Het
was zo'n harde knal, dat heel de buurt, die nu Korte Steenweg
heet,
klaarwakker moet zijn geweest. En terstond breekt een hels
getier
los van waakhonden. Even later gilt een vrouwenstem van
hulp
en moord.
Meester
Aert van Hoeck springt uit bed, schiet in zijn boks en
gaat
barrevoets de straat op. Hij weet dadelijk, waar hij moet
zijn:
schuin tegenover, aan het armenhuis. Daar is 't altijd te doen.
Het
is omtrent half twaalf in de nacht van 26 Juli. Jacob Geurts
van
der Horst, gezworen klerk van de heerlijkheid Deurne, is reeds
op
bed gelegd, „sonder veel kennisse meer te hebben connen
doen".
De
meester loopt even naar huis om kousen en schoenen aan te doen.
Bij
zijn terugkomst vindt hij Goort Jacobs, de oudste zoon, tegen
de
deurstijl geleund, sidderend over heel zijn lijf. En de jongeman
braakt.
Want hij heeft het gezien: ons-vader heeft wel vijftig korrels
grote
ganzenhagel in zijn rug. Maar hij leeft nog.
Meester
Aert is op slag van zijn nieuwsgierigheid genezen. Haastig
biedt
hij aan om Laurens de Lou en de schepen-barbier Hendrick
Bogaerts
te gaan halen. Anne Geurts, de huisvrouw, loopt jamme-
Rend
een eind mee om die van De Swaen te waarschuwen.
Want
niemand laat zich zien. Ook de buren weten, waar het nood-
geschrei
vandaan kwam. Er zijn vrouwen, die heuren manskerel
bij
de hemdslip vasthouden. Zij denken eerst en vooral aan het
rechthuis,
aan het gesar van de heer, het geloei van de drost, aan
de
praatjes... Moeit er uw eigen niet mee! Voor zo'n schelm als
Jacob
den Snijer uw eigen in processen gaan steken?
Hendrick
Bogaerts is nog niet naar bed. Hij is deze Zaterdag-
Middag
in gezelschap van de president Goloffs, Jantje van den
Boscli
en de armmeester Jan Aert Claus naar Liessel geweest,
waar
Jacob Goorts „de penne heeft gevoert" in het sterfhuis van
de
Kinderen Cornelis de Jeger. Na afloop der boedelbeschrijving
349
hebben
zij samen een paar potten gevat en waren eerst tegen half
twaalf
in Deurne terug. Goorts is vanuit een hinderlaag en op
korte
afstand in de rug geschoten, toen hij aan de deur stond te
wachten
tot hem werd opengedaan. Hij is zonder enig geluid op
de
drempel ineengestort.
Omtrent
middernacht komen Van Hoeck en Bogaerts in het Derp
en
kloppen Meester Laurens uit zijn bed. Zij vragen, of hij eens
bij
Jacob Goorts gelieft te komen, want die is erg geschoten. Zij
vragen
het tweemaal en krijgen hetzelfde antwoord: „Ick
en heb
er
geen verstand af, ick en can daer genen dienst aen doen; ghij
sult
om eenen meester (chirurg) moeten gaen."
Terug
bij het armenhuis, vernemen zij, dat Evert Segers zijn knecht
al
naar Asten heeft gestuurd om een barbier te halen. De vorster
is
ter plaatse, evenals de predikant met nog enkele lidmaten en
regenten.
Maar alle Roomse boeren houden hun deuren toe.
Het
is niet alleen de vrees voor het gerecht. Eerst nu kunt ge zien,
hoe
Jacob den Snijer zich gehaat heeft gemaakt. Diezelfde Zondag-
morgen
in alle vroegte ontmoet Meester Laurens de vrouw van de
dekker,
Anneke Willems.
„tHeeft
te nacht soo gehagelt, hebder niet van gehoort?"
Neen,
zegt Anneke.
„tHeeft
er soo gehagelt in Jacob Goorts syn rug en billen,"
antwoordt
hij,
‘spodts gewyse’.
Laurens
de Lou is nu 59 jaar, een der bekwaamste en aanzienlijkste
ingezetenen,
leider van de Roomse politiek tegen de heer.
Neen,
die van Deurne huichelen niet... Een laffe sluipmoord? Dat
kan
best zijn. Maar twintig jaar lang hebben zij gezegd, dat de
gluiperige
judas niet op zijn bed zou sterven. Zij hebben het galgen-
aas
zien opklimmen tot het hoge ambt van schepen-secretaris. Bij
eender
welk papier, dat zij nodig hadden, stonden de beste mensen
van
Deurnsen bloede hun muts te mishandelen voor een wild-
vreemde
schavotspringer, die troonde in het rechthuis, die genoot van
zijn
geuzenmacht en zijn haar terughaalde. Willem de schutter heeft
al
die tijd een „merckelyck" handgeld verdiend als bemiddelaar
tussen
de inwoners en de griffie. W an t ge hebt er iets voor over,
als
ge die giftige pad maar niet hoeft te zien...
Laffe
sluipmoord? Het is mardi goed gedaan! En 't had veel eerder
350
moeten
gebeuren. Als de fielt nu maar kapot gaat, ziet ge eindelijk,
dat
er nog een God bestaat, en daarmee uit!
Leefdael
stelt zijn eigen arts, Sybrandt Rusyn uit Den Bosch, ter
beschikking
van zijn trouwe verklikker. Maar Meester Sybrandt
komt
te laat. Jacob Goorts sterft in de vroege Maandagmorgen, na
ruim
een dag zonder bewustzijn te hebben geleefd. De Roomse
God
heeft zich doen gelden.
De
predikant trommelt haastig zijn kudde bijeen en klimt op de
preekstoel.
Heet van de naald verklaart hij Jacob den Snijer tot
martelaar
van Gods Kerke. In zijn vervoering struikelt hij over de
gemeenplaatsen
en roept uit: „Het zaad der martelaren is het bloed
des
Geloofs!"
Maar
voorlopig trekt dit martelaarschap minder aandacht dan de
vraag,
wie deze sluipmoord op zijn geweten mag hebben. En alleen
met
geschreeuw is het mysterie niet op te lossen, heer Drossaard!
Daar
kunt ge lang over peinzen, ge vindt geen enkel houvast,
behalve
dat de moordenaar een papist moet zijn, anders ware Jacob
Goorts
geen martelaar.
Winteroy
is niet de enige, die zich het hoofd breekt; heel het
dorp
is ermee doende en niemand die enig vermoeden kan be-
denken.
Op een dronken avond of in woede zouden velen in staat
zijn
de schelm dood te slaan als een hond. Maar urenlang op het
vinketouw
zitten en dan bij volle verstand — neen! Daar durft
men
zijn grootste vijand niet voor aanzien.
O
ja, Dielis Vogels is dood; wist ge dat al? Op de tweede Decem-
ber
van 't vorig jaar is hij nogal schielijk gestorven, terwijl hij op
visite
was bij De Visschere in Gemert. Met een kapotte hand had
hij
een pasgestorven koei afgeslacht en hij voelde zich al koortsig,
toen
hij in Gemert aankwam. Zijn hand en zijn arm zwollen op
tot
wel drie keer de gewone dikte. Hij was nog maar 54 jaar en
pas
drie weken getrouwd.
Nu
hoort ge zeggen; 't Is maar goed, dat Dielis uit de tijd is.
Niet
dat men hem tot deze moord in staat acht, lieve-hemel neen!
Niemand
in Deurne was zo bang, dat hij ooit van lafheid zou
worden
verdacht, als Dielis. Maar hij heeft wel honderd keer ge-
dreigd
Jacob den Snijer een kopken kleiner te maken. Dat weegt
zwaar
bij mannen van het gerecht, vooral wanneer zij geen raad
weten.
351
Maar
als het dáár op aankomt, hoe vaak is Geurts al niet ver-
moord,
achter het bier, rond het vuur, ja zelfs in de kapel? Heeft
Wilbert
de Peerdenzot toen bij Bruystens niet gefoeterd, omdat
niemand
bekwaam genoeg was de judas een schot hagel door zijn
verdoemenis
te jagen? Let wel: een schot hagel! Gelukkig woont
hij
al zes jaar in Hom en juist die Zondag is hij niet in Deurne
geweest.
Hij komt zowat alle veertien dagen.
Neen,
als ge 't daar gaat zoeken, lijkt het veel op hetgeen de
schutter
zei van Marie de Waellin: Wie eigenlijk niet? Maar van
Dielis
staat het zwart op wit; hij is ervoor gecalangeerd geweest.
Als
die van Deurne zelf geen licht zien, hoe moet dan een volks-
vreemde
drost, die nauwelijks vijftig boeren bij name kent, de
moordenaar
vinden? Het enige, wat hij kan doen, is drukte maken,
zijn
ijver tonen. Van gebrul blijft niets hangen. Papier!
Hij
houdt eindeloze interrogatoriën over ieder kletspraatje, dat
hem
ter ore komt. Dinsdags na de moord staat Lysken van Jantje
den
Beul bij De Swaen te praten met Marie, de dochter van
Evert
Segers, wanneer Hendrick Lammerts voorbij komt gevaren
op
de tiendkar. Juist op dat ogenblik zwiert een grote zwerm
schreeuwende
kauwen rond de toren. Zoiets voorspelt een lijk,
naar
iedereen wel ondervonden heeft. Dus Hendrick geeft Lysken
een
wijs knipoogje en roept: „De raven
tieren soo, daer moeten
al
meer Geusen voort, sy sullender noch al meer wech haelen, sy
comen
om uwen man!"
Jantje
onder de geuzen te rekenen, is op zichzelf al koddig. Nog
geestiger,
hem deswege naar het leven te staan. Lysken doet haar
mond
al open voor een luimig antwoord, maar een harde elleboog
van
Marie Evert Segers stoot haar bijtijds de adem uit de lenden.
Want
in De Swaen wordt met de moord niet gespot. De namen
Evert
Segers en Jacob Geurts zijn al te vaak in één adem genoemd.
Nu
het grapje onbeantwoord is gebleven, kan er een drama van
gemaakt.
Van Marie, langs haar vader en de vorster Van Schayck,
belandt
de historie bij de drost. Prachtig, wéér twee vellen papier.
Op
Vrijdagmorgen, de achtste van Oogst, vindt men aan de huizen
van
enkele hervormden, onder anderen bij Hendrick Bogaerts, een
stuk
papier van een hand groot op de deur geplakt. Daarop zijn
,,drie
formen van mannekens geschildert" en staat vrij onbeholpen
doch
goed leesbaar geschreven: Soo sall men
de Geussen doot-
352
schieten.
De mensen denken seffens aan de leerlingen van Meester
Aert
van Hoeck, mompelen iets van snotbengels en gooien het be-
Wijsstuk
in het vuur. Eerst drie dagen later, en dan nog bij toeval,
komt
Winteroy dit misdrijf te weten. Papier!
Van
schooljongens wil hij niet horen; het wordt een uitgebreid
grote-mensen-onderzoek,
waarbij men de moord haast zou ver-
geten.
De daders liggen op het kerkhof. De school, die ook op
het
kerkhof staat, blijft ongemoeid. Kunt ge begrijpen: hij zal
van
een serieuze moord een kinderspel gaan maken!
Nu
wordt de serieuze moord een klucht. Mijn Heer Drossaard is
niet
tevreden met het stapeltje, hij gaat een boekwerk aanleggen.
Ten
einde raad vordert hij van de schepenbank het houden van
de
„gemeene waerheyt", een eerbiedwaardige instelling van Oud-
Germaanse
oorsprong.
Dit
is geen kleine onderneming. En een ongehoorde tijdverknoeiing;
er
zijn weken mee gemoeid. De rotmeesters krijgen aanzegging
met
hun manschappen bij het rechthuis te compareren. En dan
defileren
alle ingezetenen van de heerlijkheid langs de Dingbank
om
onder ede gehoord te worden op vraagpunten.
Het
wordt een vrolijke boel, daar op het kasteelplein. Ge treft er
mensen,
die ge haast nooit te zien krijgt. In tijden hebben we niet
zo
n plezier gehad. Allengskens verandert de schrik voor het recht-
huis
in overmoed. En Jonker van Winteroy is goed op weg al
zijn
overwicht te verspelen. Van tijd tot tijd vliegt het venster
open
en het rode hoofd van de drost brult, dat ze mordiou stil zijn;
hij
kan zijn eigen woorden niet meer verstaan!... Het duurt niet
lang,
of hij wordt vierkant uitgelachen.
Buiten
is niets dan gekheid gemaakt en als een nieuwe getuige
binnenkomt,
vliegen allerlei kwinkslagen en zotte raadgevingen
nog
rond zijn oren. Sommige comparanten krijgen in gebannen
vierschaar
een lachkramp, die niet meer ophoudt... Het is al zo'n
flauwe
komedie en dan ziet ge daar ineens dat geleerd gezicht van
Jantje
den Beul achter de schepentafel zitten. Dat is te veel voor
énen
mens!
De
antwoorden zijn haast woordelijk eender. De getuigen verklaren
„alleenlyck
te hebben gehoort, dat Jacob Goorts geschooten was".
Ook
wel, dat er „pampierckens gepleckt waren". De Gemeene
353
Waarheid
wordt een boek, waarin niets te lezen staat. *)
Dan
wordt de klucht weer een drama.
De
vorster van Schayck heeft nog wat te vereffenen met ene
Peter
Dircks uit Bakel. Peter is maar 21 jaar, doch heeft al naam
gemaakt,
vooral in Deurne. Hij staat bekend als snoever, waag-
hals,
gelagkamer-held en stroper. Zijn ouders zijn welgestelde
burgermensen;
zijn moeder is een zuster van Dries Peters den
Ketelaer,
zwager van de pastoor. En Peerken is een bedorven
kindje.
Het
vorig jaar was hij met een gezelschap stropers in de Peel
onder
Deurne en schijnt toen — men zegt bij ongeluk — ene
Baltus
Adams van Geldrop „int dick van syn beenen" te hebben
geschoten.
En Adams is enkele weken later aan deze verwonding
overleden...
Peter Dircks werd van 's herenwege ingedaagd, doch
verscheen
niet. Schepenen van Deurne hebben de zaak laten rus-
ten,
omdat het maar vreemdelingen waren, en het veel te lastig
uit
te maken was, of het misdrijf inderdaad op Deurns gebied
was
gepleegd.
Dat
is al één schot hagel en één lijk op naam van Peter Dircks.
De
jongen is om de haverklap in Deurne, ofschoon hij om zijn
slecht
gedrag bij zijn oom, de ketelaar, niet meer ontvangen wordt.
Hij
schijnt hier achter een dursken te zitten. En vrienden heeft hij
genoeg,
want de stuivers zitten hem los in de zak.
In
de avond van de 22ste Juli, dus vier dagen vóór de moord,
heeft
hij de deur van de vorster met stenen bekogeld. „Compt
daer
eens
uyt, ick sall u wachten!"
Van
binnen werd geroepen, dat de vorster niet thuis was.
„Ick
sal hem wel opwachten, ick sal hem gaede slaen!"
(Ziet
ge nu hoe schoon het gaat gelijken? Opwachten, gadeslaan...
Alleen
het roer ontbreekt nog.)
Dezelfde
nacht werden de bonen vernield van de vrouw, die bij
de
vorstersfamilie in de kost is. De bonen van de vorster bleven
gespaard,
mogelijk bij vergissing.
*)
Een groot deel ervan vond ik tussen de dingtalen van Deurne in het
Rijks-
archief
te 's Bosch. De vellen zijn in boekvorm gehecht, maar de buitenste
bladen
en de aanhef mankeren. Daarom kon ik de juiste formulering der
vragen
niet
achterhalen. Er waren schijnbaar 4 of 5 „articuls", waarop de
mensem
werden
ondervraagd.
354
Wat
zegt ge van zo'n brutaal gastje? Dat komt hier uit Bakel een
ambtenaar
van justitie in eigen huis bestoken. Maar dat wordt een
tweede
Dielis Vogels!
Op
de dag van de misdaad heeft Peter Dircks nog bij Jenneke, de
vorstersvrouw,
zitten praten om het goed te maken. Hij was maar
za-at,
dus het was niet kwaad bedoeld. Over de bonen repte hij
niet
en werd zeer koel ontvangen.
Het
spreekt vanzelf, dat de moord enige indruk heeft gemaakt
op
een handjevol weerloze hervormden. Van de andere kant heeft
de
eerbied voor het gerecht veel geleden. De christelijke gemeente
is
wel verontwaardigd, maar houdt zich koest en is niet bijster
gerust.
Zo duurt het enige tijd, voordat de vorster, die volstrekt
geen
held is, met zijn vermoedens voor de dag durft komen...
N
a de Gemeene Waarheid weet de drost van toeten noch blazen meer
en
bijt zich als een buldog aan elk dwaas vertelsel vast. Hij laat de
vor-
ster
maar half uitspreken en acht de moord volkomen opgehelderd.
Op
verzoek van Winteroy zendt de landdrost Focanus vijf sol-
daten
onder de vanouds bekende korporaal Jan Otto. In Deurne
worden
zij omtrent Peter Dircks uitvoerig ingelicht, zij gaan op
zoek
en treffen hem in Gestel bij Eindhoven. De 23ste Augustus
wordt
hij gevankelijk naar Deurne gebracht en in de diefkelder
gesloten,
beticht van moord.
Eerst
wordt een acte opgemaakt van hetgeen de gevangene onder-
weg
aan de soldaten heeft gezegd: Zij hadden hem niet hoeven te
halen;
hij zou wel uit zichzelf gekomen zijn, als het de heren
Schepenen
van Deurne had geliefd hem te ontbieden. Huh! Dit
had
hij natuurlijk aan zijn oom, de ketelaar, te danken. Maar het
kon
hem niet schelen; hij zou „met attestatie betoonen, dat hy, als
het
schieten was gebeurt, op een ander lach en slieppe". En toen
de
korporaal sprak van het schieten in de Peel, was Peter Dircks
van
mening, „dat hy daer wel soude affgecomen hebben, hadde
hij
aen den drossaert vier rixdaelders willen geeven".
Alstublieft,
dat is voor mijn Heer van Winteroy. Hij schreeuwt
en
vloekt, dat het schaduw geeft.
De
schepenbank houdt bijna dagelijks zitting. Maar niemand
spreekt
van schavot en beul, als in de tijd, dat de dieven waren
gevangen
op Den Heytrack. De paapse bevolking voelt zich thans
veel
beter op haar gemak. Nu staan zij niet meer met lege handen,
355
nu
hebben zij óók een martelaar en het voordeel is, dat hij nog
leeft.
Peter
Dircks begint van meet af aan zijn zaak te bederven:
Waar
was hij tussen tienen en twaalven in de nacht van de moord?
Wel,
dat kan hij precies vertellen. Hij lag te bed bij zijn moei in
Bakel...
Dit moet nader onderzocht worden en Peter Dircks gaat
weer
de kelder in.
De
ingezetenen zijn bekomen van hun schrik voor het gerecht en
niet
zo voorzichtig meer. Al dadelijk is men het eens. dat de
nieuwe
martelaar een grote fout maakt. W an t hij liegt en dat is
tot
daartoe, maar hij liegt averechts verkeerd! En hij moest wel
liegen,
omdat hij de dag na de moord met een leugen is begonnen.
Gelijk
alle papisten van Deurne, heeft ook Peter Dircks van Bakel
die
Zondagochtend zijn geweten onderzocht. En hij was niet vol-
komen
gerust. Ten aanhoren van een ongeteld aantal mensen heeft
hij
toen op de markt gezegd, „dat hy blyde was te dien tyde
niet
te Doerne geweest te syn". Hij deed, alsof hij recht van
Bakel
kwam. En dat kon ook best, want het liep al tegen de
middag
en Bakel is maar vijf kwartier gaans.
Jan
van den Boomen gaat eens verstandig praten met Harmen
Willems.
Het gevolg is, dat Harmen uit eigen beweging naar het
rechthuis
stapt en een verklaring aflegt... De nacht van de moord
heeft
Peter Dircks bij hem aan huis geslapen en is om negen uur
naar
bed gegaa'n...
Dit
geeft een harde bons van onze drossaard op de schepentafel.
't
Is al goed; we hébben hem!
Wacht
evekens, zegt Michiel Goloffs. Is Peer heel de nacht
thuis
gebleven, Harmen?
Daar
kan Harmen zelfs geen geuzeneed op zweren. Hij zelf lag
van
eigens achter het wijf in de koets en de jongen sliep op zolder.
Ah!
De drost staat op met een gebaar, dat Harmen Willems al kan
inrukken.
W e weten genoeg!
Maar
Goloffs houdt zich koppig aan zijn gezond boerenverstand:
Kan
Peter Dircks zijn uitgegaan en teruggekomen, zonder dat
Harmen
en zijn volk het moesten gewaarworden?
Winteroy
loopt ongeduldig heen en weer... Die eigenwijze Goloffs
doet,
alsof hij procureur speelt in plaats van president!
Harmen
trekt de schouders op. Dat kan hij niet zeker zeggen.
Hij
heeft de hond niet gehoord en die zou naar alle gedacht wel
356
geblaft
hebben, als er iemand stillekens wegging en weer binnenkwam.
Of
't zou mardi héél stillekens moeten gebeuren.
Moeten
we dan aannemen, dat Dircks niet ongemerkt kon komen
en
gaan?
Winteroy
stampt door de schepenkamer, alsof hij deze domme
vraag
onder zijn voeten wil uitdoven.
Kijk,
daar heeft Harmen niet zo goed op nagedacht. Dat zou hij eens
met
zijn wijf moeten bepraten, 't Kan zijn, 't kan zijn van niet...
En
zij kunnen proberen wat zij willen, de boer heeft zijn les goed
geleerd.
Hij zal niet meer loslaten dan hem is toegestaan. Maar
ook
niet minder.
Wèl
heeft hij gedacht, dat de jongen geen roer had. En als ze
maar
weten, dat er bij ons nóóit schietgeweer in huis is geweest!
Nu
springt Winteroy ertussen. Daar heeft Harmen Willems zich
niet
mee te moeien! Hij heeft alleen maar te antwoorden. Dat roer
komt
wel terecht; daar zal het gerecht wel voor zorgen. Met dat
geleuter
van die boeren hier altijd.
Ja,
kijk ereis hier. Harmen bedoelt er niets mee. Hij weet er niets af,
hij
heeft
alleen maar gehoord, dat Jacob Geurts geschoten was. Als dat
zo
is, dan moet er toch een roer aan te pas gekomen zijn, dacht hij zo
bij
zijn eigen. Maar hij is niet goed geleerd, hij is maar 'ne lompe-n-
boer.
Mijn Heer Drossaard zal het van eigens beter weten.
Harmen
grijnst en knipoogt naar Jantje van den Bosch, die een
kleur
krijgt en scheel kijkt. Hij kan gaan.
Bij
deze onthulling blijft Peter Dircks even brutaal... Waarom
hij
de eerste keer gelogen heeft? Omdat die van Deurne hem al
één
keer valselijk beticht hebben van dat schieten in de Peel. Het
lustte
hem niet nóg eens voor zondebok te spelen. Hij voelde wel
aankomen,
dat dieje vorster van hier, die een pik op hem heeft,
hem
wéér het vuur aan de schenen zou leggen. En hij heeft die
hele
Jacob Geurts nooit van dichtenbij gezien, noch gesproken,
laat
staan geschoten. Kende hem niet eens, wist alleen, dat hij
te
boek stond als een grote schelm.
President
en schepenen voelen het bezwaar. Niemand kan verklaren,
dat
de gevangene nooit iets met de vermoorde martelaar te
doen
had. Ze kenden elkaar hoogstens van gezicht. En het roer!
Willem
de schutter wordt aan het werk gezet. Alle Deurnse roeren
zijn
nog aanwezig. En volgens de verklaringen zijn ze al die tijd
357
niet
van hun plaats geweest, evenmin als het jachtgeweer van
Dircks
in Bakel. En een roer steekt ge niet in uwen zak.
Wel
krijgt hij enkele aanwijzingen bijeen, die volgens Winteroy
zeer
bezwarend zijn. Ditmaal heeft hij de vogel in de hand, heren
schepenen!
Nu neemt hij zelf het woord:
Is
Peter Dircks de eerste dagen van Oogst niet in Venray geweest,
bij
Peter Swijen in de herberg?
Dat
kan best zijn; hij komt in zoveel herbergen.
Heeft
hij daar niet over de moord gesproken en gezegd: „Daer
sullender
corte daghen noghal meer volgen; daer moeten er te
Doerne
noch vijf of ses aen, die men quijt moet sijn, dan sal 't tot
Doernen
eerst deughen?"
Ja-zéker
heeft hij dat gezegd. Dat weet hij nog goed.
Hahaa!
Vorster, schrijf op. Dat is dus goed geweten, dan gaan
we
verder: Heeft hij niet, sprekende over Jacob Geurts, tegen enen
Frans
Racken uit Bakel gezegd: „Daer is aen dien schelm niet
gelegen,
daer sullender wel meer volgen?" .
Ja,
dat heeft hij óók gezegd.
Haháá!
Vorster, schrij—
Wàt
haháá? Niks haháá! Mag Peter Dircks somwijlen niet zeggen,
wat
heel Deurne zegt? In heel ons kwartier heeft hij nog geen mens
gesproken,
die er anders over denkt. De grootste mannen van
Deurne
praten precies eender. Hij kan er wel honderd aanwijzen;
laat
ze maar komen. Ha-háá... En of het gejudas nu stillekens aan
is
afgelopen? Met hunnen diefkelder! Hij is die nacht bij Harmen
Willems
niet van huis geweest, hij had geen roer en die Jacob den
Snijer
kende hij alleen van horenzeggen. Hij heeft niet geschoten,
maar
geslapen. En van een grote muil is hij nog nooit verschrokken,
dus
mesjeu de geleerde drossaard kan zijn moeite sparen. Haháá!
De
gevangene wordt weggeleid en de Dingbank zit beteuterd te
kijken.
Zij hebben een fijn instinct voor de waarheid... Een vranke
vlegel,
dat gastje, veel te vrank voor een sluipmoordenaar, die weet,
dat
zijn kop wezenlijk in 't geding is.
Hoort
eens aan! Daarbuiten roept hij tot het volk: „Ze zouden wel
willen,
als ze maar konnen!" Hij wordt toegejuicht als een kampioen...
Laat
uw eigen niet vangen, Peerken, ze maken u niemendal!
De
president Goloffs begint te voelen, dat een levende martelaar
nog
gevaarlijker is dan een dode.
358
|