CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 38 (van 42)

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

„Daer is aen dien schelm niet gelegen, daer sullender

wel meer volgen!"

Het was zo'n harde knal, dat heel de buurt, die nu Korte Steenweg

heet, klaarwakker moet zijn geweest. En terstond breekt een hels

getier los van waakhonden. Even later gilt een vrouwenstem van

hulp en moord.

Meester Aert van Hoeck springt uit bed, schiet in zijn boks en

gaat barrevoets de straat op. Hij weet dadelijk, waar hij moet

zijn: schuin tegenover, aan het armenhuis. Daar is 't altijd te doen.

Het is omtrent half twaalf in de nacht van 26 Juli. Jacob Geurts

van der Horst, gezworen klerk van de heerlijkheid Deurne, is reeds

op bed gelegd, „sonder veel kennisse meer te hebben connen doen".

De meester loopt even naar huis om kousen en schoenen aan te doen.

Bij zijn terugkomst vindt hij Goort Jacobs, de oudste zoon, tegen

de deurstijl geleund, sidderend over heel zijn lijf. En de jongeman

braakt. Want hij heeft het gezien: ons-vader heeft wel vijftig korrels

grote ganzenhagel in zijn rug. Maar hij leeft nog.

Meester Aert is op slag van zijn nieuwsgierigheid genezen. Haastig

biedt hij aan om Laurens de Lou en de schepen-barbier Hendrick

Bogaerts te gaan halen. Anne Geurts, de huisvrouw, loopt jamme-

Rend een eind mee om die van De Swaen te waarschuwen.

Want niemand laat zich zien. Ook de buren weten, waar het nood-

geschrei vandaan kwam. Er zijn vrouwen, die heuren manskerel

bij de hemdslip vasthouden. Zij denken eerst en vooral aan het

rechthuis, aan het gesar van de heer, het geloei van de drost, aan

de praatjes... Moeit er uw eigen niet mee! Voor zo'n schelm als

Jacob den Snijer uw eigen in processen gaan steken?

Hendrick Bogaerts is nog niet naar bed. Hij is deze Zaterdag-

Middag in gezelschap van de president Goloffs, Jantje van den

Boscli en de armmeester Jan Aert Claus naar Liessel geweest,

waar Jacob Goorts „de penne heeft gevoert" in het sterfhuis van

de Kinderen Cornelis de Jeger. Na afloop der boedelbeschrijving

349

 

hebben zij samen een paar potten gevat en waren eerst tegen half

twaalf in Deurne terug. Goorts is vanuit een hinderlaag en op

korte afstand in de rug geschoten, toen hij aan de deur stond te

wachten tot hem werd opengedaan. Hij is zonder enig geluid op

de drempel ineengestort.

Omtrent middernacht komen Van Hoeck en Bogaerts in het Derp

en kloppen Meester Laurens uit zijn bed. Zij vragen, of hij eens

bij Jacob Goorts gelieft te komen, want die is erg geschoten. Zij

vragen het tweemaal en krijgen hetzelfde antwoord: „Ick en heb

er geen verstand af, ick en can daer genen dienst aen doen; ghij

sult om eenen meester (chirurg) moeten gaen."

Terug bij het armenhuis, vernemen zij, dat Evert Segers zijn knecht

al naar Asten heeft gestuurd om een barbier te halen. De vorster

is ter plaatse, evenals de predikant met nog enkele lidmaten en

regenten. Maar alle Roomse boeren houden hun deuren toe.

Het is niet alleen de vrees voor het gerecht. Eerst nu kunt ge zien,

hoe Jacob den Snijer zich gehaat heeft gemaakt. Diezelfde Zondag-

morgen in alle vroegte ontmoet Meester Laurens de vrouw van de

dekker, Anneke Willems.

„tHeeft te nacht soo gehagelt, hebder niet van gehoort?"

Neen, zegt Anneke.

„tHeeft er soo gehagelt in Jacob Goorts syn rug en billen," antwoordt

hij, ‘spodts gewyse’.

Laurens de Lou is nu 59 jaar, een der bekwaamste en aanzienlijkste

ingezetenen, leider van de Roomse politiek tegen de heer.

Neen, die van Deurne huichelen niet... Een laffe sluipmoord? Dat

kan best zijn. Maar twintig jaar lang hebben zij gezegd, dat de

gluiperige judas niet op zijn bed zou sterven. Zij hebben het galgen-

aas zien opklimmen tot het hoge ambt van schepen-secretaris. Bij

eender welk papier, dat zij nodig hadden, stonden de beste mensen

van Deurnsen bloede hun muts te mishandelen voor een wild-

vreemde schavotspringer, die troonde in het rechthuis, die genoot van

zijn geuzenmacht en zijn haar terughaalde. Willem de schutter heeft

al die tijd een „merckelyck" handgeld verdiend als bemiddelaar

tussen de inwoners en de griffie. W an t ge hebt er iets voor over,

als ge die giftige pad maar niet hoeft te zien...

Laffe sluipmoord? Het is mardi goed gedaan! En 't had veel eerder

350

 

moeten gebeuren. Als de fielt nu maar kapot gaat, ziet ge eindelijk,

dat er nog een God bestaat, en daarmee uit!

Leefdael stelt zijn eigen arts, Sybrandt Rusyn uit Den Bosch, ter

beschikking van zijn trouwe verklikker. Maar Meester Sybrandt

komt te laat. Jacob Goorts sterft in de vroege Maandagmorgen, na

ruim een dag zonder bewustzijn te hebben geleefd. De Roomse

God heeft zich doen gelden.

De predikant trommelt haastig zijn kudde bijeen en klimt op de

preekstoel. Heet van de naald verklaart hij Jacob den Snijer tot

martelaar van Gods Kerke. In zijn vervoering struikelt hij over de

gemeenplaatsen en roept uit: „Het zaad der martelaren is het bloed

des Geloofs!"

Maar voorlopig trekt dit martelaarschap minder aandacht dan de

vraag, wie deze sluipmoord op zijn geweten mag hebben. En alleen

met geschreeuw is het mysterie niet op te lossen, heer Drossaard!

Daar kunt ge lang over peinzen, ge vindt geen enkel houvast,

behalve dat de moordenaar een papist moet zijn, anders ware Jacob

Goorts geen martelaar.

Winteroy is niet de enige, die zich het hoofd breekt; heel het

dorp is ermee doende en niemand die enig vermoeden kan be-

denken. Op een dronken avond of in woede zouden velen in staat

zijn de schelm dood te slaan als een hond. Maar urenlang op het

vinketouw zitten en dan bij volle verstand — neen! Daar durft

men zijn grootste vijand niet voor aanzien.

O ja, Dielis Vogels is dood; wist ge dat al? Op de tweede Decem-

ber van 't vorig jaar is hij nogal schielijk gestorven, terwijl hij op

visite was bij De Visschere in Gemert. Met een kapotte hand had

hij een pasgestorven koei afgeslacht en hij voelde zich al koortsig,

toen hij in Gemert aankwam. Zijn hand en zijn arm zwollen op

tot wel drie keer de gewone dikte. Hij was nog maar 54 jaar en

pas drie weken getrouwd.

Nu hoort ge zeggen; 't Is maar goed, dat Dielis uit de tijd is.

Niet dat men hem tot deze moord in staat acht, lieve-hemel neen!

Niemand in Deurne was zo bang, dat hij ooit van lafheid zou

worden verdacht, als Dielis. Maar hij heeft wel honderd keer ge-

dreigd Jacob den Snijer een kopken kleiner te maken. Dat weegt

zwaar bij mannen van het gerecht, vooral wanneer zij geen raad

weten.

351

 

Maar als het dáár op aankomt, hoe vaak is Geurts al niet ver-

moord, achter het bier, rond het vuur, ja zelfs in de kapel? Heeft

Wilbert de Peerdenzot toen bij Bruystens niet gefoeterd, omdat

niemand bekwaam genoeg was de judas een schot hagel door zijn

verdoemenis te jagen? Let wel: een schot hagel! Gelukkig woont

hij al zes jaar in Hom en juist die Zondag is hij niet in Deurne

geweest. Hij komt zowat alle veertien dagen.

Neen, als ge 't daar gaat zoeken, lijkt het veel op hetgeen de

schutter zei van Marie de Waellin: Wie eigenlijk niet? Maar van

Dielis staat het zwart op wit; hij is ervoor gecalangeerd geweest.

Als die van Deurne zelf geen licht zien, hoe moet dan een volks-

vreemde drost, die nauwelijks vijftig boeren bij name kent, de

moordenaar vinden? Het enige, wat hij kan doen, is drukte maken,

zijn ijver tonen. Van gebrul blijft niets hangen. Papier!

Hij houdt eindeloze interrogatoriën over ieder kletspraatje, dat

hem ter ore komt. Dinsdags na de moord staat Lysken van Jantje

den Beul bij De Swaen te praten met Marie, de dochter van

Evert Segers, wanneer Hendrick Lammerts voorbij komt gevaren

op de tiendkar. Juist op dat ogenblik zwiert een grote zwerm

schreeuwende kauwen rond de toren. Zoiets voorspelt een lijk,

naar iedereen wel ondervonden heeft. Dus Hendrick geeft Lysken

een wijs knipoogje en roept: „De raven tieren soo, daer moeten

al meer Geusen voort, sy sullender noch al meer wech haelen, sy

comen om uwen man!"

Jantje onder de geuzen te rekenen, is op zichzelf al koddig. Nog

geestiger, hem deswege naar het leven te staan. Lysken doet haar

mond al open voor een luimig antwoord, maar een harde elleboog

van Marie Evert Segers stoot haar bijtijds de adem uit de lenden.

Want in De Swaen wordt met de moord niet gespot. De namen

Evert Segers en Jacob Geurts zijn al te vaak in één adem genoemd.

Nu het grapje onbeantwoord is gebleven, kan er een drama van

gemaakt. Van Marie, langs haar vader en de vorster Van Schayck,

belandt de historie bij de drost. Prachtig, wéér twee vellen papier.

Op Vrijdagmorgen, de achtste van Oogst, vindt men aan de huizen

van enkele hervormden, onder anderen bij Hendrick Bogaerts, een

stuk papier van een hand groot op de deur geplakt. Daarop zijn

,,drie formen van mannekens geschildert" en staat vrij onbeholpen

doch goed leesbaar geschreven: Soo sall men de Geussen doot-

352

 

schieten. De mensen denken seffens aan de leerlingen van Meester

Aert van Hoeck, mompelen iets van snotbengels en gooien het be-

Wijsstuk in het vuur. Eerst drie dagen later, en dan nog bij toeval,

komt Winteroy dit misdrijf te weten. Papier!

Van schooljongens wil hij niet horen; het wordt een uitgebreid

grote-mensen-onderzoek, waarbij men de moord haast zou ver-

geten. De daders liggen op het kerkhof. De school, die ook op

het kerkhof staat, blijft ongemoeid. Kunt ge begrijpen: hij zal

van een serieuze moord een kinderspel gaan maken!

Nu wordt de serieuze moord een klucht. Mijn Heer Drossaard is

niet tevreden met het stapeltje, hij gaat een boekwerk aanleggen.

Ten einde raad vordert hij van de schepenbank het houden van

de „gemeene waerheyt", een eerbiedwaardige instelling van Oud-

Germaanse oorsprong.

Dit is geen kleine onderneming. En een ongehoorde tijdverknoeiing;

er zijn weken mee gemoeid. De rotmeesters krijgen aanzegging

met hun manschappen bij het rechthuis te compareren. En dan

defileren alle ingezetenen van de heerlijkheid langs de Dingbank

om onder ede gehoord te worden op vraagpunten.

Het wordt een vrolijke boel, daar op het kasteelplein. Ge treft er

mensen, die ge haast nooit te zien krijgt. In tijden hebben we niet

zo n plezier gehad. Allengskens verandert de schrik voor het recht-

huis in overmoed. En Jonker van Winteroy is goed op weg al

zijn overwicht te verspelen. Van tijd tot tijd vliegt het venster

open en het rode hoofd van de drost brult, dat ze mordiou stil zijn;

hij kan zijn eigen woorden niet meer verstaan!... Het duurt niet

lang, of hij wordt vierkant uitgelachen.

Buiten is niets dan gekheid gemaakt en als een nieuwe getuige

binnenkomt, vliegen allerlei kwinkslagen en zotte raadgevingen

nog rond zijn oren. Sommige comparanten krijgen in gebannen

vierschaar een lachkramp, die niet meer ophoudt... Het is al zo'n

flauwe komedie en dan ziet ge daar ineens dat geleerd gezicht van

Jantje den Beul achter de schepentafel zitten. Dat is te veel voor

énen mens!

De antwoorden zijn haast woordelijk eender. De getuigen verklaren

„alleenlyck te hebben gehoort, dat Jacob Goorts geschooten was".

Ook wel, dat er „pampierckens gepleckt waren". De Gemeene

353

 

Waarheid wordt een boek, waarin niets te lezen staat. *)

Dan wordt de klucht weer een drama.

De vorster van Schayck heeft nog wat te vereffenen met ene

Peter Dircks uit Bakel. Peter is maar 21 jaar, doch heeft al naam

gemaakt, vooral in Deurne. Hij staat bekend als snoever, waag-

hals, gelagkamer-held en stroper. Zijn ouders zijn welgestelde

burgermensen; zijn moeder is een zuster van Dries Peters den

Ketelaer, zwager van de pastoor. En Peerken is een bedorven

kindje.

Het vorig jaar was hij met een gezelschap stropers in de Peel

onder Deurne en schijnt toen — men zegt bij ongeluk — ene

Baltus Adams van Geldrop „int dick van syn beenen" te hebben

geschoten. En Adams is enkele weken later aan deze verwonding

overleden... Peter Dircks werd van 's herenwege ingedaagd, doch

verscheen niet. Schepenen van Deurne hebben de zaak laten rus-

ten, omdat het maar vreemdelingen waren, en het veel te lastig

uit te maken was, of het misdrijf inderdaad op Deurns gebied

was gepleegd.

Dat is al één schot hagel en één lijk op naam van Peter Dircks.

De jongen is om de haverklap in Deurne, ofschoon hij om zijn

slecht gedrag bij zijn oom, de ketelaar, niet meer ontvangen wordt.

Hij schijnt hier achter een dursken te zitten. En vrienden heeft hij

genoeg, want de stuivers zitten hem los in de zak.

In de avond van de 22ste Juli, dus vier dagen vóór de moord,

heeft hij de deur van de vorster met stenen bekogeld. „Compt daer

eens uyt, ick sall u wachten!"

Van binnen werd geroepen, dat de vorster niet thuis was.

„Ick sal hem wel opwachten, ick sal hem gaede slaen!"

(Ziet ge nu hoe schoon het gaat gelijken? Opwachten, gadeslaan...

Alleen het roer ontbreekt nog.)

Dezelfde nacht werden de bonen vernield van de vrouw, die bij

de vorstersfamilie in de kost is. De bonen van de vorster bleven

gespaard, mogelijk bij vergissing.

*) Een groot deel ervan vond ik tussen de dingtalen van Deurne in het Rijks-

archief te 's Bosch. De vellen zijn in boekvorm gehecht, maar de buitenste

bladen en de aanhef mankeren. Daarom kon ik de juiste formulering der vragen

niet achterhalen. Er waren schijnbaar 4 of 5 „articuls", waarop de mensem

werden ondervraagd.

354

 

Wat zegt ge van zo'n brutaal gastje? Dat komt hier uit Bakel een

ambtenaar van justitie in eigen huis bestoken. Maar dat wordt een

tweede Dielis Vogels!

Op de dag van de misdaad heeft Peter Dircks nog bij Jenneke, de

vorstersvrouw, zitten praten om het goed te maken. Hij was maar

za-at, dus het was niet kwaad bedoeld. Over de bonen repte hij

niet en werd zeer koel ontvangen.

Het spreekt vanzelf, dat de moord enige indruk heeft gemaakt

op een handjevol weerloze hervormden. Van de andere kant heeft

de eerbied voor het gerecht veel geleden. De christelijke gemeente

is wel verontwaardigd, maar houdt zich koest en is niet bijster

gerust. Zo duurt het enige tijd, voordat de vorster, die volstrekt

geen held is, met zijn vermoedens voor de dag durft komen...

N a de Gemeene Waarheid weet de drost van toeten noch blazen meer

en bijt zich als een buldog aan elk dwaas vertelsel vast. Hij laat de vor-

ster maar half uitspreken en acht de moord volkomen opgehelderd.

Op verzoek van Winteroy zendt de landdrost Focanus vijf sol-

daten onder de vanouds bekende korporaal Jan Otto. In Deurne

worden zij omtrent Peter Dircks uitvoerig ingelicht, zij gaan op

zoek en treffen hem in Gestel bij Eindhoven. De 23ste Augustus

wordt hij gevankelijk naar Deurne gebracht en in de diefkelder

gesloten, beticht van moord.

Eerst wordt een acte opgemaakt van hetgeen de gevangene onder-

weg aan de soldaten heeft gezegd: Zij hadden hem niet hoeven te

halen; hij zou wel uit zichzelf gekomen zijn, als het de heren

Schepenen van Deurne had geliefd hem te ontbieden. Huh! Dit

had hij natuurlijk aan zijn oom, de ketelaar, te danken. Maar het

kon hem niet schelen; hij zou „met attestatie betoonen, dat hy, als

het schieten was gebeurt, op een ander lach en slieppe". En toen

de korporaal sprak van het schieten in de Peel, was Peter Dircks

van mening, „dat hy daer wel soude affgecomen hebben, hadde

hij aen den drossaert vier rixdaelders willen geeven".

Alstublieft, dat is voor mijn Heer van Winteroy. Hij schreeuwt

en vloekt, dat het schaduw geeft.

De schepenbank houdt bijna dagelijks zitting. Maar niemand

spreekt van schavot en beul, als in de tijd, dat de dieven waren

gevangen op Den Heytrack. De paapse bevolking voelt zich thans

veel beter op haar gemak. Nu staan zij niet meer met lege handen,

355

 

nu hebben zij óók een martelaar en het voordeel is, dat hij nog leeft.

Peter Dircks begint van meet af aan zijn zaak te bederven:

Waar was hij tussen tienen en twaalven in de nacht van de moord?

Wel, dat kan hij precies vertellen. Hij lag te bed bij zijn moei in

Bakel... Dit moet nader onderzocht worden en Peter Dircks gaat

weer de kelder in.

De ingezetenen zijn bekomen van hun schrik voor het gerecht en

niet zo voorzichtig meer. Al dadelijk is men het eens. dat de

nieuwe martelaar een grote fout maakt. W an t hij liegt en dat is

tot daartoe, maar hij liegt averechts verkeerd! En hij moest wel

liegen, omdat hij de dag na de moord met een leugen is begonnen.

Gelijk alle papisten van Deurne, heeft ook Peter Dircks van Bakel

die Zondagochtend zijn geweten onderzocht. En hij was niet vol-

komen gerust. Ten aanhoren van een ongeteld aantal mensen heeft

hij toen op de markt gezegd, „dat hy blyde was te dien tyde

niet te Doerne geweest te syn". Hij deed, alsof hij recht van

Bakel kwam. En dat kon ook best, want het liep al tegen de

middag en Bakel is maar vijf kwartier gaans.

Jan van den Boomen gaat eens verstandig praten met Harmen

Willems. Het gevolg is, dat Harmen uit eigen beweging naar het

rechthuis stapt en een verklaring aflegt... De nacht van de moord

heeft Peter Dircks bij hem aan huis geslapen en is om negen uur

naar bed gegaa'n...

Dit geeft een harde bons van onze drossaard op de schepentafel.

't Is al goed; we hébben hem!

Wacht evekens, zegt Michiel Goloffs. Is Peer heel de nacht

thuis gebleven, Harmen?

Daar kan Harmen zelfs geen geuzeneed op zweren. Hij zelf lag

van eigens achter het wijf in de koets en de jongen sliep op zolder.

Ah! De drost staat op met een gebaar, dat Harmen Willems al kan

inrukken. W e weten genoeg!

Maar Goloffs houdt zich koppig aan zijn gezond boerenverstand:

Kan Peter Dircks zijn uitgegaan en teruggekomen, zonder dat

Harmen en zijn volk het moesten gewaarworden?

Winteroy loopt ongeduldig heen en weer... Die eigenwijze Goloffs

doet, alsof hij procureur speelt in plaats van president!

Harmen trekt de schouders op. Dat kan hij niet zeker zeggen.

Hij heeft de hond niet gehoord en die zou naar alle gedacht wel

356

 

geblaft hebben, als er iemand stillekens wegging en weer binnenkwam.

Of 't zou mardi héél stillekens moeten gebeuren.

Moeten we dan aannemen, dat Dircks niet ongemerkt kon komen

en gaan?

Winteroy stampt door de schepenkamer, alsof hij deze domme

vraag onder zijn voeten wil uitdoven.

Kijk, daar heeft Harmen niet zo goed op nagedacht. Dat zou hij eens

met zijn wijf moeten bepraten, 't Kan zijn, 't kan zijn van niet...

En zij kunnen proberen wat zij willen, de boer heeft zijn les goed

geleerd. Hij zal niet meer loslaten dan hem is toegestaan. Maar

ook niet minder.

Wèl heeft hij gedacht, dat de jongen geen roer had. En als ze

maar weten, dat er bij ons nóóit schietgeweer in huis is geweest!

Nu springt Winteroy ertussen. Daar heeft Harmen Willems zich

niet mee te moeien! Hij heeft alleen maar te antwoorden. Dat roer

komt wel terecht; daar zal het gerecht wel voor zorgen. Met dat

geleuter van die boeren hier altijd.

Ja, kijk ereis hier. Harmen bedoelt er niets mee. Hij weet er niets af, hij

heeft alleen maar gehoord, dat Jacob Geurts geschoten was. Als dat

zo is, dan moet er toch een roer aan te pas gekomen zijn, dacht hij zo

bij zijn eigen. Maar hij is niet goed geleerd, hij is maar 'ne lompe-n-

boer. Mijn Heer Drossaard zal het van eigens beter weten.

Harmen grijnst en knipoogt naar Jantje van den Bosch, die een

kleur krijgt en scheel kijkt. Hij kan gaan.

Bij deze onthulling blijft Peter Dircks even brutaal... Waarom

hij de eerste keer gelogen heeft? Omdat die van Deurne hem al

één keer valselijk beticht hebben van dat schieten in de Peel. Het

lustte hem niet nóg eens voor zondebok te spelen. Hij voelde wel

aankomen, dat dieje vorster van hier, die een pik op hem heeft,

hem wéér het vuur aan de schenen zou leggen. En hij heeft die

hele Jacob Geurts nooit van dichtenbij gezien, noch gesproken,

laat staan geschoten. Kende hem niet eens, wist alleen, dat hij

te boek stond als een grote schelm.

President en schepenen voelen het bezwaar. Niemand kan verklaren,

dat de gevangene nooit iets met de vermoorde martelaar te

doen had. Ze kenden elkaar hoogstens van gezicht. En het roer!

Willem de schutter wordt aan het werk gezet. Alle Deurnse roeren

zijn nog aanwezig. En volgens de verklaringen zijn ze al die tijd

357

 

niet van hun plaats geweest, evenmin als het jachtgeweer van

Dircks in Bakel. En een roer steekt ge niet in uwen zak.

Wel krijgt hij enkele aanwijzingen bijeen, die volgens Winteroy

zeer bezwarend zijn. Ditmaal heeft hij de vogel in de hand, heren

schepenen! Nu neemt hij zelf het woord:

Is Peter Dircks de eerste dagen van Oogst niet in Venray geweest,

bij Peter Swijen in de herberg?

Dat kan best zijn; hij komt in zoveel herbergen.

Heeft hij daar niet over de moord gesproken en gezegd: „Daer

sullender corte daghen noghal meer volgen; daer moeten er te

Doerne noch vijf of ses aen, die men quijt moet sijn, dan sal 't tot

Doernen eerst deughen?"

Ja-zéker heeft hij dat gezegd. Dat weet hij nog goed.

Hahaa! Vorster, schrijf op. Dat is dus goed geweten, dan gaan

we verder: Heeft hij niet, sprekende over Jacob Geurts, tegen enen

Frans Racken uit Bakel gezegd: „Daer is aen dien schelm niet

gelegen, daer sullender wel meer volgen?" .

Ja, dat heeft hij óók gezegd.

Haháá! Vorster, schrij—

Wàt haháá? Niks haháá! Mag Peter Dircks somwijlen niet zeggen,

wat heel Deurne zegt? In heel ons kwartier heeft hij nog geen mens

gesproken, die er anders over denkt. De grootste mannen van

Deurne praten precies eender. Hij kan er wel honderd aanwijzen;

laat ze maar komen. Ha-háá... En of het gejudas nu stillekens aan

is afgelopen? Met hunnen diefkelder! Hij is die nacht bij Harmen

Willems niet van huis geweest, hij had geen roer en die Jacob den

Snijer kende hij alleen van horenzeggen. Hij heeft niet geschoten,

maar geslapen. En van een grote muil is hij nog nooit verschrokken,

dus mesjeu de geleerde drossaard kan zijn moeite sparen. Haháá!

De gevangene wordt weggeleid en de Dingbank zit beteuterd te

kijken. Zij hebben een fijn instinct voor de waarheid... Een vranke

vlegel, dat gastje, veel te vrank voor een sluipmoordenaar, die weet,

dat zijn kop wezenlijk in 't geding is.

Hoort eens aan! Daarbuiten roept hij tot het volk: „Ze zouden wel

willen, als ze maar konnen!" Hij wordt toegejuicht als een kampioen...

Laat uw eigen niet vangen, Peerken, ze maken u niemendal!

De president Goloffs begint te voelen, dat een levende martelaar

nog gevaarlijker is dan een dode.

358