CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 32 (van 42)

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Soodanige tsaementottende delinquanten, eenigen

overlast ofte geweld in den Lande doende, met de

doodt syn straff baer.

Die van Heytrack en Moosdijck zijn nooit veilig. Er kan een lange,

vervelende lijst worden aangelegd van plundering, diefstal en

roverij, waaraan de Van Brey's, Celen's en Van de Kerckhofs

in honderd jaar hebben blootgestaan. Zijn het geen soldaten, dan

zijn het baanstropers. Het geboefte heeft vrij spel, trekt weer dade-

lijk de grens over.

Eindelijk, in September van dit jaar, zijn er twee bandieten ge-

vangen. Ze kwamen uit Spaans Gelderland, waar zij zich niet

veilig meer voelden. Iemand uit Meyel had gewaarschuwd, dat zij

aan deze kant van de grens waren gezien.

Zij waren met hun drieën, een internationaal gezelschap. Jan van

Leyen, Coob van Hilvarenbeeck en Ceel van Heythuijsden, allen

geboortig uit de genoemde plaatsen. Holland, Brabant en Gelder.

De laatste is ontsnapt en krijgt dus bij de interrogatoriën alle schuld.

De schepenen verlenen de drost een decreet van detentie en de

boeven worden in de diefkelder gezet. Zij zullen betalen voor alle

ongewroken schelmerijen op Moosdijck en Heentrack gepleegd,

reeds lang vóór hun geboorte.

De doodstraf! Het lijdt geen twijfel. Iedereen spreekt van de

doodstraf. De kaak moet opgetimmerd en daar zal een beul moeten

komen uit Den Bosch.

Het zal schoon zijn, zeggen de grote belastingbetalers, maar het

zal een macht geld kosten... Ja, zonder geld hebt ge nooit wat!

Aanvankelijk is men overtuigd, dat dezelfde vagebonden vóór drie

maanden op Den Grootenberg de pastoor hebben aangevallen. Na

de Informatie-Precedente rijdt Peter van Bommel naar de kapel

om de getuigenis van Meester Geraerd te vernemen. Hij komt tot

de bevinding, dat het een andere bende moet zijn geweest.

En eerlijk gezegd, blijft er dan weinig over. Volgens de „Ticht en

Aenspraecke" door de drost ingediend, zijn de gevangenen op 21

289

 

September 1659, in gezelschap van hun „complice" Ceel van Heyt-

huijsden, gekomen op de hoeve genaamd Den Heyterack. Alleen

de maart was thuis, omdat de andere bewoners op de loer lagen.

Zij hebben „aldaer pap versocht".

,,Ende overmits die pap uyt en geëten was," luidt de beschuldiging

tegen Jan van Leyen, „die meyte aen hem roomen *) gaff, hij,

gevangen (e), met die roomen nyet wilde genoegen, maer wilde

speck ofte vlees ofte eenen boteram." Hiertegen verklaart de betichte

slechts „eenen boteram geëyscht te hebben".

„Welck aen hem geweygerd sijnde," aldus de meid, „hy dreychde

dit weygeren aen haer te pas te brengen ende haer wel hondert

mael soo veel soude schaeden en haer op den kerck wech ontmoetende,

dit soude wreecken."

Neen! beweer Jan van Leyen. Niet hij, doch de ontsnapte complice

heeft gezegd: „Wilt gij ons geenen boteram geven, wy sullen der

wel eenen crijgen."

Tot hiertoe beperken zich de „feytelyckheden van seer pernicieuse

consequentie". De drossaard krabt zich eens achter zijn oor...

Maar dan krijgt hij informatiën van zijn ambtgenoten in het buitenland.

Een maand geleden heeft hetzelfde trio „tot Swertbroeck, lande

van Spaens Gelderlandt eenen huysbraeck gedaen," waarbij ze „twellf

goede hemden, drie quaede hemden, eenen keulder ende een voor-

schoot" hebben gestolen. Een en ander verkochten zij „ter plaetse ge-

naemd Kinderen" (Kinroy). Dan nog hebben ze voorleden winter te

Meduwen in 't kwartier van Luik in een kelder gebroken en daaruit

een partij ongehekeld vlas, boter, eieren en vlees genomen.

Ha, nu gaat de stemming er veel op vooruit. Weldra is wijd in

de omtrek bekend, dat die van Deurne eerstdaags twee violente

rovers gaan halsrechten.

De drost heeft zijn conclusies in indictio criminale reeds gedepo-

neerd. Hij wandelt veel door het dorp, in onheilspellend gepeins,

zegt nauwelijks goeiendag. Ook aan de schepenen is duidelijk te

zien, dat zij voor een pijnlijke gewetensvraag staan en twee

mensenlevens in de hand hebben. Zij zeggen niet veel, trekken de

schouders op en zuchten.

*) „roome" is nu nog goed Brabants voor gewone, verse melk. Het woord

melk, of liever mulk betekent karnemelk. Evenals vandaag sprak men toen van

„mulckse pap met brocken".

290

 

Alles goed en wel! Zo'n executie is een grote eer voor Deurne,

trekt een macht volk naar hier en voor de herbergiers is dat een

schoon' affaire. Maar de schepens nemen een zwaar besluit op

hun consciëntie. En het moet voor hun ogen gebeuren. Daar

zoudt ge van gaan dromen...

Tegen de nachtmerrie legt ge twee gewijde palmtakken kruislings

over elkaar, vlak voor de beddekoets. Daar komt de mare niet

overheen. Helpt dat niet, dan is het een rappelement van Ons

Heer... En nu heeft schepen Claes Willems als van de nachtmaar

gedroomd. Een groot, zwart monster met gloeiende ogen kwam

traag aansluipen en ging op zijn borst liggen, steeds zwaarder,

tot hij geen pap meer kon zeggen. Toen het wijf hem wakker

maakte, omdat hij zo kreunde, zag hij gelijk blauw en aan ieder

haarpijltje hing een zweetdruppel... Neen, ge moet de schepens

niet te veel aan hun kop zagen. Zij moeten vrij en ongedwongen

kunnen besluiten.

Het duurt al enkele weken en de kosten nemen hand over hand

toe. Op ordonnantie van schepenen is het volk, dat geholpen heeft

bij het vangen, onthaald op bier en slierij in De Leeuw voor de

somme van 3 gulden 11 stuiver. De gevangenen krijgen hun eten

eveneens uit De Leeuw aan drie stuiver de maaltijd, dat is een

schelling per dag.

Otto de Visschere bewaart op zolder een oud beulszwaard, een

schoon, groot stuk van het beste staal. Het is zelfs gedamaskeerd

met fijne krullen en tierlantijnen. Op de kling staan gothische

letters gegrift:

 

wenn ich das swchwerdt thue uffheben

wuensch ich dem suender das ewig leben

 

Hij heeft het voor de dag gehaald, schoon gemaakt en in de

herberg gezet.

Daar staan ze nu met open monden naar te kijken... Mardi,

hoeveel koppen zijn daarmee al afgeslagen! Want het is een zwaard

uit de oudheid, zegt De Visschere. Dan moeten zij het wikken,

ermee zwaaien, om te voelen wat een machtige „slag" zo'n ding

heeft. De sadist, die door alle eeuwen heen sluimert op de bodem

van de braafste burgerziel, begint zich te roeren. Zij zeggen, dat

291

 

volgens de plakkaten eerst de handen worden afgekapt, als het

dieven zijn...

Dan gaat opeens het gerucht, dat Jan van den Boomen tegen

Willem Spaniërs, die weer over de beul bezig was, moet hebben

gezegd: „Mens-lieve, gebruik toch oew verstand!"

Oei, oei, als Jan dat gezegd heeft, is er niet veel hoop meer op

doodstraf. Ook Meester Geraerd schijnt ervan gesproken te hebben.

Dat ze die verdoolde schapen beter enen boterham hadden

gegeven!... Met alle respect voor de pastoor, maar dat is geen

redenatie. Dat zou er schoon gaan uitzien in de wereld!

Er zijn felle voorstanders. Ja, ook in Deurne loopt een handvol

menseneters rond. Zij hebben doorgedreven, dat de kaak reeds

werd getimmerd, vóór het vonnis geveld is. Timmerlui en andere

geburen hebben na verrichte arbeid op kosten van de gemeente

voor 3 gulden 15 stuiver bier genoten; kijk de rekening maar na.

En zij hebben niet op een paar voet hout gekeken. Het is een

schavot, dat gezien mag worden.

In De Swaen vertelt de vorster onder ademloze stilte, dat Mon-

sieur van Bommel niet met zoveel woorden de doodstraf eist. In

de ,,motyffven" heeft hij gesteld, dat de feiten met de dood of aan

den lijve „punibel" zijn. En hij vraagt alleen, dat de gevangenen

zullen worden gestraft ende gecorrigeerd, als Eerweerde Schepenen

zullen oordelen ende goedvinden.

Sommigen worden gloeiend kwaad. Daar hebben we eindelijk een

paar van die gevaarlijke struikrovers vast en in plaats van een

straf exempel te stellen, zijn we de heren aan 't vetmesten op

het kasteel. Ge moet dat eten zien uit De Leeuw! Een eerlijke

mens krijgt het niet alledag. En als ze goed rondgevreten zijn,

worden ze weer frank en vrij op het dievenpad gestuurd, na een

simpel pak slaag! Als de schepens dàt tenminste over hun hartje

kunnen krijgen, wat lang niet zeker is. Komt allen naar Deurne,

schelmen en rabauwen! Daar kunt ge roven en branden en moorden,

zoveel ge maar wilt. Daar wonen zulke lafferds, die doen u toch

niets!... Zijn ze al vergeten, wat er met Govert den Dullen is

gebeurd? Moet eerst de pastoor daar op Den Grootenberg met

kot — uh — kapel en al verbrand worden, als een rat in de val?

De gevaarlijke struikrovers zijn achttien en negentien jaar. Catalijn,

de vrouw van Michiel Claes Everts uit De Leeuw heeft hen gezien.

292

 

En wanneer zij het eten voor de diefkelder klaarmaakt, denkt zij

telkens, dat het zulke uitgehongerde scharminkels zijn...

De Dingbank veroordeelt Jan van Leyen en Coob van Hilvarenbeeck

tot de geseling. En daar doet ge niets tegen!

Maar al gauw beginnen wij elkaar te troosten: Gèsselen, dat kan

sakkerdommes lelijk doen! Enkelen hebben het gezien, in Helmond

en in Den Bosch. Na vijf slagen met de karwats vloog het bloed

al in de geburen. En na afloop werden de schelmen voor lijk van

het schavot gesleept...

Otto de Visschere deugt niet, dat weten we. Wat hem ertoe bewogen

heeft? Ge weet het niet. Misschien heeft hem al die jaren

nog dwars gezeten, dat hij zijn schoutambt aan Van Bommel moest

afstaan? Want het had geen zin Jantje van den Bosch nóg meer

omlaag te halen. Aan dit gastje was niets meer te bederven.

Waarom liet hij de drost zulk een dodelijke dwaasheid begaan?

Ook is het mogelijk, dat Otto de afloop niet juist voorzien heeft...

Maar wat heeft hij een plezier gehad!

In Die Verkeerde Weereldt is elke avond groot vertier, want hier

wordt alles omtrent de strafpleging bedisseld. Dan wordt het op

lest zo'n vrolijke boel, dat de potsenmaker van den huize eraan

te pas moet komen.

Het schavot is klaar en het vonnis gewezen. Waar wachten we

op? Stil, er is kwestie over de scherprechter. De lelijke mens rekent

maar evekens vijf en twintig gulden! En de regeerders zijn van

mening, dat we eigenlijk geen echte beul nodig hebben. Wellicht

vinden we daar in Den Bosch een gewone rakker of aankomende

beulsknecht, die het voordeliger doet.

Vanavond zegt de drossaard, dat hij uiterlijk morgen moet be-

slissen. Wilbert is gewaarschuwd, dat hij al vroeg naar de stad

rijdt met een brief, waarin wordt afgeboden tot vijftien gulden.

En hier zegt Jantje van den Bosch, dat zo'n beul toch maar hendig

aan de kost komt. Een goed stieltje!

Otto spitst zijn oren, gaat er dadelijk op in... Ja, eigenlijk is het

belachelijk, dat twee wildvreemde vagebonden ons-gemeente op

zulke kosten jagen. Als een ingezetene gestraft wordt, levert dat

tenminste geld op!

Peter van Bommel, die van alle calanges zijn emolumenten trekt,

doch in deze zaak alles gratis moet doen, is het hiermee gloeiend eens.

293

 

„Schud ze nog 'ns vol!" zegt Otto tot de maart. En dan begint

hij te rekenen: Die twee dieven zitten nu ruim vier weken vast.

Dat is aan kost alleen al gauw acht gulden. En de scherprechter

rekent vijf en twintig gulden om hier evekens met een zweepke te

komen slaan! Dat geld kon toch in Deurne blijven, wat is dat nu?

Vijf en twintig gulden? roept Jantje van den Bosch. Voor twee

rijksdaalders ranselt hij die baanstropers, dat ze over tien jaar in

Oost-Inje nog op hol slaan, als ge „Dorne" tegen hen zegt...

Als zijn gasten weer tot bedaren komen, is het voor Otto geen

kunst het zuiperke wat op te hitsen... Neen, daar zou Jantje niets

van terecht brengen...

Ha-ha! Laar maar eens twee rijksdaalders zien!

Zo gaan zij een hele poos voort. Er vormen zich twee partijen,

zij maken elkaar heet.

Waarom Jantje zo brutaal is? Hij, Lysken, ligt in bed. Zij heeft

met houtkappen een grote splinter in haar been gekregen. Dat is

gaan zweren en de koorts is er ingeschoten. Meester Laurens zegt,

dat zoiets lang kan duren. Lysken kan niet uit de voeten.

Enkele potten later bonst Otto hard op de tafel: Jantje krijgt van

hem uit eigen beurze nog twee rijksdaalders toe, als hij die geseling

goed eraf brengt, daar dan! En Monsieur van Bommel mag dan

uitmaken, of Jantje de weddenschap heeft gewonnen. Otto zal

zich bij diens oordeel neerleggen, dus daarover kan geen kwestie

komen...

Hebt ge ooit zo'n fijnen jezuïet gezien? Peter van Bommel is toch

geen spelbreker! Kan hij deze goede bierstemming gaan verstoren?

Vanavond lijkt de hele executie-crimineel op verre na niet zo ge-

wichtig als de spannende weddenschap om twee rijksdaalders. En

iedereen beschouwt het als een afgedane zaak.

Zonder een ogenblik na te denken heeft hij zich ten overstaan

der aanwezige regeerders en hertsluiden verbonden. De Visschere

ziet toe, dat de afspraak met plechtige handdrukken wordt beves-

tigd. Schud ze nog eens vol!

En Otto is van alle gemakken voorzien. Het beulszwaard is weer

naar de zolder gebracht. Maar nu komt hij voor de dag met zijn

geseltuig. Een bullepees en een karwats. Dit is een gladgedraaide

knuppel van ongeveer een el, met acht lange, harde riemen. Geen

brede, maar dunne, vierkante riemen. Onder algemene instemming

294

 

kiest Jantje de karwats. Die zoemt zo schoon en slaat zo lekker

door...

Jan van den Boomen drinkt op zulke avonden een goed potje

bier mee, doch houdt er zijn verstand bij. Ge zult hem wel vrolijk

zien, maar nooit écht zat. Hij zorgt altijd, dat de onbekwamen

veilig thuis komen.

Nu lacht hij stillekens voor zich uit en schudt het hoofd. Hij kent

Monsieur de Visschere langer dan vandaag of gisteren.

 

Al in de vroege ochtend zijn de herbergen overvol van bezoekers

uit omliggende dorpen. Vier jonkertjes uit Den Bosch komen aan-

rijden op mooie, glanzende paarden in opzichtig tuig. Zij pronken

met sierlijke, nieuwerwetse degentjes en hebben heel de straat

nodig. In De Swaen brullen zij om wijn, of er brand is. Het zijn

zeer jonge bloeien met juist een schaduwtje dons op de lip. Hun

ogen staan honend, beschermend en onzeker tegelijk. Zij kammen

alles af, in tien minuten hebben zij tien bezoekers kwaad gemaakt.

Evert Segers vraagt zeer onderdanig, of de jongeheren willen

toezien, dat de jongeheren geen ongemak en krijgen met al dat

vreemd volk. Hij wordt honds achteruit gejouwd...

Beide schutten. Sint Joris en Sint Anthonis, zijn belast met de

afzetting van de markt. Er moet een doorgang vrijblijven naar het

Haageind.

Alle regeerders zijn op hun paasbest, evenals de meeste inge-

zetenen. De drost draagt zijn lang rapier, zijn beste kraag en

manchetten. Otto de Visschere is bij De Leeuw even op een stoel

geklommen. Hij zegt aan Sophie en Dorothea, dat er wijd over

de twee duzend mensen op de markt staan. De meeste volwassenen

dragen een kind op de schouder. De kaak is hoog genoeg; iedereen

kan het goed zien.

Daar komen ze! Zwaar geboeid, begeleid door vorster, schutter

en een half rot van de jonge schut in volle wapenrusting, worden

zij op het schavot gezet. Jantje van den Bosch lijkt weinig astrant

voor een beul, nu hij op het trapje klimt. Hij heeft de karwats zo

onopvallend mogelijk onder de arm. Zijn verschijning wordt be-

groet met kriebelig gelach en gekrijs van jonge meiden. Zij, die

ernstig willen genieten, maken met driftige elleboogstoten een

eind aan dit onwaardig lawijt.

295

 

De beul heeft een buil op zijn voorhoofd. Gisteren stond hij in

Die Verkeerde Weereldt met de karwats te zwaaien om zich te

oefenen. In speelse overmoed heeft hij toen de maart eens op

heur achterste geslagen, waarop Jennemarie prompt over zijn voor-

hoofd streek met een tinnen bierkan. Zij dachten, dat de tiendklok

begon te luiden ...De hoge dronkemansblos van Jantje neemt ge-

stadig af en de bult wordt navenant blauwer.

De executie is bepaald op tien uur, als een Hoogmis; Peter van

Bommel houdt zijn dik, zilveren horloge in de hand. De Bossche

jonkers staan vrijpostig vooraan, niet ver van de regering. Zij

laten veel fraaiere uurwerken zien, zij snateren en proesten, houden

die plechtige boeren voor de zot. Die „knol" van dat manneke

met zijn lang „zwaard" loopt niet: 't is allang tien uur!... Dielis

Vogels, rotmeester bij de jonge schut, zegt duidelijk hoorbaar tot

zijn mannen, dat er een stuk of vier zijn, die hun lieve billekens

eens warm gemaakt moeten worden, als hij 't goed verstaat.

Mijn Heer Drossaard doet alsof hij niets hoort, doch krijgt een

kleur. Hij wacht opzettelijk nog wat langer. Dan heft hij de hand

op en de trommelslagers van de schut geven drie lange roffels.

Nu slaat hij zijn papieren recht en begint met grote waardigheid

het vonnis te lezen. Om de jonge edellieden te overbluffen, doet

hij zijn stem voornaam en Haags klinken. Het is indrukwekkend;

er staan veel moeilijke woorden en veel latijns in.

Daar op de kaak heeft men de boeven hun haveloze plunje laten

uitschieten om de ruggen te ontbloten. De schutter, bijgestaan door

de knechts van het kasteel, sluit hun polsen in de ijzeren ringen,

hoog aan de palen.

Jantje ziet wit van de koppijn... Kijk, dit heeft hij zich anders

voorgesteld. Gespierde woestelingen, die hem zouden aangrimmen

als gevaarlijke beesten, hem uitvloeken en kwaadmaken. Zwart

krulhaar op de ruggen en alles navenant...

Maar nu moet ge die miserabele ribbenkasten zien! Uitgemergeld,

blauw en bevend van angst en kou. Die schrale kinderarmpjes, zo

hulpeloos in de lucht En dat is zogezegd vijf weken vetgemest.

Maar het ergste is, dat zij hem telkens zo aankijken. Hun ogen

staan dol en zwart van vrees. In hun ruige vodden leken ze nog

wat mans, maar nu zijn het een paar schoolkinderen, mardi!

Tijdens het lezen van het vonnis, probeert hij de vlooienbeten te

296

 

297

 

tellen op die bleke ruggen. Dat is de kleur van melk met veel

water, denkt hij. Als ze maar niet zo bibberden!... Een heeft

onder zijn schouderblad een moedervlek... Moedervlek? Zouden

die kinderen nog een moeder hebben?... Hijzelf zal niet veel ouder

zijn geweest, toen hij voorgoed van huis trok, naar de troep. De-

nouwe had hem bij de laatste ruzie vlak onder zijn oog gegooid met

een mes. Ge kunt het nog zien. Ons-moeder gaf hem bij zijn

vertrek een halve schelling mee, die ze verborgen hield onder een

plavuis. Een halve schelling, drie stuiver, heel haar bezit. Niet

„onverdoens" opmaken, zei ze nog. Dat was een speciaal woord

van heur eigen. Ze stond te schruwwen en haar gezicht had ook

die kleur van melk met veel water. Een jaar later, toen hij in

Venlo lag, hoorde hij van een Bosschenaar, dat ons-moeder al

drie weken dood was...

De beul begint zich te vertederen. Zijn ogen worden rood.

Maar de drost is klaar met lezen en wenkt hem, dat hij begint. Als

Jantje tien rijksdaalders bezat, zou hij die grif neertellen om met

goed fatsoen van dit karweiken af te zijn. Rijksdaalders...

„Allez!", roept de drost. Zeer bedremmeld schuift de beul wat

naderbij.

„Ksss-ksss, Jantje!", hitsen ze. Er volgt een overspannen gelach.

Ja, sommigen voelen hem al... Kon hij zich nu maar kwaad maken!

In kolere zou hij die twee hendig achter-mekaar doodslaan...

Hij neemt eerst de Hollander uit Leyen. Die is het minst uitge-

beend. Nu is het doodstil. Hij bijt op de tanden, haalt uit met de

karwats, en daar snerpt een ijselijke vrouwengil over de markt.

Het is Catalijn uit De Leeuw, die eten kookt voor de gevaarlijke

struikrovers. Midden in zijn zwaai schrikt Jantje en de mislukte

slag rolt als een scheutje water langs de rug. Toch krimpt het

scharminkel in elkaar, alsof hij geschoten was.

Weer schiet er een lach op. En veel meidengegil.

De drost wordt driftig. Allez, mordiou!

Vier rijksdaalders! denkt Jantje. Als hij kwansuis erover heenstrijkt,

niet echt doorslaat?

Maar na twee van zulke „streken" wordt hij uitgejouwd en de

drost foetert. Aan de kant van het Haageind begint de menigte te

golven. Een schutbroeder, die in het voorste gelid staat, rolt bijna

over de grond. En daar komt Lysken uit de drom geschoten. Zij

298

 

is zo maar scheef aangekleed en ze hinkelt op heur kwaad been,

doch voordat iemand het goed begrijpt, is ze als een kat op het

schavot gesprongen. Haar gezicht ziet eruit, of zij in de hel geblazen

heeft. Haar ogen puilen glazig; zij laat wreed heur tanden

zien. Jantje staat verstijfd, kan het niet begrijpen. Het gaat te

snel, het krijgt geen tijd om door te dringen. Daar heeft zij de

karwats uit zijn hand gerukt en nu wordt er gegeseld in bittere

ernst, dat de riemen kletsen. De beul houdt beide armen om

zijn hoofd.

Jantje is op slag genezen. Hij heeft weer kleur, tuimelt het trapje

af. Onmiddellijk schiet hij in zijn rol van potsenmaker. Nu speelt

hij doodsangst. „Hulp!", roept hij, „Hullep! Opzij, mensen!" en

stort zich gewonnen-verloren in de hoop. Hij gelooft niet, dat hij

Lysken ooit zo geren heeft gezien als vandaag.

Zij staat nog op het schavot, spuwt heur gal naar de drost en de

regeerders, schudt dreigend met de karwats.

Haar stem gaat verloren. Het spectakel is doorgedrongen. Daar

zijn er, die languit op de grond gaan liggen. Otto de Visschere

kan zijn neus noch zijn tranen afvegen; Sophie en Dorothea hangen

zwaar en machteloos aan zijn armen.

Maar zij, die zo geijverd hebben voor de doodstraf, lachen niet.

zij voelen zich schandelijk bedrogen. Het meest verbitterd is de

drossaard. Hij staat te stomen van woede, weet niet wat hij moet

beginnen. Ja, hij hééft gisteren in de nuchtere morgen enkele kwade

voorgevoelens moeten wegdrukken. Maar de smerige zuiplap deed

gisterenavond in Die Verkeerde Weereldt zó flink met zijn kar-

wats!... Daar gaat het foltertuig. Lysken hinkelt ermee naar huis

als de verbolgen moeder, die heur kinderen een gevaarlijk speeltuig

heeft afgenomen. En niemand, die het waagt een vinger uit te steken.

Nu voelt Peter van Bommel welk een onsterflijke flater hij heeft

begaan. Dit zot schandaal wordt doorgegeven langs heel de ambte-

narij van de generaliteit tot de Raad van State toe. Zijn naam is

voor altijd gevestigd. Mordiou! God zal die jeneverkruik gloeiend

verdoemen. En die dwaas van een De Visschere erbij met zijn

weddenschap! Kijk hem lachen. En dat Thea niet wijzer is!

Zijn gerichtsboden kijken hem vragend aan. „'t Is wel!", snauwt

hij. „D'executie is gedaan!" Hij maakt zich uit de voeten zonder

op Dorothea te wachten.

299

 

Onze kwaadaardige menseneters komen in beweging. Er wordt

naar de halfnaakte schavotspringers gegooid. Eerst vliegt er straat-

vuil, dan stukken hout, weldra een steen, waarvoor de vorster

schielijk moet wegduiken. Jan van den Boomen voorziet, dat zij

een hels kot gaan houden, als hij niet vlug erbij is. In een wip

staat hij op de planken, laat zijn stem donderen, geeft orders

aan de schutterijen. Deze dringen het volk achteruit. Als de orde

wat is hersteld, roept hij de rotmeesters bij zich. Geëscorteerd door

beide schutten, worden de dieven naar het kasteel gebracht. Het

is een fraaie vertoning; de schutbroeders wankelen van het ene

been op het andere, heel het Haageind langs...

In de namiddag komen enkele huisbraken en gauwdieften aan het

licht. Natuurlijk! W e hebben vandaag allerhand vreemd gespuis

in het dorp en vele huizen waren verlaten. Er is voor enkele tien-

tallen guldens gestolen. En de bierrekening van de schutten komt

ons-gemeente op zeven gulden tien stuiver. De pastoor had wel

gelijk, toen hij zei: Had die jongens liever enen boterham gegeven...

Heel de dag blijft het rumoerig. De schutter moet zijn houwer

trekken om te verhinderen, dat de kaak in brand wordt gezet.

De teleurgestelde blauwbloedjes zijn landerig dronken. In De

Swaen heeft men lang geduld gehad, tot zij met wijn gingen

smijten naar de andere gelagslieden. Zij hebben hun fonkelnieuwe

degens getrokken en weer haastig opgestoken, toen de boeren met

hun gaffels kwamen. Na veel zattemansgeredeneer wordt het af-

gedronken.

Dan zakken zij af naar Die Verkeerde Weereldt en vallen onder-

weg alle boerendeerns lastig. Maar Dielis Vogels is al gewaar-

schuwd. Hij staat op de drempel, vuisten in de zij, komt hun

langzaam en onheilspellend tegemoet. „W-woont hier dieje kleinen

d-drosserd mee z'n lang z-zwaard?", lalt er een. Maar als elk op

zijn beurt eens goed in die gele leeuwenogen heeft gekeken, zien

zij van die stinkende boerenherberg en heel dit strontdorp af.

Van Bommel doet nog een poging zijn drostelijk aanzien te her-

stellen. De schepenen schudden lachend het hoofd... Nóg eens

gèsselen? Maar dat overleeft geen mens! De dag der executie-

crimineel was bij vonnis bepaald en de termijn is verstreken. Het

heeft nu geld genoeg gekost...

Na een dag of acht stelt men de boefjes in vrijheid. Zij worden

300

 

onthoofd en geradbraakt, opgehangen en gevierendeeld, als zij nog

één voet op Deurns gebied zetten!

Als later een Deurnse huismoeder nog eens van „Jantje den Beul"

heeft verteld, zit zij een poosje stil te kijken. Dan glinsteren haar

ogen en wordt haar gezicht mooi.

En nog jarenlang moeten onze mensen in naburige dorpen horen:

„Te Deurne wordt de-n-beul gegèsseld." Aanvankelijk geeft dit

slagwoord aanleiding tot ruzie en vechterij, want ge laat uw eigen

dorp niet kleineren. Maar al spoedig vinden zij de juiste repliek:

„Onder het regiment van de geus kunt ge zoiets verwachten. Het

is de verkeerde wereld."

Dit is het enige voordeel, dat de Hollander biedt. Zodra hij ter

sprake komt, zwijgen alle veten en twisten tussen de kwartieren,

dorpen en heerlijkheden van de Meierij.

301