Die
van Heytrack en Moosdijck zijn nooit veilig. Er kan een lange,
vervelende
lijst worden aangelegd van plundering, diefstal en
roverij,
waaraan de Van Brey's, Celen's en Van de Kerckhofs
in
honderd jaar hebben blootgestaan. Zijn het geen soldaten, dan
zijn
het baanstropers. Het geboefte heeft vrij spel, trekt weer dade-
lijk
de grens over.
Eindelijk,
in September van dit jaar, zijn er twee bandieten ge-
vangen.
Ze kwamen uit Spaans Gelderland, waar zij zich niet
veilig
meer voelden. Iemand uit Meyel had gewaarschuwd, dat zij
aan
deze kant van de grens waren gezien.
Zij
waren met hun drieën, een internationaal gezelschap. Jan van
Leyen,
Coob van Hilvarenbeeck en Ceel van Heythuijsden, allen
geboortig
uit de genoemde plaatsen. Holland, Brabant en Gelder.
De
laatste is ontsnapt en krijgt dus bij de interrogatoriën alle
schuld.
De
schepenen verlenen de drost een decreet van detentie en de
boeven
worden in de diefkelder gezet. Zij zullen betalen voor alle
ongewroken
schelmerijen op Moosdijck en Heentrack gepleegd,
reeds
lang vóór hun geboorte.
De
doodstraf! Het lijdt geen twijfel. Iedereen spreekt van de
doodstraf.
De kaak moet opgetimmerd en daar zal een beul moeten
komen
uit Den Bosch.
Het
zal schoon zijn, zeggen de grote belastingbetalers, maar het
zal
een macht geld kosten... Ja, zonder geld hebt ge nooit wat!
Aanvankelijk
is men overtuigd, dat dezelfde vagebonden vóór drie
maanden
op Den Grootenberg de pastoor hebben aangevallen. Na
de
Informatie-Precedente rijdt Peter van Bommel naar de kapel
om
de getuigenis van Meester Geraerd te vernemen. Hij komt tot
de
bevinding, dat het een andere bende moet zijn geweest.
En
eerlijk gezegd, blijft er dan weinig over. Volgens de „Ticht en
Aenspraecke"
door de drost ingediend, zijn de gevangenen op 21
289
September
1659, in gezelschap van hun „complice" Ceel van Heyt-
huijsden,
gekomen op de hoeve genaamd Den Heyterack. Alleen
de
maart was thuis, omdat de andere bewoners op de loer lagen.
Zij
hebben „aldaer pap versocht".
,,Ende
overmits die pap uyt en geëten was," luidt de beschuldiging
tegen
Jan van Leyen, „die meyte aen hem roomen *) gaff, hij,
gevangen
(e), met die roomen nyet wilde genoegen, maer wilde
speck
ofte vlees ofte eenen boteram." Hiertegen verklaart de betichte
slechts
„eenen boteram geëyscht te hebben".
„Welck
aen hem geweygerd sijnde," aldus de meid, „hy dreychde
dit
weygeren aen haer te pas te brengen ende haer wel hondert
mael
soo veel soude schaeden en haer op den kerck wech ontmoetende,
dit
soude wreecken."
Neen!
beweer Jan van Leyen. Niet hij, doch de ontsnapte complice
heeft
gezegd: „Wilt gij ons geenen boteram
geven, wy sullen der
wel
eenen crijgen."
Tot
hiertoe beperken zich de „feytelyckheden van seer pernicieuse
consequentie".
De drossaard krabt zich eens achter zijn oor...
Maar
dan krijgt hij informatiën van zijn ambtgenoten in het buitenland.
Een
maand geleden heeft hetzelfde trio „tot Swertbroeck, lande
van
Spaens Gelderlandt eenen huysbraeck gedaen," waarbij ze „twellf
goede
hemden, drie quaede hemden, eenen keulder ende een voor-
schoot"
hebben gestolen. Een en ander verkochten zij „ter plaetse ge-
naemd
Kinderen" (Kinroy). Dan nog hebben ze voorleden winter te
Meduwen
in 't kwartier van Luik in een kelder gebroken en daaruit
een
partij ongehekeld vlas, boter, eieren en vlees genomen.
Ha,
nu gaat de stemming er veel op vooruit. Weldra is wijd in
de
omtrek bekend, dat die van Deurne eerstdaags twee violente
rovers
gaan halsrechten.
De
drost heeft zijn conclusies in indictio criminale reeds
gedepo-
neerd.
Hij wandelt veel door het dorp, in onheilspellend gepeins,
zegt
nauwelijks goeiendag. Ook aan de schepenen is duidelijk te
zien,
dat zij voor een pijnlijke gewetensvraag staan en twee
mensenlevens
in de hand hebben. Zij zeggen niet veel, trekken de
schouders
op en zuchten.
*)
„roome" is nu nog goed Brabants voor gewone, verse melk. Het
woord
melk,
of liever mulk betekent karnemelk. Evenals vandaag sprak men
toen van
„mulckse
pap met brocken".
290
Alles
goed en wel! Zo'n executie is een grote eer voor Deurne,
trekt
een macht volk naar hier en voor de herbergiers is dat een
schoon'
affaire. Maar de schepens nemen een zwaar besluit op
hun
consciëntie. En het moet voor hun ogen gebeuren. Daar
zoudt
ge van gaan dromen...
Tegen
de nachtmerrie legt ge twee gewijde palmtakken kruislings
over
elkaar, vlak voor de beddekoets. Daar komt de mare niet
overheen.
Helpt dat niet, dan is het een rappelement van Ons
Heer...
En nu heeft schepen Claes Willems als van de nachtmaar
gedroomd.
Een groot, zwart monster met gloeiende ogen kwam
traag
aansluipen en ging op zijn borst liggen, steeds zwaarder,
tot
hij geen pap meer kon zeggen. Toen het wijf hem wakker
maakte,
omdat hij zo kreunde, zag hij gelijk blauw en aan ieder
haarpijltje
hing een zweetdruppel... Neen, ge moet de schepens
niet
te veel aan hun kop zagen. Zij moeten vrij en ongedwongen
kunnen
besluiten.
Het
duurt al enkele weken en de kosten nemen hand over hand
toe.
Op ordonnantie van schepenen is het volk, dat geholpen heeft
bij
het vangen, onthaald op bier en slierij in De Leeuw voor de
somme
van 3 gulden 11 stuiver. De gevangenen krijgen hun eten
eveneens
uit De Leeuw aan drie stuiver de maaltijd, dat is een
schelling
per dag.
Otto
de Visschere bewaart op zolder een oud beulszwaard, een
schoon,
groot stuk van het beste staal. Het is zelfs gedamaskeerd
met
fijne krullen en tierlantijnen. Op de kling staan gothische
letters
gegrift:
wenn
ich das swchwerdt thue uffheben
wuensch
ich dem suender das ewig leben
Hij
heeft het voor de dag gehaald, schoon gemaakt en in de
herberg
gezet.
Daar
staan ze nu met open monden naar te kijken... Mardi,
hoeveel
koppen zijn daarmee al afgeslagen! Want het is een zwaard
uit
de oudheid, zegt De Visschere. Dan moeten zij het wikken,
ermee
zwaaien, om te voelen wat een machtige „slag" zo'n ding
heeft.
De sadist, die door alle eeuwen heen sluimert op de bodem
van
de braafste burgerziel, begint zich te roeren. Zij zeggen, dat
291
volgens
de plakkaten eerst de handen worden afgekapt, als het
dieven
zijn...
Dan
gaat opeens het gerucht, dat Jan van den Boomen tegen
Willem
Spaniërs, die weer over de beul bezig was, moet hebben
gezegd:
„Mens-lieve, gebruik toch oew verstand!"
Oei,
oei, als Jan dat gezegd heeft, is er niet veel hoop meer op
doodstraf.
Ook Meester Geraerd schijnt ervan gesproken te hebben.
Dat
ze die verdoolde schapen beter enen boterham hadden
gegeven!...
Met alle respect voor de pastoor, maar dat is geen
redenatie.
Dat zou er schoon gaan uitzien in de wereld!
Er
zijn felle voorstanders. Ja, ook in Deurne loopt een handvol
menseneters
rond. Zij hebben doorgedreven, dat de kaak reeds
werd
getimmerd, vóór het vonnis geveld is. Timmerlui en andere
geburen
hebben na verrichte arbeid op kosten van de gemeente
voor
3 gulden 15 stuiver bier genoten; kijk de rekening maar na.
En
zij hebben niet op een paar voet hout gekeken. Het is een
schavot,
dat gezien mag worden.
In
De Swaen vertelt de vorster onder ademloze stilte, dat Mon-
sieur
van Bommel niet met zoveel woorden de doodstraf eist. In
de
,,motyffven" heeft hij gesteld, dat de feiten met de dood of aan
den
lijve „punibel" zijn. En hij
vraagt alleen, dat de gevangenen
zullen
worden gestraft ende gecorrigeerd, als Eerweerde Schepenen
zullen
oordelen ende goedvinden.
Sommigen
worden gloeiend kwaad. Daar hebben we eindelijk een
paar
van die gevaarlijke struikrovers vast en in plaats van een
straf
exempel te stellen, zijn we de heren aan 't vetmesten op
het
kasteel. Ge moet dat eten zien uit De Leeuw! Een eerlijke
mens
krijgt het niet alledag. En als ze goed rondgevreten zijn,
worden
ze weer frank en vrij op het dievenpad gestuurd, na een
simpel
pak slaag! Als de schepens dàt tenminste over hun hartje
kunnen
krijgen, wat lang niet zeker is. Komt allen naar Deurne,
schelmen
en rabauwen! Daar kunt ge roven en branden en moorden,
zoveel
ge maar wilt. Daar wonen zulke lafferds, die doen u toch
niets!...
Zijn ze al vergeten, wat er met Govert den Dullen is
gebeurd?
Moet eerst de pastoor daar op Den Grootenberg met
kot
— uh — kapel en al verbrand worden, als een rat in de val?
De
gevaarlijke struikrovers zijn achttien en negentien jaar. Catalijn,
de
vrouw van Michiel Claes Everts uit De Leeuw heeft hen gezien.
292
En
wanneer zij het eten voor de diefkelder klaarmaakt, denkt zij
telkens,
dat het zulke uitgehongerde scharminkels zijn...
De
Dingbank veroordeelt Jan van Leyen en Coob van Hilvarenbeeck
tot
de geseling. En daar doet ge niets tegen!
Maar
al gauw beginnen wij elkaar te troosten: Gèsselen, dat kan
sakkerdommes
lelijk doen! Enkelen hebben het gezien, in Helmond
en
in Den Bosch. Na vijf slagen met de karwats vloog het bloed
al
in de geburen. En na afloop werden de schelmen voor lijk van
het
schavot gesleept...
Otto
de Visschere deugt niet, dat weten we. Wat hem ertoe bewogen
heeft?
Ge weet het niet. Misschien heeft hem al die jaren
nog
dwars gezeten, dat hij zijn schoutambt aan Van Bommel moest
afstaan?
Want het had geen zin Jantje van den Bosch nóg meer
omlaag
te halen. Aan dit gastje was niets meer te bederven.
Waarom
liet hij de drost zulk een dodelijke dwaasheid begaan?
Ook
is het mogelijk, dat Otto de afloop niet juist voorzien heeft...
Maar
wat heeft hij een plezier gehad!
In
Die Verkeerde Weereldt is elke avond groot vertier, want hier
wordt
alles omtrent de strafpleging bedisseld. Dan wordt het op
lest
zo'n vrolijke boel, dat de potsenmaker van den huize eraan
te
pas moet komen.
Het
schavot is klaar en het vonnis gewezen. Waar wachten we
op?
Stil, er is kwestie over de scherprechter. De lelijke mens rekent
maar
evekens vijf en twintig gulden! En de regeerders zijn van
mening,
dat we eigenlijk geen echte beul nodig hebben. Wellicht
vinden
we daar in Den Bosch een gewone rakker of aankomende
beulsknecht,
die het voordeliger doet.
Vanavond
zegt de drossaard, dat hij uiterlijk morgen moet be-
slissen.
Wilbert is gewaarschuwd, dat hij al vroeg naar de stad
rijdt
met een brief, waarin wordt afgeboden tot vijftien gulden.
En
hier zegt Jantje van den Bosch, dat zo'n beul toch maar hendig
aan
de kost komt. Een goed stieltje!
Otto
spitst zijn oren, gaat er dadelijk op in... Ja, eigenlijk is het
belachelijk,
dat twee wildvreemde vagebonden ons-gemeente op
zulke
kosten jagen. Als een ingezetene gestraft wordt, levert dat
tenminste
geld op!
Peter
van Bommel, die van alle calanges zijn emolumenten trekt,
doch
in deze zaak alles gratis moet doen, is het hiermee gloeiend eens.
293
„Schud
ze nog 'ns vol!" zegt Otto tot de maart. En dan begint
hij
te rekenen: Die twee dieven zitten nu ruim vier weken vast.
Dat
is aan kost alleen al gauw acht gulden. En de scherprechter
rekent
vijf en twintig gulden om hier evekens met een zweepke te
komen
slaan! Dat geld kon toch in Deurne blijven, wat is dat nu?
Vijf
en twintig gulden? roept Jantje van den Bosch. Voor twee
rijksdaalders
ranselt hij die baanstropers, dat ze over tien jaar in
Oost-Inje
nog op hol slaan, als ge „Dorne" tegen hen zegt...
Als
zijn gasten weer tot bedaren komen, is het voor Otto geen
kunst
het zuiperke wat op te hitsen... Neen, daar zou Jantje niets
van
terecht brengen...
Ha-ha!
Laar maar eens twee rijksdaalders zien!
Zo
gaan zij een hele poos voort. Er vormen zich twee partijen,
zij
maken elkaar heet.
Waarom
Jantje zo brutaal is? Hij, Lysken, ligt in bed. Zij heeft
met
houtkappen een grote splinter in haar been gekregen. Dat is
gaan
zweren en de koorts is er ingeschoten. Meester Laurens zegt,
dat
zoiets lang kan duren. Lysken kan niet uit de voeten.
Enkele
potten later bonst Otto hard op de tafel: Jantje krijgt van
hem
uit eigen beurze nog twee rijksdaalders toe, als hij die geseling
goed
eraf brengt, daar dan! En Monsieur van Bommel mag dan
uitmaken,
of Jantje de weddenschap heeft gewonnen. Otto zal
zich
bij diens oordeel neerleggen, dus daarover kan geen kwestie
komen...
Hebt
ge ooit zo'n fijnen jezuïet gezien? Peter van Bommel is toch
geen
spelbreker! Kan hij deze goede bierstemming gaan verstoren?
Vanavond
lijkt de hele executie-crimineel op verre na niet zo ge-
wichtig
als de spannende weddenschap om twee rijksdaalders. En
iedereen
beschouwt het als een afgedane zaak.
Zonder
een ogenblik na te denken heeft hij zich ten overstaan
der
aanwezige regeerders en hertsluiden verbonden. De Visschere
ziet
toe, dat de afspraak met plechtige handdrukken wordt beves-
tigd.
Schud ze nog eens vol!
En
Otto is van alle gemakken voorzien. Het beulszwaard is weer
naar
de zolder gebracht. Maar nu komt hij voor de dag met zijn
geseltuig.
Een bullepees en een karwats. Dit is een gladgedraaide
knuppel
van ongeveer een el, met acht lange, harde riemen. Geen
brede,
maar dunne, vierkante riemen. Onder algemene instemming
294
kiest
Jantje de karwats. Die zoemt zo schoon en slaat zo lekker
door...
Jan
van den Boomen drinkt op zulke avonden een goed potje
bier
mee, doch houdt er zijn verstand bij. Ge zult hem wel vrolijk
zien,
maar nooit écht zat. Hij zorgt altijd, dat de onbekwamen
veilig
thuis komen.
Nu
lacht hij stillekens voor zich uit en schudt het hoofd. Hij kent
Monsieur
de Visschere langer dan vandaag of gisteren.
Al
in de vroege ochtend zijn de herbergen overvol van bezoekers
uit
omliggende dorpen. Vier jonkertjes uit Den Bosch komen aan-
rijden
op mooie, glanzende paarden in opzichtig tuig. Zij pronken
met
sierlijke, nieuwerwetse degentjes en hebben heel de straat
nodig.
In De Swaen brullen zij om wijn, of er brand is. Het zijn
zeer
jonge bloeien met juist een schaduwtje dons op de lip. Hun
ogen
staan honend, beschermend en onzeker tegelijk. Zij kammen
alles
af, in tien minuten hebben zij tien bezoekers kwaad gemaakt.
Evert
Segers vraagt zeer onderdanig, of de jongeheren willen
toezien,
dat de jongeheren geen ongemak en krijgen met al dat
vreemd
volk. Hij wordt honds achteruit gejouwd...
Beide
schutten. Sint Joris en Sint Anthonis, zijn belast met de
afzetting
van de markt. Er moet een doorgang vrijblijven naar het
Haageind.
Alle
regeerders zijn op hun paasbest, evenals de meeste inge-
zetenen.
De drost draagt zijn lang rapier, zijn beste kraag en
manchetten.
Otto de Visschere is bij De Leeuw even op een stoel
geklommen.
Hij zegt aan Sophie en Dorothea, dat er wijd over
de
twee duzend mensen op de markt staan. De meeste volwassenen
dragen
een kind op de schouder. De kaak is hoog genoeg; iedereen
kan
het goed zien.
Daar
komen ze! Zwaar geboeid, begeleid door vorster, schutter
en
een half rot van de jonge schut in volle wapenrusting, worden
zij
op het schavot gezet. Jantje van den Bosch lijkt weinig astrant
voor
een beul, nu hij op het trapje klimt. Hij heeft de karwats zo
onopvallend
mogelijk onder de arm. Zijn verschijning wordt be-
groet
met kriebelig gelach en gekrijs van jonge meiden. Zij, die
ernstig
willen genieten, maken met driftige elleboogstoten een
eind
aan dit onwaardig lawijt.
295
De
beul heeft een buil op zijn voorhoofd. Gisteren stond hij in
Die
Verkeerde Weereldt met de karwats te zwaaien om zich te
oefenen.
In speelse overmoed heeft hij toen de maart eens op
heur
achterste geslagen, waarop Jennemarie prompt over zijn voor-
hoofd
streek met een tinnen bierkan. Zij dachten, dat de tiendklok
begon
te luiden ...De hoge dronkemansblos van Jantje neemt ge-
stadig
af en de bult wordt navenant blauwer.
De
executie is bepaald op tien uur, als een Hoogmis; Peter van
Bommel
houdt zijn dik, zilveren horloge in de hand. De Bossche
jonkers
staan vrijpostig vooraan, niet ver van de regering. Zij
laten
veel fraaiere uurwerken zien, zij snateren en proesten, houden
die
plechtige boeren voor de zot. Die „knol" van dat manneke
met
zijn lang „zwaard" loopt niet: 't is allang tien uur!...
Dielis
Vogels,
rotmeester bij de jonge schut, zegt duidelijk hoorbaar tot
zijn
mannen, dat er een stuk of vier zijn, die hun lieve billekens
eens
warm gemaakt moeten worden, als hij 't goed verstaat.
Mijn
Heer Drossaard doet alsof hij niets hoort, doch krijgt een
kleur.
Hij wacht opzettelijk nog wat langer. Dan heft hij de hand
op
en de trommelslagers van de schut geven drie lange roffels.
Nu
slaat hij zijn papieren recht en begint met grote waardigheid
het
vonnis te lezen. Om de jonge edellieden te overbluffen, doet
hij
zijn stem voornaam en Haags klinken. Het is indrukwekkend;
er
staan veel moeilijke woorden en veel latijns in.
Daar
op de kaak heeft men de boeven hun haveloze plunje laten
uitschieten
om de ruggen te ontbloten. De schutter, bijgestaan door
de
knechts van het kasteel, sluit hun polsen in de ijzeren ringen,
hoog
aan de palen.
Jantje
ziet wit van de koppijn... Kijk, dit heeft hij zich anders
voorgesteld.
Gespierde woestelingen, die hem zouden aangrimmen
als
gevaarlijke beesten, hem uitvloeken en kwaadmaken. Zwart
krulhaar
op de ruggen en alles navenant...
Maar
nu moet ge die miserabele ribbenkasten zien! Uitgemergeld,
blauw
en bevend van angst en kou. Die schrale kinderarmpjes, zo
hulpeloos
in de lucht En dat is zogezegd vijf weken vetgemest.
Maar
het ergste is, dat zij hem telkens zo aankijken. Hun ogen
staan
dol en zwart van vrees. In hun ruige vodden leken ze nog
wat
mans, maar nu zijn het een paar schoolkinderen, mardi!
Tijdens
het lezen van het vonnis, probeert hij de vlooienbeten te
296

297
tellen
op die bleke ruggen. Dat is de kleur van melk met veel
water,
denkt hij. Als ze maar niet zo bibberden!... Een heeft
onder
zijn schouderblad een moedervlek... Moedervlek? Zouden
die
kinderen nog een moeder hebben?... Hijzelf zal niet veel ouder
zijn
geweest, toen hij voorgoed van huis trok, naar de troep. De-
nouwe
had hem bij de laatste ruzie vlak onder zijn oog gegooid met
een
mes. Ge kunt het nog zien. Ons-moeder gaf hem bij zijn
vertrek
een halve schelling mee, die ze verborgen hield onder een
plavuis.
Een halve schelling, drie stuiver, heel haar bezit. Niet
„onverdoens"
opmaken, zei ze nog. Dat was een speciaal woord
van
heur eigen. Ze stond te schruwwen en haar gezicht had ook
die
kleur van melk met veel water. Een jaar later, toen hij in
Venlo
lag, hoorde hij van een Bosschenaar, dat ons-moeder al
drie
weken dood was...
De
beul begint zich te vertederen. Zijn ogen worden rood.
Maar
de drost is klaar met lezen en wenkt hem, dat hij begint. Als
Jantje
tien rijksdaalders bezat, zou hij die grif neertellen om met
goed
fatsoen van dit karweiken af te zijn. Rijksdaalders...
„Allez!",
roept de drost. Zeer bedremmeld schuift de beul wat
naderbij.
„Ksss-ksss,
Jantje!", hitsen ze. Er volgt een overspannen gelach.
Ja,
sommigen voelen hem al... Kon hij zich nu maar kwaad maken!
In
kolere zou hij die twee hendig achter-mekaar doodslaan...
Hij
neemt eerst de Hollander uit Leyen. Die is het minst uitge-
beend.
Nu is het doodstil. Hij bijt op de tanden, haalt uit met de
karwats,
en daar snerpt een ijselijke vrouwengil over de markt.
Het
is Catalijn uit De Leeuw, die eten kookt voor de gevaarlijke
struikrovers.
Midden in zijn zwaai schrikt Jantje en de mislukte
slag
rolt als een scheutje water langs de rug. Toch krimpt het
scharminkel
in elkaar, alsof hij geschoten was.
Weer
schiet er een lach op. En veel meidengegil.
De
drost wordt driftig. Allez, mordiou!
Vier
rijksdaalders! denkt Jantje. Als hij kwansuis erover heenstrijkt,
niet
echt doorslaat?
Maar
na twee van zulke „streken" wordt hij uitgejouwd en de
drost
foetert. Aan de kant van het Haageind begint de menigte te
golven.
Een schutbroeder, die in het voorste gelid staat, rolt bijna
over
de grond. En daar komt Lysken uit de drom geschoten. Zij
298
is
zo maar scheef aangekleed en ze hinkelt op heur kwaad been,
doch
voordat iemand het goed begrijpt, is ze als een kat op het
schavot
gesprongen. Haar gezicht ziet eruit, of zij in de hel geblazen
heeft.
Haar ogen puilen glazig; zij laat wreed heur tanden
zien.
Jantje staat verstijfd, kan het niet begrijpen. Het gaat te
snel,
het krijgt geen tijd om door te dringen. Daar heeft zij de
karwats
uit zijn hand gerukt en nu wordt er gegeseld in bittere
ernst,
dat de riemen kletsen. De beul houdt beide armen om
zijn
hoofd.
Jantje
is op slag genezen. Hij heeft weer kleur, tuimelt het trapje
af.
Onmiddellijk schiet hij in zijn rol van potsenmaker. Nu speelt
hij
doodsangst. „Hulp!", roept hij, „Hullep! Opzij,
mensen!" en
stort
zich gewonnen-verloren in de hoop. Hij gelooft niet, dat hij
Lysken
ooit zo geren heeft gezien als vandaag.
Zij
staat nog op het schavot, spuwt heur gal naar de drost en de
regeerders,
schudt dreigend met de karwats.
Haar
stem gaat verloren. Het spectakel is doorgedrongen. Daar
zijn
er, die languit op de grond gaan liggen. Otto de Visschere
kan
zijn neus noch zijn tranen afvegen; Sophie en Dorothea hangen
zwaar
en machteloos aan zijn armen.
Maar
zij, die zo geijverd hebben voor de doodstraf, lachen niet.
zij
voelen zich schandelijk bedrogen. Het meest verbitterd is de
drossaard.
Hij staat te stomen van woede, weet niet wat hij moet
beginnen.
Ja, hij hééft gisteren in de nuchtere morgen enkele kwade
voorgevoelens
moeten wegdrukken. Maar de smerige zuiplap deed
gisterenavond
in Die Verkeerde Weereldt zó flink met zijn kar-
wats!...
Daar gaat het foltertuig. Lysken hinkelt ermee naar huis
als
de verbolgen moeder, die heur kinderen een gevaarlijk speeltuig
heeft
afgenomen. En niemand, die het waagt een vinger uit te steken.
Nu
voelt Peter van Bommel welk een onsterflijke flater hij heeft
begaan.
Dit zot schandaal wordt doorgegeven langs heel de ambte-
narij
van de generaliteit tot de Raad van State toe. Zijn naam is
voor
altijd gevestigd. Mordiou! God zal die jeneverkruik gloeiend
verdoemen.
En die dwaas van een De Visschere erbij met zijn
weddenschap!
Kijk hem lachen. En dat Thea niet wijzer is!
Zijn
gerichtsboden kijken hem vragend aan. „'t Is wel!", snauwt
hij.
„D'executie is gedaan!" Hij maakt zich uit de voeten zonder
op
Dorothea te wachten.
299
Onze
kwaadaardige menseneters komen in beweging. Er wordt
naar
de halfnaakte schavotspringers gegooid. Eerst vliegt er straat-
vuil,
dan stukken hout, weldra een steen, waarvoor de vorster
schielijk
moet wegduiken. Jan van den Boomen voorziet, dat zij
een
hels kot gaan houden, als hij niet vlug erbij is. In een wip
staat
hij op de planken, laat zijn stem donderen, geeft orders
aan
de schutterijen. Deze dringen het volk achteruit. Als de orde
wat
is hersteld, roept hij de rotmeesters bij zich. Geëscorteerd door
beide
schutten, worden de dieven naar het kasteel gebracht. Het
is
een fraaie vertoning; de schutbroeders wankelen van het ene
been
op het andere, heel het Haageind langs...
In
de namiddag komen enkele huisbraken en gauwdieften aan het
licht.
Natuurlijk! W e hebben vandaag allerhand vreemd gespuis
in
het dorp en vele huizen waren verlaten. Er is voor enkele tien-
tallen
guldens gestolen. En de bierrekening van de schutten komt
ons-gemeente
op zeven gulden tien stuiver. De pastoor had wel
gelijk,
toen hij zei: Had die jongens liever enen boterham gegeven...
Heel
de dag blijft het rumoerig. De schutter moet zijn houwer
trekken
om te verhinderen, dat de kaak in brand wordt gezet.
De
teleurgestelde blauwbloedjes zijn landerig dronken. In De
Swaen
heeft men lang geduld gehad, tot zij met wijn gingen
smijten
naar de andere gelagslieden. Zij hebben hun fonkelnieuwe
degens
getrokken en weer haastig opgestoken, toen de boeren met
hun
gaffels kwamen. Na veel zattemansgeredeneer wordt het af-
gedronken.
Dan
zakken zij af naar Die Verkeerde Weereldt en vallen onder-
weg
alle boerendeerns lastig. Maar Dielis Vogels is al gewaar-
schuwd.
Hij staat op de drempel, vuisten in de zij, komt hun
langzaam
en onheilspellend tegemoet. „W-woont hier dieje kleinen
d-drosserd
mee z'n lang z-zwaard?", lalt er een. Maar als elk op
zijn
beurt eens goed in die gele leeuwenogen heeft gekeken, zien
zij
van die stinkende boerenherberg en heel dit strontdorp af.
Van
Bommel doet nog een poging zijn drostelijk aanzien te her-
stellen.
De schepenen schudden lachend het hoofd... Nóg eens
gèsselen?
Maar dat overleeft geen mens! De dag der executie-
crimineel
was bij vonnis bepaald en de termijn is verstreken. Het
heeft
nu geld genoeg gekost...
Na
een dag of acht stelt men de boefjes in vrijheid. Zij worden
300
onthoofd
en geradbraakt, opgehangen en gevierendeeld, als zij nog
één
voet op Deurns gebied zetten!
Als
later een Deurnse huismoeder nog eens van „Jantje den Beul"
heeft
verteld, zit zij een poosje stil te kijken. Dan glinsteren haar
ogen
en wordt haar gezicht mooi.
En
nog jarenlang moeten onze mensen in naburige dorpen horen:
„Te
Deurne wordt de-n-beul gegèsseld." Aanvankelijk geeft dit
slagwoord
aanleiding tot ruzie en vechterij, want ge laat uw eigen
dorp
niet kleineren. Maar al spoedig vinden zij de juiste repliek:
„Onder
het regiment van de geus kunt ge zoiets verwachten. Het
is
de verkeerde wereld."
Dit
is het enige voordeel, dat de Hollander biedt. Zodra hij ter
sprake
komt, zwijgen alle veten en twisten tussen de kwartieren,
dorpen
en heerlijkheden van de Meierij.
301
|