In
een dorp als Deurne gebeurt maandenlang niets en dan opeens
vallen
de gebeurtenissen uit de lucht als donderslagen, die elkaar
overstemmen.
Zoals
anno 1662.
In
het voorjaar worden eindelijk de vestingwerken rond de kapel
uitgevoerd.
Zij is „by de grachte en hooch opgeworpen walle ont-
graven
ende versterckt". Meester Geraerd is deze winter nog
twee
maal lastig gevallen en heeft zelfs een keer door zijn luik
moeten
schieten.
Maar
dit is niet de enige reden. De kapel moest ook aanzienlijk
vergroot
worden. Want na vier jaar van eenzaamheid krijgt de
kluizenaar
van de Peel eindelijk gezelschap.
Zes
weggejaagde nonnekens van Rooi, vurige vereersters van het
heilig
pastoorken van Deurne, hebben aangeboden ter ere Gods
op
Den Grotenberg te komen wonen. Uitgeplunderd door de geus
en
straatarm, weten zij toch een paar stuiver te verdienen. Zolang
de
dag licht geeft, beulen zij heur ogen af aan fijn kantwerk.
Zo
bevindt hij zich plotseling aan het hoofd van een compleet
hoenderhok.
Maar het zijn geen jonge hoentjes meer, dus het
kan
geen kwaad. Het wordt zulk een prinsenleventje, dat hij zich
al
gauw moet gaan verweren, of hij wordt zoetjens doodgetroeteld.
Is
hij op een frisse herfstmorgen zo juist van stal gereden, dan
staan
twee bejaarde bruiden van Christus hem na te joedelen en
te
wenken, alsof er minstens één op sterven ligt. Als hij dan
verschrikt
terug
komt rennen, schudden zij ontdaan het hoofd... Een geluk, dat
ze
mijn Heer Pastoor nog juist konden attraperen! Hij moet zijn leren
rijhandschoenen
afgeven en wollen aandoen. Het werd tijd, dat er
verandering
kwam, want Wilbert is hard aan 't vrijen. En niet bij de
323
deur!
In Hom, niet ver van Roermond, woont de bekende paarden-
fokker
Jan Smeets en hij heeft een knappe dirn van een dochter;
Jostien
heet ze. Dat paardenvolk kent elkaar over grote afstanden,
tot
wijd achter Keulen, Brussel en Antwerpen. Wilbert heeft onder
hen
al naam gemaakt en Jan Smeets heeft van meet af aan plezier
gehad
in de nieuwe dressuurkunsten van de Deurnse Peerdenzot. Er
is
bij Smeets geen opvolger in het bedrijf en Jan zou geren zien, dat
er
voortgefokt
werd, liefst zo gauw mogelijk.
We
hebben ook een nieuwe vorster gekregen. Met de ongeleerde
Willem
Jansen als vorster en het creatuur Jacob Goorts als secre-
taris,
beiden onder leiding van een slordig nagemaakte drost als
Michiel
Goloffs, liep de griffie te veel in 't honderd. De nieuwe
vorster
komt uit Den Bosch en heet Hendrick van Schayck. Uit-
gezocht
door de Vrouwe van Deurne, is hij een verklikker naar
heur
hart. Hij neemt Jacob den Snijer zowat alle wind uit de zeilen.
Nelis
Goverts, de zoon van de afgezette vorster Govert Jansen, is
ook
van de religie en wordt ingevolge artikel 13 van het Reglement
op
de Politycqe Reformatie tot schepen benoemd. (Ge kent deze
Nelis
al; hij heeft met de schutter samengewerkt, toen de soldaten
gefopt
werden bij de eerste gevangenneming van de pastoor.)
Nelis
legt gedwee de eed af en begint terstond zijn vader te wreken.
Reeds
bij de eerste zitting schopt hij in volle gespannen genechte
een
groot kabaal en roept, „dat hy in qualiteyt als schepen de
bancke
niet wil besitten, soo langhe er geen eerlycke luyden in
de
bancke syn!" Dit aan het adres van Jacob Goorts en Evert
Segers.
De rechters van Deurne worden handgemeen en Nelis
vliegt
de schepenbank uit. Leefdael doet hem een proces aan wegens
belediging,
dat eerst na jaren in de doofpot gaat, door tussenkomst
van
de predikant. De Visschere heeft deze rel op touw gezet en
boekt
weer een klein voordeel.
Otto
is nu benoemd tot schout van Gemert, een belangrijke, on-
afhankelijke
functie. Er is sprake van, dat hij eerlang daar gaat
wonen,
zodra zijn dochter Liesken is getrouwd. Zij heeft verkering
met
een jongen van voorname, Gemertse familie, een Hendrick
Gysbert
Verpoorten, die nu reeds in Die Verkeerde Weereldt
bier
brouwt, jenever stookt en de herberg naloopt als toekomstig
kastelein.
Hij slaapt echter op het Klein-Kasteel, want twee geliefden
's
nachts onder één dak is niet deftig.
324
Van
Bommel is in arren moede vertrokken en het Oudt Huys
wordt
thans bewoond door Otto's oudste zoon Dirck, die getrouwd
is
met een dochter van de rijke schout Verberct uit Horst. En een
jongere
zoon, Jan de Visschere, is daarginds al secretaris geworden.
Ja,
de kinderen worden groot.
Maar
de strijd woedt onverpoosd voort. De Visschere heeft meer
werk
in Deurne dan in Gemert. Sinds Van Bommel's vertrek is
hij
de tweede kasteelheer van het dorp en weet ervan te genieten.
Hij
bootst de heer zoveel mogelijk na in kleding en manieren. Als
die
van het Groot-Kasteel uitrijden, staat Otto met zijn swiete
van
vrouw, kinderen, een paar knechts en de onvermijdelijke Dielis
wel
eens gereed om te zorgen, dat de twee kastelen elkaar ont-
moeten.
Dan buigt de schout van Gemert zich bespottelijk diep in
het
zadel en zwaait overdreven adellijk met zijn hoed. Dat Leef-
dael
doet, of hij niemand ziet, kan de kwelgeest niet ontmoedigen.
De
Zot ziet groen en dat is de bedoeling.
Dit
jaar verliest Leefdael de grote zaak tegen het Corpus van
Deurne
over de steen- en potovens, met alle kosten en schaden.
Sinds
overoude tijden moeten van al, wat in deze ovens verbakken
wordt,
cijnzen worden betaald voor het onderhoud der kerk van
Deurne.
En ofschoon het Corpus voorlopig geen duit belang heeft
bij
deze geuzenkerk, trok heel het dorp één lijn tegen de heer.
Zij
voelen, dat zij vroeg of laat hun kerk zullen terugwinnen.
Deze
kerkelijke rechten op de steen- en pottenbakkerij belopen
heel
wat en zijn reeds vastgelegd in oorkonden, die dateren van
1326
en 1449. Maar volgens Leefdael waren het al die tijd ,,pretense"
rechten,
gegrond op „clandestyne" acten. Al wat zijn beurs
voorbijgaat
is pretens en clandestien.
In
de beste stemming is Otto uit Den Haag gekomen, het zege-
vierende
vonnis in de zak. Daar komt nog bij, dat een der griffiers
hem
in kleuren en geuren heeft verteld, hoe uitbundig mijn Heren
Raden
van State zich hebben vermaakt met een passus uit een
zijner
processtukken. Ge weet, dat Leefdael zijn gemis aan argu-
menten
tracht op te vullen met vroomheden, en scheldpartijen op
die
vuile papisten. Ziehier, hoe Otto van zich af sloeg tot vreugde
der
EdelMogenden.
Synde
wyders te verwonderen, dat d'Heer van Duerne gedurich
inde
mont ende inde penne heeft, dat de voorschreven gecommit-
325
teerden
syn vuyle ende bittere papisten, nademael syn eygen
moeder,
susters ende broeders mede papisten syn, gelijck hy duer-
gens
selffs oock is geweest, tot naer den eersten coope van sijne
heerlyckheit,
ende met De Visschere noch dickwils in de Misse
is
geweest; om wat reden hy die religie heeft verlaten, is hem best
bekent.
De
Zondag na deze overwinningen, toen de heer naar de kerk
reed,
stond de stoet van het Klein-Kasteel weer gereed. Heel het
Haageind
langs reed Otto in de hoefslag van de heer, vlak op
diens
hielen, onder allerlei toepasselijke uitroepen ten pleziere
van
de geburen. Tot een vrouw met een kind op de arm:
„Marieke,
daar zie ik nog 'nen fermen pottenbakker uit groeien,
uit
dieje kleine van ouw!"
Z
o ging het voort, steeds geestiger. En astrant! W a t hij er
uitsloeg,
was
in staat het bloed van een heilige aan de kook te brengen,
maar
de scherpste advocaat van 't land zou er geen houvast aan
vinden.
Dat het die Zondagmiddag niet tot een gevecht kwam,
is
wellicht te danken aan de algemeen bekende schermkunst van
Monsieur
de Visschere. Ondanks zijn buikje en zijn vijftig jaar
zal
hij nog graag een partijtje trekken tegen zijn zoons, of tegen
Dielis
Vogels. Het was een schone vermakelijkheid, maar op den
duur
betalen de arme ingelanden voor de woede van de heer.
Van
't jaar schijnt deze woede door te slaan tot razernij. Wat
Rogier
Baron van Leefdael, Heer van Deurne en Schepen der
Stad
's Hertogenbosch, nu gaat doen, is de moeite waard om te
lezen,
als ge toch bezig zijt.
Van
aloude tijden is Deurne te hoof gegaan in Helmond. Zo staat
het
reeds vanaf 1477 in de Leenboeken van Brabant en de facto is
het
bevestigd door een lange reeks van procedures in hoger beroep.
Aan
Dries Lamberts van Kerckhoff wordt 's morgens om acht uur
een
dagvaarding betekend, dat hij die dag vóór zonsondergang
moet
verschijnen voor de Deurnse schepenbank om getuigenis af
te
leggen van de waarheid. Op dat uur is hij al vertrokken naar
Venray
en komt niet vóór den donkere thuis. Hij wordt op aan-
Dringen
van de heer veroordeeld tot zes gulden boete.
Dries
vindt dat nogal straf en gaat eens praten met Otto de
Visschere,
die hem weet te bewegen in hoger beroep te gaan voor
de
Bank van Helmond.
326
Dit
komt Leefdael volstrekt niet gelegen. Verbeeld u, dat al zijn
vuile
papisten zo maar recht konden gaan halen in Helmond, bij
elke
willekeurige calange! Zonder de beschikking in hoger beroep
af
te wachten, laat hij zijn eigen vonnis cum expensis ten uitvoer
leggen
en bij Dries van de Kerckhoff worden een paar koeien
afgepand.
Otto
doet in Helmond zijn uiterste best. Hij brengt een Venrayse
schepenacte
in het geding, waaruit blijkt, dat Dries niet ,,voor
ondergangh
der sonnen tot Dornen heeft connen comen" en wint
de
zaak.
Hoera!
Hij weet, dat onze Zot niet zal toegeven. Volgens hem is
het
appèlrecht van Helmond immers ook zo'n „pretens" recht, dat
hij
op grond van zijn Slingelandtse koopbrief niet hoeft te erkennen.
En
dit is het eerste hoger beroep, dat tegen een Deurns vonnis
wordt
aangetekend sinds de laatste uitgifte van de heerlijkheid.
Nu
gaat het veel lijken op een middeleeuws oorlogje tussen twee
naburige
ridders. En het wordt een groot succes voor de aan-
stichter,
want ditmaal gaat de vertoning niet op kosten van ons-
gemeente.
Otto wordt toeschouwer, zit te gnuiven op de voorste
rij
en laat de kemphanen maar vechten.
Op
25 Augustus komt de vorster-ingebieder van Helmond, Maer-
ten
van Hoeck, met de provisionele vorster Jan van Gestel naar
Deurne
om het appèl-vonnis te betekenen en tot voldoening te
sommeren.
Zij beiden worden ,,tot hunne groote alteratie ende
perplexiteyt"
door de Zot van Deurne onverwijld beetgepakt en
opgesloten...
Schud
ze nog eens vol, zegt Otto.
De
tweede September wordt aan Leefdael een vonnis geïnsinueerd,
waarbij
hem wordt bevolen de twee gerechtsboden terstond uit
hun
arrest te „relaxeren", hetgeen botweg wordt „gerefuseert".
Twee
dagen later arriveert de hoofdmacht van het Helmondse
gerecht:
de schout Jonker Lambert Millingh van Gerwen met twee
schepenen,
de ondervorster Aerts en drie assistenten. Zij eisen
de
onmiddellijke vrijlating der twee ambtenaren. Tevens komen
zij
pandhalen bij de heer en bij zijn vier trouwe schepenen, Goloffs,
Segers,
Goorts en Van den Bosch. Want dezen hebben het onrecht-
matige
decreet van detentie tegen de twee gevangenen ondertekend
en
zijn deswege in Helmond veroordeeld. De andere Deurnse
327
schepenen,
gewaarschuwd door De Visschere, hadden voor de
eer
bedankt.
Leefdael
begint met op de ondervorster Aerts „een dick vierkant
hout,
omtrent een been dickte" in twee stukken te slaan Dan
wapent
hij zich met zijn degen en roept „syn soontiën Johan te
hulp,
die toesnelt „met een dicken rotting met witten cnop, nyet
beeters
te weten, of daer was een steekade in". Weldra worden
zij
versterkt door onze nieuwe vorster Van Schayck, de vier
„slaven"
en de knechts, die zich allen voorzien van rieken en gaffels.
Die
van Helmond zijn ongewapend en worden uit de slotpoort
gedreven.
Jonker Millingh protesteert vruchteloos, trekt zijn rapier
en
verklaart zich bereid als een heer tegen Leefdael te vechten,
man
tegen man. Maar een heer is hier aan 't verkeerd adres. Als
enig
antwoord worden hem een vijftal boerengaffels onder de neus
gehouden.
Hij steekt zijn degen op en besluit het dorp in te trekken
om
pand te halen ten huize van de vier schepenen. Hij wordt ge-
volgd
door Leefdael aan het hoofd van zijn troep.
Bij
Jantje van den Bosch, thans in het bezit van één koe, geraken
de
Helmonders bij verrassing in de stal en willen het dier afpanden.
Maar
Lysken schiet bijtijds toe en heft de ondervorster
Aerts
een schop boven het hoofd. En weet ge, wat zij zegt? Precies
wat
ge vandaag in zo'n geval nog zoudt horen:
„Druijt
ghij! Ten huys uyt, of ick bruij u mette schop in uwen cop!"
Ja,
met Lysken valt niet te spotten, dat weten we.
Aan
elk huis wordt het Helmondse gerecht „met grote furie, cracht,
gewelt
ende violentie feytelyck geresisteert, soo dat sy genootsaeckt
sijn
de executie te quiteeren om voorder onheyl ende doodtslagen
voor
te comen".
Die
avond wordt in Die Verkeerde Weereldt gegast en gebrast
op
kosten van de kastelein.
Want
nu wordt het ernst. De zaak komt voor de Raden van
Brabant
en op de 12de October verlenen zij aan borgemeesteren,
schepenen
en dekenen der Stad Helmond een „Mandement van
Maintenue",
dat lang niet mals is voor Leefdael. Vijf dagen later
komen
de schout van Helmond en Albert de Valckenaer, deurwaar-
der
bij de Raad van Brabant, met een gewapend escorte om het
Mandement
te betekenen. Leefdael houdt zich niet thuis en het
exploit
wordt geïnsinueerd aan de vorster Van Schayck. Nu geen
328
verzet
wordt geboden, kunnen Maerten van Hoeck en Jan van
Gestel
na 53 dagen hechtenis *) worden bevrijd.
Deze
halsbrekende toeren zijn de Zot van Deurne duur te staan
gekomen,
terwijl het recht van hoger beroep te Helmond bleef
gehandhaafd.
Maar ja, met betalen was hij eraf.
Nog
sterker! Dit jaar wordt Dielis Vogels door De Visschere
gebombardeerd
tot schoolmeester, ik zeg schoolmeester van Vlier-
den.
Dat wil zeggen van de Roomse bijschool, die daar oogluikend
wordt
toegelaten. Tegelijk met Deurne is ook Vlierden in 't jaar '60
door
de Staten opnieuw verkocht en wel aan Jonker Ghysbert
Pieck
van Tienhoven, de Rentmeester-Generaal der Domeinen. Die
van
Vlierden zijn goed gesteld, want Pieck is een door en door
fatsoenlijk
heer en zeer bemind. Hij is dik bevriend met Deventer
en
beschouwt Leefdael als het vuil van de straat. Pieck laat alleman
rustig
schooltje spelen. En we weten, dat Dielis bij de kwartier-
schout
nooit kwaad heeft kunnen doen, dus van die kant is ook
geen
ingrijpen te verwachten.
Maar
dat gaf ons toch een ruk: Meester Dielis als opvoeder van
de
jeugd! In het archief liggen vijf strafzaken tegen hem, wegens
messentrekkerij,
belediging en bedreiging. In het jaar '56, bij af-
wezigheid
van Leefdael, heeft hij in zijn eentje het Groot-Kasteel
bestormd,
ingenomen en „gezuiverd". Bij die gelegenheid bracht
hij
met zijn Spaanse dolk de twee knechts van de heer „drye peri-
culeuse
wonden" toe. En toen het bezit van de burcht hem begon
te
vervelen, draaide Meester Dielis de valbrug op, sprong uit een
venster,
zwom de gracht over en ging naar huis om zijn roes uit
te
slapen. Denk u dat even in: een verlaten kasteel met opgetrokken
brug!
De hele dag is men bezig geweest met vlotten, ladders en
touwen
om weer binnen te geraken.
De
Visschere diende hem in deze zaak als procureur en Dielis
terroriseerde
het „geuzengerecht" openlijk ter zitting tot grote
bewondering
van het schellinkje. Hij zei, dat ze maar wat vlug
moesten
zijn met hun vonnis, want hij dacht er over in Horst te
gaan
werken, bij de schout Verberct. Maar vóór zijn vertrek zou
hij
de schepens nog adieu komen zeggen en hoopte daarbij een
*)
In de stukken is sprake van „arrest" niet van „gevangenen".
Waarschijnlijk
werden
zij vastgehouden in een vertrek van het kasteel. Ik durf niet
veronder-
stellen,
dat zij al die tijd in de diefkelder zaten. Ge moet dat hok zien!
329
330
kleine
„gedenckenis" achter te laten... Hierbij liet hij zijn gele
ogen
zo
hels flikkeren, dat de rechters wat onrustig over hun zetels
begonnen
te schuiven. Zij hadden hem liefst van al vrijgesproken,
maar
dorsten niet voor de heer, ofschoon zij wisten, dat ook Leef-
dael
de gevaarlijke bekkensnijder zoveel mogelijk uit de weg liep.
Maar
Goloffs was flink genoeg om voet bij stuk te houden en
Dielis
kreeg een kleine geldboete.
Vijf
strafvonnissen? Het hadden er meer dan vijftig kunnen zijn.
Maar
hij is een Strijder voor het Geloof, dat verandert veel. Drie
van
deze zaken slaan op feiten tegen Jacob Goorts gepleegd.
Kort
voordat hij in '45 schout van Deurne werd, heeft De Visschere
deze
geweldenaar in zijn dienst genomen. Ambtenaren bij het
plattelandsgerecht
hebben immers behoefte aan een onvervaarde
uitsmijter.
Ook de goedigste boer ziet ge zelden naar het rechthuis
gaan
om zijn belang te bepleiten, als hij niet tevoren courage heeft
gedronken.
Dan voelt hij zich vrijer en beter bespraakt. Zó wel-
bespraakt,dat
officier of secretaris ten slotte met zo'n lastige klant
over
het kasteelplein liggen te rollen, wat niet met hun ambtelijke
waardigheid
overeenstemt. Daarna tegen zo'n brave mens gaan
procederen
zou al te laf zijn. 't Manneke was immers za-at! Neen,
hier
baat alleen de sterke arm.
Dielis
voldeed aan alle eisen. Hij was toen nauwelijks twintig jaar,
een
grof, sterk beest van een jongen, moedig als een leeuw en
trouw
als een hond. Bovendien is hij geleerd en zeer accuraat in
het
copiëren van acten. Maar als ge brieven van zijn eigen maaksel
in
handen krijgt, denkt ge toch met enige bezorgdheid aan de
schooljeugd
van Vlierden...
En
het sterkste ieit van heel dit rumoerig jaar is wel, dat Meester
Geraerd
in de maand November op klaarlichte dag een stoute
galop
onderneemt tot midden in de dorpskom. Geheel onverwacht
moest
hij daar een ziel gereed maken voor de reis naar de eeuwige
zaligheid.
Niemand kon het dromen, daarom liep het zo goed af.
Het
was zelfs een grote overwinning en ge zoudt er lang naar
kunnen
raden.
Want
de geuzenkwezel Judith Orgelmaecker overlijdt berouwvol
in
de schoot der Moederkerk, voorzien van de laatste Sacramenten.
God
hebbe heur beweeglijke ziel.
„Christenen
om den broode", schrijft Ds. Feylinghius in al zijn
331
eerlijkheid.
En Dielis Vogels werd vervolgd, omdat hij de schepenen
Goorts
en Van den Bosch uitschold voor „brootgeus". Maar dat
was
heel in 't begin, toen Jantje den Beul nog niet het hart van
Deurne
had gestolen.
Dan,
in de maand December, vernemen wij de aanstaande be-
Noeming
van een echte drost. Nu de mensen weten, dat zij in
Helmond
te hoof kunnen gaan, moet Leefdael een jurist als officier
hebben,
anders komen de blunders van Goloffs en Geurts hem te
duur
aan advocaten.
De
nieuwe drossaard komt van Den Bosch en heet Jan van Gemert.
Volgens
De Visschere is hij van de tweede, goedkope soort, want
onze
Zot heeft na al zijn verloren zaken geld nodig en is van plan
zelf
een groot deel van het drostelijk inkomen op te strijken.
Of
Jan van Gemert zo goedkoop is, weten we niet. Maar van
welke
soort hij is, blijkt gauw genoeg.
En
wat we hendig zouden vergeten: Deze maand wordt het op
de
dag af veertien jaar, dat Meester Jan Stoffels het ene request
na
het andere schrijft over zijn armzalig hutje, „dat soo sy seggen
goet
genoeg is voor den geussen coster ende schoolmeester".
332
|