CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 31 (van 42)

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Vae soli!

In de herfst is Otto de Visschere uit Den Haag gekomen met

slecht nieuws. Voor de kansen van Albada geeft hij, onder ons

gezegd, geen duit meer. Leefdael staat daar hemelhoog in de gunst,

beschikt over kruiwagens, waaraan Deventer niet kan tippen. Hier

een Schuylenburg, daar een Slingelandt, ginds een Borsele, en ga

zo maar verder.

En wat Otto nu eerst te weten is gekomen: juist op aandringen

van onze eigen Zot hebben de Hoogvliegenden de pandpenningen

van Deurne ingelost. Om hem een profijtelijk slot te bezorgen aan

zijn eindeloos proces tegen de erfgenamen van Kettenhove voor

de Groote Raedt van Mechelen. Want Leefdael was wijs genoeg

om te begrijpen, dat hij daar in Mechelen aan het kortste eind

moest trekken. Destijds was hij nog heer van Lieffringen *) en

moest dus wel in Spaans-Brabant procederen.

Maar nu hij Lieffringen heeft verkocht, is er niets meer, wat hem

nog aan den leenhove van Brussel bindt. En nu de heerlijkheid

Deurne is opgeheven, heeft het Mechelse proces geen doel meer.

De hele bodem is er uitgevallen. Dat heeft hij dus in Den Haag

al klaar gespeeld. Bij de aanstaande verkoop zullen de heerlijk-

heidsrechten opnieuw worden beschreven in de verleibrief. En ge

kunt begrijpen, wat er van ons-gemeente overblijft, als Otto de

Visschere en het Corpus van Deurne niet op hun qui-vive zijn.

Maar hoe de Zot erop losliegt in zijn supplicaties aan de Raad

van State! Hoe hij zich durft ophemelen! 't Is waar, bij zijn komst

was het Groot-Kasteel hard om reparatie verlegen. Doch dit gold

alleen het binnenwerk en de torenspitsen. De rest stond er even

hecht en sterk als nu. Daarbij heeft ons-gemeente het leeuwendeel

der bouwkosten betaald. Kijk eens, wat hij hierover schrijft in een

,,waer tegenbericht", dat Otto heeft gezien en overgeschreven:

*) Een plaatsje in Oost-Vlaanderen, in het Land van Aalst.

280

 

De voors. Leefdael, onroemelyck gesproocken (!), heeft een slot

tot Doerne uyt den water opgemetselt, by den besitter met mercke-

lijken timmer *) verbeetert, daer den voors. Legher, **) gelegen op

eenen meste- of eerdthoop tot Liessel, geen gelijck by en can

hebben ...

 

Dat kan hij rustig doen, want voor de Haagse heren liggen Deurne

en Liessel op Nova Zembla. Als de Hoogmogenden eens kwamen

kijken naar het land, dat zij in den blinde besturen, zouden zij

zien, dat het Blokhuis een fraai slot is, een oersterke redoute, met

trapgevels en vier imposante torens. Daarbij een „bouhuys, needer-

hoff, watergrachten ende optreckende twee bruggen, met noch de

warande en plantagiën voor 't huys staende". Hij beweert ook,

dat Jonker Ydzardt drie of vier broers heeft, die kloostergeestelijken

zijn, terwijl er op de kop af één is. En dat weet hij even goed

als Ydzardt zelf. Enkele regels verder kunt ge lezen „dat het den

besten edelman is, die hem door synne daden edel maeckt". Als ge

hier tussendoor nog kwistig met de Here God weet te werken,

maakt ge de Hoogmogenden desnoods wijs, dat Onze-Lieve-Heer

Hendrik heet.

Maar het ergste is, dat de Liesselse jonker op het moment geen

grond meer voelt, omdat de pastoor hem een lening van 15000

gulden kan bezorgen. En zo nodig kan hij nog vijf mille bij krijgen.

Reeds vroeger had men in Den Haag aan De Visschere verteld,

dat Leefdael maar tien duizend biedt. Nu kunnen Otto en Geraerd

niet over hun hart krijgen de verheugde Ydzardt de ogen te openen.

Maar de koopsom ligt gereed en de pastoor beschouwt zich met

een zucht van verlichting gekweten. Toch valt het hem tegen. De

*) Deze „merckelijcken timmer" bestaat uit het gedeelte met de lelijke gevel,

dat tegen de achterkant van het slot (de straatkant) is opgetrokken. Het oude

gedeelte reikte even ver, als nu nog de boogfriezen lopen. In de 18e eeuw werd

het kasteel totaal verknoeid, doordat gladde muren met blinde ramen tegen de

fraaie middeleeuwse gevels werden geplakt. Gelukkig was er niet veel oud met-

selwerk weggebroken, zodat Wijlen Theodore Baron de Smet (f 1924) alles

prachtig kon herstellen. Thans zien wij dit mooie kasteel weer ongeveer in zijn

oorspronkelijke staat, met dit verschil, dat Leefdael's knoeiwerk zo goed mogelijk

bij het oude gedeelte is aangepast.

**) Blokhuis, ook wel „Sloot" genoemd. Er is niets van over dan de fundamenten,

een gevelsteen, die in Helmond hangt, de oude waterput en.... een prent.

281

 

laatste tijd was hij in deze koopkwestie op twee gedachten gaan

hinken. Met Albada aan het hoofd van Deurne, zou de kans groot

zijn, dat hij binnenkort weer gezellig bij ons-moeder zat. De een-

zaamheid van Den Grootenberg begint hem zwaar te wegen. Van

de andere kant is hij zijn dierbare Leefdael niet graag kwijt.

Ja, tegen de winter krijgt hij last met zichzelf. Als het zo vroeg

donker wordt en hij heeft geen slaap... Hij rijdt naar Venray om

boeken te halen. Maar hoe meer ge leest, hoe minder respect ge

krijgt, voor al wat er gedrukt staat. Allengs begint ge op uw eigen

houtje te denken en dat is gevaarlijk voor een pastoor, die leeft in

een porselein-winkeltje vol broze dogma's. Ogen toe en slikken, is

de van ouds beproefde manier. Aan iets anders denken! luidt het

voorschrift, wanneer ge „slechte" gedachten krijgt.

Op zo'n grijze najaarsdag, in het bezwarende uur, dat de avond

valt, kan hij het wel eens te kwaad krijgen. De stilte begint soms

te leven. Uren na schooltijd hoort hij nog de blatende kinder-

stemmen, die in koor de letters spellen van de vrome zin, die Jan

Verhaghen op het bord heeft geschreven. En hij spelt mee, in

eindeloze herhaling. Dan geraakt hij opeens in twijfel, betrapt zich,

dat hij in de kapel gaat kijken, of de zin nog op het bord staat...

Ook tijdens de lessen is hij aan zichzelf overgeleverd. Al spoedig

moest hij gewaarworden, dat de schoolmeester zuur keek, wanneer

de pastoor te lang in de klas bleef. Die mannen zijn gauw beledigd.

Omgekeerd maakt Jan Verhaghen zich uit de voeten, als Geraerd

catechismus komt geven. Eens heeft hij de meester vriendelijk uit-

genodigd om te blijven, voor de gezelligheid. Maar Jan werd zeer

rood en zei, dat hijzelf óók beter op zijn gemak was, wanneer hij

niet gedurig op zijn vingers werd gekeken. En dat was duidelijk

genoeg.

Z o komen er dagen, dat Truike lang moet dwingen, eer zij ge-

zadeld wordt. Dat hij te lamlendig is zijn maal te koken, zich te

scheren. En dan vraagt hij zich af, wat hij van zijn leven aan het

maken is. Of de grauwe, eendere draad van zijn lot zich hier zal

blijven af spinnen in dit oord van verlatenheid... Als Anneke

Ballodt niet was gestorven, zou hij hier niet zitten, dat is zeker.

Hij is nu wat ouder, hij heeft in de biechtstoel reeds genoeg

huwelijken aan de binnenkant bekeken om te weten, dat het tussen

Anneken en hem niet zo hemels mooi zou zijn geweest, als hij zich

282

 

gelieft te dromen. Maar gewijd of niet gewijd, hij is en blijft een

man. Misschien niet als alle anderen, maar toch als de meesten.

Het is maar een dun-opgelegd verschilletje van aanleg, dressuur

en verbeelding. De natuur lacht om zo'n kinderlijke poging haar

te bedriegen. Het staat hem nog scherp voor de geest, hoe de

schone Dorothea van de drost, bij haar laatste bezoek in gezelschap

van Sophie de Visschere, hem zat uit te dagen met haar ogen. En

hoe wulps zij zich ten slotte de deur uitlonkte! Op zo'n ogenblik

slaat er een duivelse polka door zijn bloed. Maar dit is niet zo slim.

Een brutaal frommes als die Bommelse schrikt hem eerder af.

Doch dan hebt ge daar Dingen Verdonschot. Zo wordt zij nog

steeds genoemd, ofschoon zij al vier jaar met Tijs van de Graeff

is getrouwd. Zij komt uit Asten, waar de Verdonschotten bekend

staan als arme, onbeduidende mensen, maar opvallend schoon volk.

Dingen is een van die wezens, die door Ons Heer worden uit-

Gestuurd om Zijn triestige wereld wat op te fleuren. Niemand kan

verklaren, waar het geheim schuilt van haar macht. Zij is geen

opdringerige schoonheid van het slag Dorothea, zij is een stille.

Vriendelijk genoeg, maar steeds ingetogen en mijlenver buiten

ieders bereik. Zij is zich van geen kwaad bewust. Loopt zij over

straat, met licht gebogen hoofd en toch zo recht als een zwaard,

dan is het of er een lied door het dorp trekt, het lied der volmaakte

beweging. Zij draagt een schone, golvende bos haar en

soms trekt de zon er een gouden heiligenkroontje langs, 's Zondags

in de kapel, zoudt ge haar de muts van het hoofd rukken om dit

wonder in zijn geheel te zien. Geen lompe boerendracht kan iets

aan haar bederven. Zet haar met honderd vrouwen op een hoop,

ge ziet haar het eerst en haar alleen. Als zij, de rok hoog opgeschort,

armen en benen bloot, in de potstal staat en met haar

slanke, buigzame kracht de riek hanteert, dan lijkt mestkeren een

verheven bezigheid. Ja, ge zoudt haar in een boerenprocessie als

maagd op een ezel kunnen zetten: er zal niemand lachen!

Wanneer achter het bier over dit schoon wijfke gesproken wordt,

zijn er wel manskerels, die een groot woord hebben, die lekker

worden en vuil. Maar het duurt nooit lang, want de een kan het

van de ander niet goed verdragen. Hierover is geen kwestie, dat

zo'n mirakel van een dursken niet besteed is aan een Tijs de Graeff.

Het was geen huwelijk uit liefde. Niet dat Tijs zo rijk is, hij zit op

283

 

een middelmatig, eigen gedoentje en houdt zes koeien. Maar hij

staat toch ver boven die arme Verdonschotten uit Asten. En in

deze zware tijden kan ook een gezeten boer maar niet erop los

trouwen. Goesting is meestal bijzaak...

Tijs was toen al bij de vijftig en nog jonggezel, een bedaard, proper

manneke met wit haar. Hij had steeds de boerderij gedaan met

twee overgeschoten zusters en een knecht. Toen deze oude vrijsters

kort opeen kwamen te sterven aan de rode loop, moest hij wel

naar vrouwelijke hulp gaan uitzien.

Dingen was nog geen twintig en diende op een hoef in Asten.

Maar het duurde niet lang, of op een nacht lagen pachter en knecht

met messen te vechten voor de deur van de zolder, waar de jonge

schoonheid sliep. Niet om haar in zonde te bezitten, doch om haar

te beschermen. Want de een verdacht de ander, zij bewaakten

elkaar dag en nacht.

Dit bleek duidelijk, toen het bloedbad werd behandeld voor het

schepengericht, waar ook Tijs van de Graeff verscheen om te ge-

tuigen voor het goed gedrag van de knecht, die enkele jaren bij

hem had gewerkt. De kampvechters stonden gelijk tegen elkaar

op te liegen; men kon alleen zeggen, dat zij evenveel schuld hadden.

Maar een knecht, die het mes trekt tegen zijn baas, wordt door

een Dingbank van louter bazen veroordeeld. En wel op de over-

weging, dat ook volgens de catechismus de baas heeft te waken

voor de goede zeden van zijn volk, terwijl een knecht alleen op

zichzelf dient te passen. En niet op zijn meester, noch op de maart.

Daar valt iets voor te zeggen.

De heer van Asten, Jonker Everard van Doerne, *) dacht er anders

over. Hij wilde met plezier aannemen, dat die twee ridders in

hun vliegende vaan waren uitgetogen om de kuise maagd te be-

schermen. Doch zij waren op pad gegaan met een mes, dat niet

tot hun nachtelijke plunje hoorde en volkomen overbodig was. De

simpele verschijning van de baas (zonder mes) was immers vol-

doende de knecht te doen afdeinzen, et vice versa. Zij waren dus

allebei ,,in faulte" en bovendien was de knecht veruit het meest

toegetakeld. Naar het oordeel van de heer hadden beiden bestraft

moeten worden, maar dit lag buiten zijn bevoegdheid. Daarom

*) Rechtstreeks afstammeling der Deurnse Van Doerne's uit een jongere linie.

284

 

verleende hij de knecht gratie, waardoor naar zijn idee de weeg-

schaal wat beter in de haak kwam te hangen. Jonker Everard was

toen nog maar goed een en twintig jaar oud, maar ge moet toegeven,

dat hij reeds geleerd had zijn verstand te gebruiken.

Het resultaat was, dat Dingen zonder werk kwam en bleef. Zij

was veel te beroemd geworden. Geen enkele boerin dacht eraan

heur in huis te nemen, ofschoon ook voor het gerecht niets dan

goed van haar was gesproken. Een, die zó op het mansvolk werkt!

Tijs van de Graeff had de rijzige maart eens goed bekeken. En

haar ouders beschouwden zijn aanzoek als een geschenk des hemels.

Het was zulk een maatschappelijke verheffing, dat haar eigen

mening niet ter sprake kwam.

Toch accorderen zij bizonder goed. Hij behandelt haar met vader-

Lijke toegeeflijkheid, als een wezen tussen vrouw en dochter in.

Dingen doet wel denken aan het geduldige, vriendelijke nonneken

in een tehuis voor ouden van dagen. Zij is zo helder als een zon

en het hoefken kraakt van properheid. Het gaat Tijs nu veel beter;

de mens fleurt ervan op. Een tijd geleden zeiden we nog, dat hij

half versuft was door het geratel van die twee klapeksters. God

hebbe heur vrome zielen!

Maar de meesten kunnen dit huwelijk toch niet ernstig opnemen.

Daarom noemen zij haar nog altijd Dingen Verdonschot. Het lijkt

iets voorlopigs, dat eigenlijk niet „telt". Het koppel scheelt maar

evekens dertig jaar! Ze liggen wel samen in de beddekoets. doch

na vier jaar is er nog geen schijn of schaduw van een kleine. En

oudere mensen herinneren zich, dat Tijs ook in zijn jonge jaren

haast niet naar vrouwvolk heeft omgekeken.

Dan slaan onze hete, jonge kerels met de vuist op tafel. Een

wonder van een frommes, schoner vindt g' op heel de wereld niet!

En ze dient voor niets, alleen voor de oppas en de aanpak bij een

soort Heilige Jozef, die er niets van terechtbrengt! Daar gaan hun

handen van jeuken. Maar in het aanschijn van haar natuurlijke

waardigheid, drijft zo'n vlaag snel over. Dan worden de snoevers

opeens zeer dom en weten geen blijf met hun handen. Bij haar

nadering draait Otto de Visschere wel aan zijn snor en groet

haar dan zeer uitgebreid, maar verder waagt hij zich niet. Hij is

nu 47 jaar en het kan niet blijven duren.

Van Dingen Verdonschot is ook een middel gemaakt om de haat

285

 

tegen Jacob Goorts te voeden. Als vaste waarheid wordt geloofd,

dat hij nog steeds op haar loert om haar te betrappen en in zijn

macht te krijgen.

Neen, voor de parochiale rust is zij geen groot gevaar. Zij ziet er

uit als een Lieve-Vrouw en naar aller mening moet zij dus ook

deugdzaam zijn. Als zij zich slecht gedroeg, zou daarmee een

zeldzaam en verheffend stukje schoonheid worden bevuild. En we

hebben al zo weinig schoons, nu de geus ons heeft beroofd van

onze kunstwerken. Daarom zijn velen geneigd de hoogheid en

voornaamheid van heur wandel te bewaken, juist als die vechters-

bazen uit Asten.

Zij kunnen alle zorg opzij zetten. Voor Dingen bestaat geen andere

man. Zij is totterdood toe verliefd op Meester Geraerd Heynrick

Jacobs...

Hijzelf is de enige, die het weet. Een gevoel, dat zo sterk naar

hem uitstraalde, moest hem wel treffen. Als hij heur aankijkt, ziet

hij één voortdurende overgave. Dan liggen haar ogen in de zijne,

alsof zij reeds met lichaam en ziel in zijn armen lag.

Aan iets anders denken! Het ging heel wat gemakkelijker in

Deurne, bij ons-moeder, waar altijd aanloop was, waar hij bezig-

Heden had, bezoeken aflegde en bescherming vond in het contact

met zijn goede zielen. Hier op Den Grootenberg zit hij heel de

week te verlangen naar de Zondag, naar de komst van zijn kudde.

Maar allengs is zijn verlangen blijven haken aan de komst van

die éne. Bij het opstellen van zijn preek richt hij zich tot haar en

doet zijn uiterste best, ook al geeft hij zich niet altijd rekenschap.

Zoiets komt vanzelf.

Dan opeens slaat hij achteruit als een muilezel... Bah! Steeds heeft

hij gewalgd van dit soort gewijde hemelhengsten. Met naam en

toenaam zou hij er kunnen noemen, die als komedianten voor het

altaar met hun goudbehangen gat staan te draaien, die zich vermeien

in het bewustzijn, dat zij de trage verbeelding van hun liefhebbende

kwezels op een dartel draf je weten te zetten. Afschuwelijk...

Dit is heel flink gedacht, maar... Dingen Verdonschot is nu

eenmaal geen bigotte kwezel. Zij is het schoonste geschenk, dat

God een man kan geven. En zij is een zware beproeving voor een

jonge pastoor, die aan zichzelf is overgeleverd. Hij kan niet eens

286

 

zeggen, dat Anneke Ballodt schoner was. En zo heftig kan hij

zich niet verfoeien, op Zondagmorgen heeft hij hartkloppingen

als in de tijd, dat hij voor zijn eerste preken stond. Op veilige af-

stand gluurt hij door de ruitjes naar de aanrijdende karren. Dit is

het enige ogenblik, waarop hij Dingen onbevangen kan bekijken.

Hij ziet haar van de kar stijgen: een engel, die landt op aarde,

zacht als een veer. Dan zweeft zij op hem toe, groetend naar links

en rechts, met de gratie van een geboren koningskind. Hij komt

eerst tot bedaren, als zij de kapel binnengaat... Dat is waar ook:

hij is pastoor van Deurne!

En dan, omtrent Kerstmis en Pasen, beleeft hij dwaze ogenblikken.

Reeds lang voor Dingen Verdonschot komt biechten, voelt hij zich

opgewonden. Het is altijd dezelfde pijnlijke vertoning. Eerst somt

zij wat beuzelachtige pekelzonden op, blijkbaar met moeite opge-

spaard om hem een plezier te doen. En dan zegt zij met enige

nadruk, dat zij zeer zwaar zondigt, niet door werken, maar door

gedachten en begeerten. Dat heeft ze goed onthouden uit de

catechismus.

Volgens het boekje zou hij van deze zondige gedachten nader

moeten kennisnemen. Want het maakt natuurlijk enig verschil, of

ge uws naasten huisvrouw, dan wel zijn os of ezel begeert, al staan

deze toebehoren vlak naast elkaar in het tiende gebod. Maar op

dat ogenblik begint hij te zweten en verliest zijn hoofd. Hij brengt

het niet verder dan een haastig Ego te absolvo, met een kruisje.

Eenmaal heeft hij zelfs haar penitentie glad vergeten. En als zij

haar biechtpenning overhandigt, stijgt het bloed naar zijn hoofd.

Zij geeft altijd een halve Bourgondische kruisdaalder van 25

stuiver, wat veel te veel is, want de rijkste kwezel geeft niet meer

dan drie schelling. Dit bedrag kreeg hij vroeger ook wel van

manskerels, die bij Marie de Waellin waren geweest. Drie schelling

was immers haar gewone tarief en met een biechtpenning van de-

zelfde omvang voelden zij zich beter quitte jegens Ons Heer. De

gezeten boer geeft een schelling, arme mensen en kinderen een

stuiver, of enkel een duit. Vaak schuift hij het geldstukje terug

en zegt, dat de goede intentie al voldoende was.

Na de biecht van Dingen Verdonschot maakt hij zich boos. Dat

frommes is elf jaar jonger dan hij en zij maakt hem zo verlegen

als een schoolkind. Dan is hij ook vast besloten er een eind aan

287

 

te maken. De volgende keer zal hij die interessante gedachten en

begeerten laten specificeren! Wat maakt hij zich eigenlijk wijs?

Misschien is het heel iets anders... Wat dit andere wel zou mogen

zijn, durft hij zich evenwel niet indenken.

O, hij voelt zich veilig genoeg. De mogelijkheid van zotte streken

en schandalen kan hij zich niet eens voorstellen. Vrijwillig heeft

hij een taak aanvaard, die hij niet zal verloochenen. Dat ligt niet

in zijn aard. Dit is geen tijd voor kuren; er moet gevochten worden.

Het gevecht kon wat levendiger zijn, ja! Doch ruim twee duizend

mensenkinderen zien naar hem op in het schoonste vertrouwen.

Misschien bestaan er betere mensen, maar die heeft hij nooit ont-

moet. Geestelijk zou het gelijk staan met de kindermoord van

Bethlehem...

Maar dan komen die zwarte uren, dat hij zijn taak op de keper

gaat beschouwen. Oei-oei, dan beginnen de porseleinen dogma's

wel eens gevaarlijk te rinkelen.

288