
hebbe
heur vrome zielen!
Maar
de meesten kunnen dit huwelijk toch niet ernstig opnemen.
Daarom
noemen zij haar nog altijd Dingen Verdonschot. Het lijkt
iets
voorlopigs, dat eigenlijk niet „telt". Het koppel scheelt
maar
evekens
dertig jaar! Ze liggen wel samen in de beddekoets. doch
na
vier jaar is er nog geen schijn of schaduw van een kleine. En
oudere
mensen herinneren zich, dat Tijs ook in zijn jonge jaren
haast
niet naar vrouwvolk heeft omgekeken.
Dan
slaan onze hete, jonge kerels met de vuist op tafel. Een
wonder
van een frommes, schoner vindt g' op heel de wereld niet!
En
ze dient voor niets, alleen voor de oppas en de aanpak bij een
soort
Heilige Jozef, die er niets van terechtbrengt! Daar gaan hun
handen
van jeuken. Maar in het aanschijn van haar natuurlijke
waardigheid,
drijft zo'n vlaag snel over. Dan worden de snoevers
opeens
zeer dom en weten geen blijf met hun handen. Bij haar
nadering
draait Otto de Visschere wel aan zijn snor en groet
haar
dan zeer uitgebreid, maar verder waagt hij zich niet. Hij is
nu
47 jaar en het kan niet blijven duren.
Van
Dingen Verdonschot is ook een middel gemaakt om de haat
285
tegen
Jacob Goorts te voeden. Als vaste waarheid wordt geloofd,
dat
hij nog steeds op haar loert om haar te betrappen en in zijn
macht
te krijgen.
Neen,
voor de parochiale rust is zij geen groot gevaar. Zij ziet er
uit
als een Lieve-Vrouw en naar aller mening moet zij dus ook
deugdzaam
zijn. Als zij zich slecht gedroeg, zou daarmee een
zeldzaam
en verheffend stukje schoonheid worden bevuild. En we
hebben
al zo weinig schoons, nu de geus ons heeft beroofd van
onze
kunstwerken. Daarom zijn velen geneigd de hoogheid en
voornaamheid
van heur wandel te bewaken, juist als die vechters-
bazen
uit Asten.
Zij
kunnen alle zorg opzij zetten. Voor Dingen bestaat geen andere
man.
Zij is totterdood toe verliefd op Meester Geraerd Heynrick
Jacobs...
Hijzelf
is de enige, die het weet. Een gevoel, dat zo sterk naar
hem
uitstraalde, moest hem wel treffen. Als hij heur aankijkt, ziet
hij
één voortdurende overgave. Dan liggen haar ogen in de zijne,
alsof
zij reeds met lichaam en ziel in zijn armen lag.
Aan
iets anders denken! Het ging heel wat gemakkelijker in
Deurne,
bij ons-moeder, waar altijd aanloop was, waar hij bezig-
Heden
had, bezoeken aflegde en bescherming vond in het contact
met
zijn goede zielen. Hier op Den Grootenberg zit hij heel de
week
te verlangen naar de Zondag, naar de komst van zijn kudde.
Maar
allengs is zijn verlangen blijven haken aan de komst van
die
éne. Bij het opstellen van zijn preek richt hij zich tot haar en
doet
zijn uiterste best, ook al geeft hij zich niet altijd rekenschap.
Zoiets
komt vanzelf.
Dan
opeens slaat hij achteruit als een muilezel... Bah! Steeds heeft
hij
gewalgd van dit soort gewijde hemelhengsten. Met naam en
toenaam
zou hij er kunnen noemen, die als komedianten voor het
altaar
met hun goudbehangen gat staan te draaien, die zich vermeien
in
het bewustzijn, dat zij de trage verbeelding van hun liefhebbende
kwezels
op een dartel draf je weten te zetten. Afschuwelijk...
Dit
is heel flink gedacht, maar... Dingen Verdonschot is nu
eenmaal
geen bigotte kwezel. Zij is het schoonste geschenk, dat
God
een man kan geven. En zij is een zware beproeving voor een
jonge
pastoor, die aan zichzelf is overgeleverd. Hij kan niet eens
286
zeggen,
dat Anneke Ballodt schoner was. En zo heftig kan hij
zich
niet verfoeien, op Zondagmorgen heeft hij hartkloppingen
als
in de tijd, dat hij voor zijn eerste preken stond. Op veilige af-
stand
gluurt hij door de ruitjes naar de aanrijdende karren. Dit is
het
enige ogenblik, waarop hij Dingen onbevangen kan bekijken.
Hij
ziet haar van de kar stijgen: een engel, die landt op aarde,
zacht
als een veer. Dan zweeft zij op hem toe, groetend naar links
en
rechts, met de gratie van een geboren koningskind. Hij komt
eerst
tot bedaren, als zij de kapel binnengaat... Dat is waar ook:
hij
is pastoor van Deurne!
En
dan, omtrent Kerstmis en Pasen, beleeft hij dwaze ogenblikken.
Reeds
lang voor Dingen Verdonschot komt biechten, voelt hij zich
opgewonden.
Het is altijd dezelfde pijnlijke vertoning. Eerst somt
zij
wat beuzelachtige pekelzonden op, blijkbaar met moeite opge-
spaard
om hem een plezier te doen. En dan zegt zij met enige
nadruk,
dat zij zeer zwaar zondigt, niet door werken, maar door
gedachten
en begeerten. Dat heeft ze goed onthouden uit de
catechismus.
Volgens
het boekje zou hij van deze zondige gedachten nader
moeten
kennisnemen. Want het maakt natuurlijk enig verschil, of
ge
uws naasten huisvrouw, dan wel zijn os of ezel begeert, al staan
deze
toebehoren vlak naast elkaar in het tiende gebod. Maar op
dat
ogenblik begint hij te zweten en verliest zijn hoofd. Hij brengt
het
niet verder dan een haastig Ego te absolvo, met een kruisje.
Eenmaal
heeft hij zelfs haar penitentie glad vergeten. En als zij
haar
biechtpenning overhandigt, stijgt het bloed naar zijn hoofd.
Zij
geeft altijd een halve Bourgondische kruisdaalder van 25
stuiver,
wat veel te veel is, want de rijkste kwezel geeft niet meer
dan
drie schelling. Dit bedrag kreeg hij vroeger ook wel van
manskerels,
die bij Marie de Waellin waren geweest. Drie schelling
was
immers haar gewone tarief en met een biechtpenning van de-
zelfde
omvang voelden zij zich beter quitte jegens Ons Heer. De
gezeten
boer geeft een schelling, arme mensen en kinderen een
stuiver,
of enkel een duit. Vaak schuift hij het geldstukje terug
en
zegt, dat de goede intentie al voldoende was.
Na
de biecht van Dingen Verdonschot maakt hij zich boos. Dat
frommes
is elf jaar jonger dan hij en zij maakt hem zo verlegen
als
een schoolkind. Dan is hij ook vast besloten er een eind aan
287
te
maken. De volgende keer zal hij die interessante gedachten en
begeerten
laten specificeren! Wat maakt hij zich eigenlijk wijs?
Misschien
is het heel iets anders... Wat dit andere wel zou mogen
zijn,
durft hij zich evenwel niet indenken.
O,
hij voelt zich veilig genoeg. De mogelijkheid van zotte streken
en
schandalen kan hij zich niet eens voorstellen. Vrijwillig heeft
hij
een taak aanvaard, die hij niet zal verloochenen. Dat ligt niet
in
zijn aard. Dit is geen tijd voor kuren; er moet gevochten worden.
Het
gevecht kon wat levendiger zijn, ja! Doch ruim twee duizend
mensenkinderen
zien naar hem op in het schoonste vertrouwen.
Misschien
bestaan er betere mensen, maar die heeft hij nooit ont-
moet.
Geestelijk zou het gelijk staan met de kindermoord van
Bethlehem...
Maar
dan komen die zwarte uren, dat hij zijn taak op de keper
gaat
beschouwen. Oei-oei, dan beginnen de porseleinen dogma's
wel
eens gevaarlijk te rinkelen.
288
|