CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 35 (van 42)

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

 . . . dat de Capelle op den Groeten Barch metten

steen gebacken binnen Doerne weder merckelyck

vergroot en opgemetselt wort en waeraen Gillis

Voghels, den ouden domestyck van de Visschere,

timmerende is…

In een dorp als Deurne gebeurt maandenlang niets en dan opeens

vallen de gebeurtenissen uit de lucht als donderslagen, die elkaar

overstemmen.

Zoals anno 1662.

In het voorjaar worden eindelijk de vestingwerken rond de kapel

uitgevoerd. Zij is „by de grachte en hooch opgeworpen walle ont-

graven ende versterckt". Meester Geraerd is deze winter nog

twee maal lastig gevallen en heeft zelfs een keer door zijn luik

moeten schieten.

Maar dit is niet de enige reden. De kapel moest ook aanzienlijk

vergroot worden. Want na vier jaar van eenzaamheid krijgt de

kluizenaar van de Peel eindelijk gezelschap.

Zes weggejaagde nonnekens van Rooi, vurige vereersters van het

heilig pastoorken van Deurne, hebben aangeboden ter ere Gods

op Den Grotenberg te komen wonen. Uitgeplunderd door de geus

en straatarm, weten zij toch een paar stuiver te verdienen. Zolang

de dag licht geeft, beulen zij heur ogen af aan fijn kantwerk.

Zo bevindt hij zich plotseling aan het hoofd van een compleet

hoenderhok. Maar het zijn geen jonge hoentjes meer, dus het

kan geen kwaad. Het wordt zulk een prinsenleventje, dat hij zich

al gauw moet gaan verweren, of hij wordt zoetjens doodgetroeteld.

Is hij op een frisse herfstmorgen zo juist van stal gereden, dan

staan twee bejaarde bruiden van Christus hem na te joedelen en

te wenken, alsof er minstens één op sterven ligt. Als hij dan verschrikt

terug komt rennen, schudden zij ontdaan het hoofd... Een geluk, dat

ze mijn Heer Pastoor nog juist konden attraperen! Hij moet zijn leren

rijhandschoenen afgeven en wollen aandoen. Het werd tijd, dat er

verandering kwam, want Wilbert is hard aan 't vrijen. En niet bij de

323

 

deur! In Hom, niet ver van Roermond, woont de bekende paarden-

fokker Jan Smeets en hij heeft een knappe dirn van een dochter;

Jostien heet ze. Dat paardenvolk kent elkaar over grote afstanden,

tot wijd achter Keulen, Brussel en Antwerpen. Wilbert heeft onder

hen al naam gemaakt en Jan Smeets heeft van meet af aan plezier

gehad in de nieuwe dressuurkunsten van de Deurnse Peerdenzot. Er

is bij Smeets geen opvolger in het bedrijf en Jan zou geren zien, dat er

voortgefokt werd, liefst zo gauw mogelijk.

We hebben ook een nieuwe vorster gekregen. Met de ongeleerde

Willem Jansen als vorster en het creatuur Jacob Goorts als secre-

taris, beiden onder leiding van een slordig nagemaakte drost als

Michiel Goloffs, liep de griffie te veel in 't honderd. De nieuwe

vorster komt uit Den Bosch en heet Hendrick van Schayck. Uit-

gezocht door de Vrouwe van Deurne, is hij een verklikker naar

heur hart. Hij neemt Jacob den Snijer zowat alle wind uit de zeilen.

Nelis Goverts, de zoon van de afgezette vorster Govert Jansen, is

ook van de religie en wordt ingevolge artikel 13 van het Reglement

op de Politycqe Reformatie tot schepen benoemd. (Ge kent deze

Nelis al; hij heeft met de schutter samengewerkt, toen de soldaten

gefopt werden bij de eerste gevangenneming van de pastoor.)

Nelis legt gedwee de eed af en begint terstond zijn vader te wreken.

Reeds bij de eerste zitting schopt hij in volle gespannen genechte

een groot kabaal en roept, „dat hy in qualiteyt als schepen de

bancke niet wil besitten, soo langhe er geen eerlycke luyden in

de bancke syn!" Dit aan het adres van Jacob Goorts en Evert

Segers. De rechters van Deurne worden handgemeen en Nelis

vliegt de schepenbank uit. Leefdael doet hem een proces aan wegens

belediging, dat eerst na jaren in de doofpot gaat, door tussenkomst

van de predikant. De Visschere heeft deze rel op touw gezet en

boekt weer een klein voordeel.

Otto is nu benoemd tot schout van Gemert, een belangrijke, on-

afhankelijke functie. Er is sprake van, dat hij eerlang daar gaat

wonen, zodra zijn dochter Liesken is getrouwd. Zij heeft verkering

met een jongen van voorname, Gemertse familie, een Hendrick

Gysbert Verpoorten, die nu reeds in Die Verkeerde Weereldt

bier brouwt, jenever stookt en de herberg naloopt als toekomstig

kastelein. Hij slaapt echter op het Klein-Kasteel, want twee geliefden

's nachts onder één dak is niet deftig.

324

 

Van Bommel is in arren moede vertrokken en het Oudt Huys

wordt thans bewoond door Otto's oudste zoon Dirck, die getrouwd

is met een dochter van de rijke schout Verberct uit Horst. En een

jongere zoon, Jan de Visschere, is daarginds al secretaris geworden.

Ja, de kinderen worden groot.

Maar de strijd woedt onverpoosd voort. De Visschere heeft meer

werk in Deurne dan in Gemert. Sinds Van Bommel's vertrek is

hij de tweede kasteelheer van het dorp en weet ervan te genieten.

Hij bootst de heer zoveel mogelijk na in kleding en manieren. Als

die van het Groot-Kasteel uitrijden, staat Otto met zijn swiete

van vrouw, kinderen, een paar knechts en de onvermijdelijke Dielis

wel eens gereed om te zorgen, dat de twee kastelen elkaar ont-

moeten. Dan buigt de schout van Gemert zich bespottelijk diep in

het zadel en zwaait overdreven adellijk met zijn hoed. Dat Leef-

dael doet, of hij niemand ziet, kan de kwelgeest niet ontmoedigen.

De Zot ziet groen en dat is de bedoeling.

Dit jaar verliest Leefdael de grote zaak tegen het Corpus van

Deurne over de steen- en potovens, met alle kosten en schaden.

Sinds overoude tijden moeten van al, wat in deze ovens verbakken

wordt, cijnzen worden betaald voor het onderhoud der kerk van

Deurne. En ofschoon het Corpus voorlopig geen duit belang heeft

bij deze geuzenkerk, trok heel het dorp één lijn tegen de heer.

Zij voelen, dat zij vroeg of laat hun kerk zullen terugwinnen.

Deze kerkelijke rechten op de steen- en pottenbakkerij belopen

heel wat en zijn reeds vastgelegd in oorkonden, die dateren van

1326 en 1449. Maar volgens Leefdael waren het al die tijd ,,pretense"

rechten, gegrond op „clandestyne" acten. Al wat zijn beurs

voorbijgaat is pretens en clandestien.

In de beste stemming is Otto uit Den Haag gekomen, het zege-

vierende vonnis in de zak. Daar komt nog bij, dat een der griffiers

hem in kleuren en geuren heeft verteld, hoe uitbundig mijn Heren

Raden van State zich hebben vermaakt met een passus uit een

zijner processtukken. Ge weet, dat Leefdael zijn gemis aan argu-

menten tracht op te vullen met vroomheden, en scheldpartijen op

die vuile papisten. Ziehier, hoe Otto van zich af sloeg tot vreugde

der EdelMogenden.

Synde wyders te verwonderen, dat d'Heer van Duerne gedurich

inde mont ende inde penne heeft, dat de voorschreven gecommit-

325

 

teerden syn vuyle ende bittere papisten, nademael syn eygen

moeder, susters ende broeders mede papisten syn, gelijck hy duer-

gens selffs oock is geweest, tot naer den eersten coope van sijne

heerlyckheit, ende met De Visschere noch dickwils in de Misse

is geweest; om wat reden hy die religie heeft verlaten, is hem best

bekent.

De Zondag na deze overwinningen, toen de heer naar de kerk

reed, stond de stoet van het Klein-Kasteel weer gereed. Heel het

Haageind langs reed Otto in de hoefslag van de heer, vlak op

diens hielen, onder allerlei toepasselijke uitroepen ten pleziere

van de geburen. Tot een vrouw met een kind op de arm:

„Marieke, daar zie ik nog 'nen fermen pottenbakker uit groeien,

uit dieje kleine van ouw!"

Z o ging het voort, steeds geestiger. En astrant! W a t hij er uitsloeg,

was in staat het bloed van een heilige aan de kook te brengen,

maar de scherpste advocaat van 't land zou er geen houvast aan

vinden. Dat het die Zondagmiddag niet tot een gevecht kwam,

is wellicht te danken aan de algemeen bekende schermkunst van

Monsieur de Visschere. Ondanks zijn buikje en zijn vijftig jaar

zal hij nog graag een partijtje trekken tegen zijn zoons, of tegen

Dielis Vogels. Het was een schone vermakelijkheid, maar op den

duur betalen de arme ingelanden voor de woede van de heer.

Van 't jaar schijnt deze woede door te slaan tot razernij. Wat

Rogier Baron van Leefdael, Heer van Deurne en Schepen der

Stad 's Hertogenbosch, nu gaat doen, is de moeite waard om te

lezen, als ge toch bezig zijt.

Van aloude tijden is Deurne te hoof gegaan in Helmond. Zo staat

het reeds vanaf 1477 in de Leenboeken van Brabant en de facto is

het bevestigd door een lange reeks van procedures in hoger beroep.

Aan Dries Lamberts van Kerckhoff wordt 's morgens om acht uur

een dagvaarding betekend, dat hij die dag vóór zonsondergang

moet verschijnen voor de Deurnse schepenbank om getuigenis af

te leggen van de waarheid. Op dat uur is hij al vertrokken naar

Venray en komt niet vóór den donkere thuis. Hij wordt op aan-

Dringen van de heer veroordeeld tot zes gulden boete.

Dries vindt dat nogal straf en gaat eens praten met Otto de

Visschere, die hem weet te bewegen in hoger beroep te gaan voor

de Bank van Helmond.

326

 

Dit komt Leefdael volstrekt niet gelegen. Verbeeld u, dat al zijn

vuile papisten zo maar recht konden gaan halen in Helmond, bij

elke willekeurige calange! Zonder de beschikking in hoger beroep

af te wachten, laat hij zijn eigen vonnis cum expensis ten uitvoer

leggen en bij Dries van de Kerckhoff worden een paar koeien

afgepand.

Otto doet in Helmond zijn uiterste best. Hij brengt een Venrayse

schepenacte in het geding, waaruit blijkt, dat Dries niet ,,voor

ondergangh der sonnen tot Dornen heeft connen comen" en wint

de zaak.

Hoera! Hij weet, dat onze Zot niet zal toegeven. Volgens hem is

het appèlrecht van Helmond immers ook zo'n „pretens" recht, dat

hij op grond van zijn Slingelandtse koopbrief niet hoeft te erkennen.

En dit is het eerste hoger beroep, dat tegen een Deurns vonnis

wordt aangetekend sinds de laatste uitgifte van de heerlijkheid.

Nu gaat het veel lijken op een middeleeuws oorlogje tussen twee

naburige ridders. En het wordt een groot succes voor de aan-

stichter, want ditmaal gaat de vertoning niet op kosten van ons-

gemeente. Otto wordt toeschouwer, zit te gnuiven op de voorste

rij en laat de kemphanen maar vechten.

Op 25 Augustus komt de vorster-ingebieder van Helmond, Maer-

ten van Hoeck, met de provisionele vorster Jan van Gestel naar

Deurne om het appèl-vonnis te betekenen en tot voldoening te

sommeren. Zij beiden worden ,,tot hunne groote alteratie ende

perplexiteyt" door de Zot van Deurne onverwijld beetgepakt en

opgesloten...

Schud ze nog eens vol, zegt Otto.

De tweede September wordt aan Leefdael een vonnis geïnsinueerd,

waarbij hem wordt bevolen de twee gerechtsboden terstond uit

hun arrest te „relaxeren", hetgeen botweg wordt „gerefuseert".

Twee dagen later arriveert de hoofdmacht van het Helmondse

gerecht: de schout Jonker Lambert Millingh van Gerwen met twee

schepenen, de ondervorster Aerts en drie assistenten. Zij eisen

de onmiddellijke vrijlating der twee ambtenaren. Tevens komen

zij pandhalen bij de heer en bij zijn vier trouwe schepenen, Goloffs,

Segers, Goorts en Van den Bosch. Want dezen hebben het onrecht-

matige decreet van detentie tegen de twee gevangenen ondertekend

en zijn deswege in Helmond veroordeeld. De andere Deurnse

327

 

schepenen, gewaarschuwd door De Visschere, hadden voor de

eer bedankt.

Leefdael begint met op de ondervorster Aerts „een dick vierkant

hout, omtrent een been dickte" in twee stukken te slaan Dan

wapent hij zich met zijn degen en roept „syn soontiën Johan te

hulp, die toesnelt „met een dicken rotting met witten cnop, nyet

beeters te weten, of daer was een steekade in". Weldra worden

zij versterkt door onze nieuwe vorster Van Schayck, de vier

„slaven" en de knechts, die zich allen voorzien van rieken en gaffels.

Die van Helmond zijn ongewapend en worden uit de slotpoort

gedreven. Jonker Millingh protesteert vruchteloos, trekt zijn rapier

en verklaart zich bereid als een heer tegen Leefdael te vechten,

man tegen man. Maar een heer is hier aan 't verkeerd adres. Als

enig antwoord worden hem een vijftal boerengaffels onder de neus

gehouden. Hij steekt zijn degen op en besluit het dorp in te trekken

om pand te halen ten huize van de vier schepenen. Hij wordt ge-

volgd door Leefdael aan het hoofd van zijn troep.

Bij Jantje van den Bosch, thans in het bezit van één koe, geraken

de Helmonders bij verrassing in de stal en willen het dier afpanden.

Maar Lysken schiet bijtijds toe en heft de ondervorster

Aerts een schop boven het hoofd. En weet ge, wat zij zegt? Precies

wat ge vandaag in zo'n geval nog zoudt horen:

„Druijt ghij! Ten huys uyt, of ick bruij u mette schop in uwen cop!"

Ja, met Lysken valt niet te spotten, dat weten we.

Aan elk huis wordt het Helmondse gerecht „met grote furie, cracht,

gewelt ende violentie feytelyck geresisteert, soo dat sy genootsaeckt

sijn de executie te quiteeren om voorder onheyl ende doodtslagen

voor te comen".

Die avond wordt in Die Verkeerde Weereldt gegast en gebrast

op kosten van de kastelein.

Want nu wordt het ernst. De zaak komt voor de Raden van

Brabant en op de 12de October verlenen zij aan borgemeesteren,

schepenen en dekenen der Stad Helmond een „Mandement van

Maintenue", dat lang niet mals is voor Leefdael. Vijf dagen later

komen de schout van Helmond en Albert de Valckenaer, deurwaar-

der bij de Raad van Brabant, met een gewapend escorte om het

Mandement te betekenen. Leefdael houdt zich niet thuis en het

exploit wordt geïnsinueerd aan de vorster Van Schayck. Nu geen

328

 

verzet wordt geboden, kunnen Maerten van Hoeck en Jan van

Gestel na 53 dagen hechtenis *) worden bevrijd.

Deze halsbrekende toeren zijn de Zot van Deurne duur te staan

gekomen, terwijl het recht van hoger beroep te Helmond bleef

gehandhaafd. Maar ja, met betalen was hij eraf.

Nog sterker! Dit jaar wordt Dielis Vogels door De Visschere

gebombardeerd tot schoolmeester, ik zeg schoolmeester van Vlier-

den. Dat wil zeggen van de Roomse bijschool, die daar oogluikend

wordt toegelaten. Tegelijk met Deurne is ook Vlierden in 't jaar '60

door de Staten opnieuw verkocht en wel aan Jonker Ghysbert

Pieck van Tienhoven, de Rentmeester-Generaal der Domeinen. Die

van Vlierden zijn goed gesteld, want Pieck is een door en door

fatsoenlijk heer en zeer bemind. Hij is dik bevriend met Deventer

en beschouwt Leefdael als het vuil van de straat. Pieck laat alleman

rustig schooltje spelen. En we weten, dat Dielis bij de kwartier-

schout nooit kwaad heeft kunnen doen, dus van die kant is ook

geen ingrijpen te verwachten.

Maar dat gaf ons toch een ruk: Meester Dielis als opvoeder van

de jeugd! In het archief liggen vijf strafzaken tegen hem, wegens

messentrekkerij, belediging en bedreiging. In het jaar '56, bij af-

wezigheid van Leefdael, heeft hij in zijn eentje het Groot-Kasteel

bestormd, ingenomen en „gezuiverd". Bij die gelegenheid bracht

hij met zijn Spaanse dolk de twee knechts van de heer „drye peri-

culeuse wonden" toe. En toen het bezit van de burcht hem begon

te vervelen, draaide Meester Dielis de valbrug op, sprong uit een

venster, zwom de gracht over en ging naar huis om zijn roes uit

te slapen. Denk u dat even in: een verlaten kasteel met opgetrokken

brug! De hele dag is men bezig geweest met vlotten, ladders en

touwen om weer binnen te geraken.

De Visschere diende hem in deze zaak als procureur en Dielis

terroriseerde het „geuzengerecht" openlijk ter zitting tot grote

bewondering van het schellinkje. Hij zei, dat ze maar wat vlug

moesten zijn met hun vonnis, want hij dacht er over in Horst te

gaan werken, bij de schout Verberct. Maar vóór zijn vertrek zou

hij de schepens nog adieu komen zeggen en hoopte daarbij een

*) In de stukken is sprake van „arrest" niet van „gevangenen". Waarschijnlijk

werden zij vastgehouden in een vertrek van het kasteel. Ik durf niet veronder-

stellen, dat zij al die tijd in de diefkelder zaten. Ge moet dat hok zien!

329

 

 

330

 

kleine „gedenckenis" achter te laten... Hierbij liet hij zijn gele ogen

zo hels flikkeren, dat de rechters wat onrustig over hun zetels

begonnen te schuiven. Zij hadden hem liefst van al vrijgesproken,

maar dorsten niet voor de heer, ofschoon zij wisten, dat ook Leef-

dael de gevaarlijke bekkensnijder zoveel mogelijk uit de weg liep.

Maar Goloffs was flink genoeg om voet bij stuk te houden en

Dielis kreeg een kleine geldboete.

Vijf strafvonnissen? Het hadden er meer dan vijftig kunnen zijn.

Maar hij is een Strijder voor het Geloof, dat verandert veel. Drie

van deze zaken slaan op feiten tegen Jacob Goorts gepleegd.

Kort voordat hij in '45 schout van Deurne werd, heeft De Visschere

deze geweldenaar in zijn dienst genomen. Ambtenaren bij het

plattelandsgerecht hebben immers behoefte aan een onvervaarde

uitsmijter. Ook de goedigste boer ziet ge zelden naar het rechthuis

gaan om zijn belang te bepleiten, als hij niet tevoren courage heeft

gedronken. Dan voelt hij zich vrijer en beter bespraakt. Zó wel-

bespraakt,dat officier of secretaris ten slotte met zo'n lastige klant

over het kasteelplein liggen te rollen, wat niet met hun ambtelijke

waardigheid overeenstemt. Daarna tegen zo'n brave mens gaan

procederen zou al te laf zijn. 't Manneke was immers za-at! Neen,

hier baat alleen de sterke arm.

Dielis voldeed aan alle eisen. Hij was toen nauwelijks twintig jaar,

een grof, sterk beest van een jongen, moedig als een leeuw en

trouw als een hond. Bovendien is hij geleerd en zeer accuraat in

het copiëren van acten. Maar als ge brieven van zijn eigen maaksel

in handen krijgt, denkt ge toch met enige bezorgdheid aan de

schooljeugd van Vlierden...

En het sterkste ieit van heel dit rumoerig jaar is wel, dat Meester

Geraerd in de maand November op klaarlichte dag een stoute

galop onderneemt tot midden in de dorpskom. Geheel onverwacht

moest hij daar een ziel gereed maken voor de reis naar de eeuwige

zaligheid. Niemand kon het dromen, daarom liep het zo goed af.

Het was zelfs een grote overwinning en ge zoudt er lang naar

kunnen raden.

Want de geuzenkwezel Judith Orgelmaecker overlijdt berouwvol

in de schoot der Moederkerk, voorzien van de laatste Sacramenten.

God hebbe heur beweeglijke ziel.

„Christenen om den broode", schrijft Ds. Feylinghius in al zijn

331

 

eerlijkheid. En Dielis Vogels werd vervolgd, omdat hij de schepenen

Goorts en Van den Bosch uitschold voor „brootgeus". Maar dat

was heel in 't begin, toen Jantje den Beul nog niet het hart van

Deurne had gestolen.

Dan, in de maand December, vernemen wij de aanstaande be-

Noeming van een echte drost. Nu de mensen weten, dat zij in

Helmond te hoof kunnen gaan, moet Leefdael een jurist als officier

hebben, anders komen de blunders van Goloffs en Geurts hem te

duur aan advocaten.

De nieuwe drossaard komt van Den Bosch en heet Jan van Gemert.

Volgens De Visschere is hij van de tweede, goedkope soort, want

onze Zot heeft na al zijn verloren zaken geld nodig en is van plan

zelf een groot deel van het drostelijk inkomen op te strijken.

Of Jan van Gemert zo goedkoop is, weten we niet. Maar van

welke soort hij is, blijkt gauw genoeg.

En wat we hendig zouden vergeten: Deze maand wordt het op

de dag af veertien jaar, dat Meester Jan Stoffels het ene request

na het andere schrijft over zijn armzalig hutje, „dat soo sy seggen

goet genoeg is voor den geussen coster ende schoolmeester".

332