CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 39 (van 42)

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Frater in Christo dilectissime!

Ook Meester Geraerd heeft zich vergeefs geplaagd met het raadsel

van de moord. En hij verwacht niet, dat de dader zijn misdaad

op Den Grootenberg zal komen biechten...

Op een zonnige achternoen in het midden van September klopt

Zuster Goedele bij hem aan. Dat is iets bijzonders, want er zijn

dagen, dat hij geen non voor zijn ogen verdraagt, en die oude

hoentj es weten precies wanneer.

Zuster Goedele griezelt, want daar is een manskerel, die heel de

tijd rond de kapel loopt te draaien. De poort staat open en die

durft zij haast niet meer gaan toedoen...

„Stillekens laten draaien, zuster!", zegt de pastoor flink. „En niets

toedoen."

Maar nauwelijks zijn haar moedeloze voetstappen verklonken, of

hij staat aan zijn „schietgat", het luik, dat uitgeeft op de poort.

Zijn hoenderhok is goed versterkt, maar het nadeel is, dat zijn

uitzicht niet verder reikt dan zijn vestingwal. Aan de poort is

niets te zien, daarom klimt hij op de hooizolder en kijkt uit het

venster.

Ja, daar loopt de manskerel; Geraerd kijkt hem op de rug... Op

deze afstand gezien lijkt de mens heel fatsoenlijk, hij heeft een

eerbare hoed op. Maar hij doet vreemd. Aan zijn woeste gebaren

te zien, loopt hij druk in zichzelf te praten... Niet goed bij zijn

verstand?... Wel, mensen, die zich alleen wanen, doen vaak zot;

de pastoor gaat zichzelf maar na. Hoeveel preken, redevoeringen,

ja zelfs spiegelgevechten heeft hij niet geleverd, toen hij hier nog

alleen zat?

Daar komt de vreemde wandelaar weer aan... Een bleek gezicht

valt dadelijk op in een boerenland. Dus geen zwerver, dat was al

aan zijn kleren te zien. Een ambachtsman, of een boer, die lang

ziek is geweest?

Aan de poort doet de man, alsof hij wil binnenkomen, schrikt en

359

 

loopt haastig door, nu naar de kant van Venray. Kijkt schichtig

rond, of niemand hem ziet, en begint weer fel te redeneren .. Hij

komt zo bekend voor; wie is het toch?... Afwachten, als het een

van Deurne is, moet hij vroeg of laat weer passeren. Ja, hij keert

al om...

Verr-deuzeldonk!

Zijn hart slaat op hol, evenals zijn gedachten. In enkele seconden

beleeft Geraerd de gebeurtenissen van tien lange jaren...

 

Anno 1660, het nieuwe verhef van de heerlijkheid. Govert de

Vorster wordt beroofd van zijn ambt, door toedoen van Jacob

Geurts. Daarop volgt het kerkschandaal. De vorstersplaats is

weldra het symbool van overwinning of nederlaag, een oorlogs-

vaandel, dat Leefdael niet meer kan prijsgeven, al zou hij willen.

Jaren en jaren van fnuikende hoop en teleurstelling. Wie zal over-

zien, hoeveel verdriet is geleden in het huisje van Govert Jansen?

Jacob den Snijer krijgt het werk van de vorster, hij plant zijn

achterste op diens eigen stoel in het rechthuis en kleeft zich vast

als een bloedzuiger. Hij zit.

De vorige schoolmeester, Jan Stoffels, een bedaard en welwillend

man, spuwt in al zijn requesten vuur en vlam op de „paepschen

huerlingh" Jan Verhaghen, die hij nooit heeft gesproken. Daarbij

vergeet hij dan Laurens de Lou, die op zijn beurt een ingekankerde

haat heeft tegen alle geuzenschoolmeesters.

Luiaards zullen er altijd zijn. Maar bestaat er iets wreders dan de

arbeid te stelen van een vlijtige mens? Ge berooft hem van zijn

leven en gunt hem niet de rust van de dood. Dan kan een schot

hagel nog edelmoedig zijn.

En het ene drama volgt op het andere. Nelis Goverts, de zoon

van de vorster, wordt volgens plakkaat tot schepen benoemd, of-

schoon hij ongeleerd is en wat achterlijk. Reeds bij de eerste zitting

begint hij voor zijn vader te vechten, beledigt zijn ambtgenoten

Segers en Goorts en wordt ter deure uitgeworpen. Dan volgen de

processen, die altijd iemands overtuiging van eigen recht vergroten

tot redeloze afmetingen. Het wordt een bezetenheid; men nadert

de grens van vervolgingswaanzin.

Nelis wordt op kosten van Die Verkeerde Weereldt naar de Zui-

delijke Nederlanden gestuurd om het doopceel te lichten van de

360

 

aartsvijand. In een dwaze overwinningsroes komt hij terug, beladen

met authentieke acten, zó bezwarend, dat Jacob den Snijer goed

zal doen hals over kop zijn biezen te pakken. Dat is te zeggen:

als wij nog woonden in een land, dat met gezond verstand werd

bestuurd, niet in de verkeerde wereld. Maar nu is Jacob Goorts

het krijgsvaandel. Hij kronkelt zijn voeten om de sporten van de

griffiestoel, hij zit en blijft zitten.

Feylinghius spant zich eerlijk in, haalt zich de grootste ellende

op de hals en bereikt juist het tegenovergestelde. Tot hiertoe is

de vorstersplaats vacant geweest, maar nu benoemt Leefdael zijn

Hendrick van Schayck en de zekere overwinning is een vernie-

tigende nederlaag geworden.

Dan begint de armoe te nijpen. De predikant gaat zo discreet

mogelijk te werk om Govert „alles by te brengen, dat hem in

synen aenstaenden ouderdom en teghenwoordige swackheijdt

soude moogen soulageren". Maar hij kan niet verhinderen, dat de

gewezen vorster weldra te boek staat als „uytte burse van den

armen ende diaconye onderhouden". Govert Jansen, een fiere,

struise kerel, die bij occasie zelf de moedwilligers bij de kraag

pakte, wordt in enkele jaren spierwit, een gebroken man, die als

een vogelverschrikker in zijn kleren steekt. Hij verdient een schamele

stuiver met schrijfwerk voor de paapse boeren.

Wacht! Nu zal onze jolige, fikse Casparus Wachtendorp de zaak

eens gauw in het reine brengen. Opzij!

Ja, hij moet wat doen. Hij kan het onterend vonnis van de weg-

gelopen drost niet goed verteren. Hij vreest, dat de vuile lucht

van zijn onafscheidelijke Jan van Gemert nog aan zijn kleed hangt.

Reeds in April van dat beroerde jaar '67 besluit hij zijn evenwicht

te herstellen met een schone daad van christelijke liefde. Een daad,

door anderen te verrichten, tot meerdere eer en glorie van Dominus

Casparus Wachtendorp, zoals bij liefdewerken meer voorkomt.

En nu beleven wij — om met Dielis Vogels te spreken — een

staaltje van „kouwe gatjesvoelerij", dat in staat is een sterk man

misselijk te maken.

Casparus gaat op visitatie bij Nelis Goverts. Hij gaat alle on-

christelijke haat tegen Leefdael en diens „geledeerde" schepenen

uit de wereld helpen. De vorstersfamilie komt weer in de gunst

van de heer, Nelis wordt weer schepen...

361

 

En ons-vader?... Want Nelis ziet de sukkelaar voor zijn ogen ver-

kwijnen. Schepenambt en seigneuriale gunst mag mijn Heer Predi-

kant cadeau hebben.

Wachtendorp wuift met zijn handen en trekt gezichten, waaruit te

verstaan is, dat hij meer weet dan hij voorlopig kan zeggen. Laat

Dominee maar eens doen; ge zult zien: met Gods hulp komt alles

terecht.

En we kloppen Nelis op de schouder. Kom-kom, hoofd omhoog!

Jezus Christus is er ook nog. En de broederlijke liefde niet te ver-

geten. Het betaamt een christen zijn gemoed te zuiveren en niet

te volharden in boosheid.

Nelis vindt alles goed. Als mijn Heer Predikant wezenlijk gelooft,

dat er hoop is voor ons-vader... Want dat getob is niet langer

aan te zien; daar wordt hij nog zot van.

Lieve, goeie, beste Nelis, maar dat is afgesproken!

Dominee draagt zijn verheven gevoelens naar huis en begint heet

van de naald te schrijven:

 

Ick, Cornelis Goverts, kenne en beleyde, als ongedwongen en van

niemandt gepersuadeert, dat ick my, uyt Christelycke redelyckheyt,

genootsaeckt vinde, uyt beweginge myns gemoets, te moeten be-

kennen, dat Ottho de Visscher, Jan Lamberts, Laureyns de Lauw,

Andries Hendrick Lamberts ende Jan Daniels van Brey *) my

hebben met gelofte van gelt ende presentatie van andere saecken

soo ver bewogen ende misleydt, dat ick voor eenige jaeren my tot

daer toe vergeten heb; dat ick uyt voornoemde redenen Jacob Geurts

ende Evert Segers, schepenen der heerlycke bancke tot Doerne,

in volle gespannen genechte niet en hebbe ontsien te connen in-

jureren . . . .

 

Genadeloos gaat hij verder; geen enkele vrome vernedering blijft

de vorsterszoon bespaard... Nelis wil zijn gemoed zuiveren van zo

een ongelijk zijnen evennaaste aangedaan. Hij wil niet langer tot

een „instrument van boosheyt dienen, maer met den meer gemelten

Jacob Geurts ende Evert Segers in broederlycke liefde leven, als

*) Lammert Colen, een der voornaamste samenzweerders, (naar uit andere

stukken blijkt) wordt door de predikant „vergeten". Want Lammert is officieel

nog „van de religie".

362

 

een Christen betaempt". Hij heeft nooit met redenen en waarheid

iets op deze schepenen te zeggen gehad, beschouwt hen integendeel

als „eerlycke luyden". Nelis Goverts smeekt hun deze fout te

willen vergeven, hij biedt hun zijn „bekentenisse, leetwesen ende

goede genegenheyt" aan om voortaan als een goed ingezetene

met hen te mogen leven.

Dominus Wachtendorp vergeet niet zijn eigen naam tweemaal met

ere te vermelden. Al schrijvende wordt hij zo dol van christelijke

liefde, dat hij alle perken te buiten gaat. Hij vreest nóg niet duidelijk

genoeg te zijn en tot overmaat van ellende, laat hij Nelis aan het

slot de hoop uitspreken, dat hij zodoende „weder in gunste en

vriendtschap van heer en schepenen der heerlyckheyt Doerne mach

geraecken".

Nelis Goverts is niet van de slimsten. Hij heeft lang genoeg school-

gegaan, maar kan lezen noch schrijven. Van zijn ambacht is hij

hoedenmaker eri sedert de dood van onze volksdichter Jacob Joosten

den Hoeymaecker begint hij aardig de kost te verdienen. Heel het

dorp is met de oude vorster begaan, men gunt zijn zoon de penning.

En intussen heeft deze zoon zich ziekelijk opgewonden over het

aanstaande eerherstel voor ons-vader, dat nu nog maar een kwestie

van dagen is. Hendrick van Schayck zal wel naar een andere

plaats moeten uitzien. Of ons-vader wordt voorlopig gezworen

klerk in de plaats van die vuile judas... Nelis ziet geen middelen

meer, hij ziet slechts het doel. En hij zet zijn kruisje onder het

lange verhaal, waarvan Dominee hem in het kort de inhoud heeft

meegedeeld... Ja-ja, wat mijn Heer Predikant schrijft zal van eigens

wel goed zijn...

Maar mijn Heer Predikant is geheel op hol geslagen, hij kan er

niet genoeg van krijgen. Nu gaat hij een vertoning op touw zetten,

waarvan Nelis op het eerste gehoor een beetje duizelig wordt. Een

ogenblik staat de hoedenmaker zelfs op het punt zijn verstand te

gebruiken...

Want hij moet mee naar de neerhuizinge!... Kom, Nelis, we gaan

er een schepenacte van maken, Nelis, een authentiek stuk, dat

bewaard blijft voor het nageslacht, tot stichting van alle christene

zielen, Nelis! Kijk ereis hier, Dominee heeft alweer een nieuw

stuk geschreven, Dominee spaart geen moeite om Nelis te helpen...

„Ick, Casparus Wachtendorp, dienaer des Goddelycken Woorts,"

363

 

ben nu zelf aan het woord. Ik laat de voorschreven Nelis Goverts

nog eens op de buik kruipen en kronkelen, maar nu ten overstaan

van de heer, de grootmoedige Jacob Goorts en de hele dingbank

in volle gespannen genechte! Na een stichtelijke preek over de

broederliefde, na een welluidende „aenmaninge van schuldige en

christelijke plicht en vergevinge over de misdaedt en misgreep van

onzen evenaesten", zullen de schepenen Goorts en Segers zich de

rouw en de belijdenis van Nelis Goverts „wel laeten gevallen".

Zo staat het al geschreven en zo is het reeds bekonkeld. Dit alles

onderteken ik, Casparus Wachtendorp, met een fraaie krul. Tralala!

Wat is het toch plezierig, als ge zo goed zijt!

En ik klop de weerspannige hoedenmaker op de schouder. Ik neem

hem bij de hand, als een vriend in Jesu Christo, ik duw hem zoetjens

in de rug en — ja, Dielis — ik strijk hem bekant over zijn gat. Kom,

beste broeder Nelis! Wees niet langer een werktuig van de Boze.

Jezus roept u!

En broeder Nelis gaat. Met geweld houdt hij zich het witte, ver-

vallen gezicht van ons-vader voor ogen, hij tracht niets te horen

of te zien. Als in een koortsige droom voelt hij van wijdaf de

walgelijke plechtigheid aan zich voorbijgaan. Jacob Goorts durft

hij niet aanzien; zijn maag doet al zo vreemd. Toch ziet hij even

uit een schichtige ooghoek de voldane gezichten van Leefdael en van

die gehate bloedzuiger, de eerwaarde schepen-secretaris. Die tronies

doen hem denken aan de snuit van een fluwijn, dat, stijf gezogen van

bloed, het stervende konijntje loslaat. Krampachtig wringt hij zijn

gedachten naar het witte hoofd, thuis in de hoek van de herd, starend

uit het venster, of Jan Wilberts nog niet komt met zijn attestatie, die

in duplo moet overgeschreven worden... Die hunkerende, werkeloze

handen... W aa r Jan Wilberts toch blijft?...

Ja, ja, ja! Om der liefde Gods, maak het kort, heer Predikant!

 

Willem de schutter gaat het niet slecht, dat weten we. Hij verdient

een aardig handgeld. Twee dagen later hebben die van de Ver-

keerde Weereldt een afschrift. De vieze komedie wordt in grote,

duidelijke letters aan de pui van de herberg gespijkerd en voor-

gelezen aan de ongeleerden. Het dorp spuwt van verachting. Onze

hoedenmaker is een vod, nog te drekkig om uw voeten aan af te

vegen. Bah! Gauw en pot bier om de vuile smaak weg te spoelen!...

364

 

Nelis heeft alles gedaan buiten zijn vader om, dat spreekt vanzelf.

De oude Govert had liever zijn hand afgekapt... En hij begrijpt er

niets van: Claes Franssen zou al vóór de middag zijn request komen

halen. Waa r blijft hij toch?

Na een uurtje zal hij zelf maar even naar Franssen gaan. Hij klaagt

nog tegen Leentje: Ziet ge, hij moet zijn klanten al nalopen; zij

hebben niet het minste respect meer voor hem.

Aan Die Verkeerde Weereldt wordt dadelijk plaats voor hem gemaakt.

Zoveel plaats, dat hij al gauw alleen staat...

De oude vorster gaat niet naar Franssen. Hij weet, dat het request

niet meer nodig is. Niets is nog nodig, ook niet dat hij zijn klanten

naloopt. Thuis loopt hij recht naar de goot en begint te braken.

Bij deze bloeddruk in zijn hoofd treft hem een beroerte. Hij zakt

ineen.

Meester Laurens ziet kans, dat hij er bovenop komt. Het is alleen

de vraag, wat de mens ervan overhoudt.

Wel, Otto de Visschere en zijn schurken hebben hun „gelofte van

geit ende presentatie van andere saecken" tenminste gehouden.

Ook al ging bij hen de strijd meer tegen het Leefdaelse kliekje

dan vóór de vorster, zij hebben eerlijk meegevochten. Maar nu laat

„de gunste van heer ende schepenen" op zich wachten. Casparus

wordt dagelijks zenuwachtiger en bij de eerste aanwezigheid van

de heer stapt hij eens naar het kasteel.

Leefdael is hogelijk verbaasd... Sché-pen-stoel?! Maar die Nelis

Goverts deed immers niet meer dan zijn christelijke plicht. Dat

heeft hij zelf ondertekend!... Werk voor de afgezette vorster? Is

dominee wel goed bij zijn verstand? W e zouden met Nelis Goverts

in broederlijke liefde leven, was de afspraak. En dat dóen we!

De eerste ogenblikken voelt Casparus wel degelijk, dat hij tegen-

over Broeder Nelis in zijn blote billen komt te staan. Maar hal-

verwegen de pastorie heeft hij zich weer goedgepraat... Welbeschouwd

heeft hij de hoedenmaker geen vaste beloften gedaan! En de heer

heeft gelijk: christenplicht gaat boven alle wereldse goederen, dat

is waar ook!

Trouwens, dominee laat die mensen niet in de stee-eek! Hij zal

de pijn zoveel mogelijk verzachten, hij tast eens flink in het zakje

van de Heilige Geest...

W an t het is finaal afgelopen met de hoedenmakerij. Door zijn

365

 

schone daad van christelijke liefde heeft mijn Heer Predikant

een kostwinnend ambachtsman tot steuntrekker gemaakt. En ook

al zouden zij willen, de mensen kunnen niet meer bij de oude Govert

terecht met hun schrijfwerk. Hij zit nu al drie jaar roerloos in zijn

stoel bij het venster. De rechterhelft van zijn lijf is zo goed als

verlamd. Soms mummelt hij, dat er geen God bestaat... Zolang

een hellehond als Jacob den Snijer zijn gestolen ambt uitoefent!...

Eén troost is hem gegund: hij hoeft niet meer naar de kerk.

Maar Nelis, die goed ter been is en van de diaconie leeft, moet

wèl naar de kerk. En zingen, mijnheer! Hij leeft in christelijke

liefde met zijn broeder in de Here, met het volgezogen fluwijn,

dat zich het berouw en de belijdenis van de schuldige Nelis „wel

heeft laten gevallen". Het zijn niet alleen de Zondagsdiensten:

Casparus belegt allerlei devote onderonsjes van anderhalve man en

een paardekop. En daar is de vrome Jacob haantje-vooruit.

Deze tortuur is te veel voor een zwakhoofd als onze hoedenmaker.

Hoe hij ook gaat zitten, telkens worden zijn ogen met duivelse

kracht naar dat voldane gezicht getrokken... De schelm groeit uit

zijn wambuis, wordt vet en stijf van gezogen bloed, het bloed van

ons-vader!...

Dan staan wij op om te zingen. Uit volle borst, Nelis, anders hoort

ge die stem en dat maakt u gek. Ons Borcht en Heyl is God almach-

tigh! *) Harder! Laat duizend stemmen schreeuwen om gerechtigheid

en vergelding. Dat kan zo niet langer! Zien de mensen niet, dat het

ondier al het bloed uit zijn prooi zuigt? Houd op! Geef terug dat

bloed, Jacob Geurts!...

En met zijn fraaie krul heeft Dominus Wachtendorp het doodvonnis

getekend van zijn eigen martelaar.

Nelis hoeft niet meer binnen te komen. De pastoor heeft de be-

kentenis al in zijn zak, voordat hij, een beetje duizelig, van de

hooizolder is geklommen.

En even snel heeft hij partij gekozen... Moord is moord, maar eerst

denkt hij aan de oude Govert, zijn gevangenbewaarder, die een

brandewijntje schonk en hem toestopte in de beddekoets, terwijl

*) 2e regel van Ps. 46 in de berijming van Petrus Dathenus. (Met dank aan

Ds. J. P. E. voor zijn correctie.)

366

 

hij sliep... Hoe kan hij de vorsterszoon helpen? Het ergste is, dat

die jongen uit Bakel in de diefkelder zit. En voor mensen in de dief-

kelder heeft de oud-gevangene Jacobs een zwak plekje in zijn hart.

Wat maakt hij zich bezorgd? Sedert Jacob Goorts tot martelaar is

uitgeroepen, moet Nelis vrij uitgaan. Een geuzenmartelaar kan

niet door een authentieke broeder in de Here vermoord worden,

dat spreekt. Alle Hervormden zijn buiten schot in hun Borcht en

Heyl. Bij plakkaat zijn zij verheven tot een uitverkoren volk, dat

de deugd in pacht heeft. Alleen zij, die op Den Grootenberg

komen luisteren naar ,,de taele der Heydenen" zijn tot deze moord

in staat. Als Nelis Goverts met zijn bekentenis naar het rechthuis

liep, zou men hem niet geloven. Hij zou op staande voet worden

zotverklaard en in een dwangbuis gestoken.

En iedereen is zo bezeten van de martelaarsidee, dat niemand ook

maar uit de verte aan Nelis Goverts heeft gedacht. Toch kon

Jacob Goorts niet zó gehaat zijn, of de vorstersfamilie had voor

deze manslag duizend maal meer reden dan alle Roomsen samen…

Hamerslagen dreunen door zijn lijf, als hij Nelis door de poort ziet

komen... Ja, dat is het gezicht van een half-waanzinnige. Van heel

het onheil der Politicque Reformatie is deze geuzenfamilie wel het

voornaamste slachtoffer. De zoon weet geen raad met zichzelf,

vooral nu Peter Dircks vastzit voor de moord. Hij moet zich uit-

spreken of gek worden. En in zijn jeugd is hem ingeprent, dat bij

een pastoor elk geheim veilig is.

Geraerd opent de deur en meteen valt een grote kalmte over hem. Dat

heeft hij altijd in spannende ogenblikken. Hij tobt alleen van tevoren.

Kijk-kijk, daar hebben we Nelis Goverts. Dat is lang geleden!

Ga zitten. Hoe is 't met vader?

Maar hij ziet, dat de zenuwachtige hoedenmaker voor de zoveelste

keer spijt heeft van zijn besluit. Hij is verlegen om een voor-

wendsel, dat zijn komst verklaart en hem zo gauw mogelijk naar

buiten loodst.

Is er iets met vader? Niets bizonders? Gelukkig maar. Hoe stelt

hij het de laatste tijd?

Nelis praat ernaast; er zijn leemten in zijn gedachtengang. Hij

antwoordt met het uitvluchtje, dat hij eindelijk gevonden heeft...

Hij komt van Venray en hij dacht bij zijn eigen: Kom, laat ik

mijn Heer Pastoor evekens goeiendag zeggen.

367

 

Dat is heel goed gedaan. Maar dat hij toch ga zitten en een beetje

rust. Een pot bier?

Neen, het is heel vriendelijk van Meester Geraerd, maar Nelis

moet voort, hij heeft genen tijd, hij zal maar eens gauw op huis

aandoen.

Nu is de andere vraag doorgedrongen... En och, met ons-vader

blijft alles hetzelfde.

De pastoor schudt het hoofd... „'t Is zunde. Z e hebben de mens

lelijk behandeld, Nelis!"

,Ja, héél lelijk!", barst de zoon los.

Nu gaat het komen, denkt Geraerd. Maar Nelis schrikt van zijn

eigen geluid en doet enkele schreden naar de deur. Dan staat hij

te peinzen, met gebogen hoofd.

Het is een welsprekend zwijgen. Maar het kan niet blijven duren;

de spanning wordt ondraaglijk. De pastoor schaamt zich, dat hij

zo sluw op het vinketouw zit. En toch kan hij niet laten het grote

woord uit te lokken:

Govert de vorster is altijd een oprechte mens geweest, hij heeft

de pastoor destijds zo goed behandeld, als hij maar kon, toen—

Nelis werpt zich op de deur in paniek. Hij is zo ontsteld, dat hij

met zijn bevende handen de klink niet loskrijgt. Geraerd wordt

bang van dat gezicht, schiet toe en vergoelijkt: „Ja, die klink moet

ge kennen."

Nu staat hij vlak bij de hoedenmaker en hoort zich fluisteren:

„Wees maar gerust, Nelis. Alles zal beter aflopen dan ge wel

denkt. Die jongen uit Bakel zal niets overkomen."

„Zou-de-ge da denke, menheer pastoor?" Hij is duidelijk verrast,

krijgt opeens weer hoop... Wéét hij nu, dat hij zich verraden heeft?

„Wel zeker!" zegt Geraerd. „En doe het maar stillekens aan, nietwaar,

Nelis? Stillekens aan en bedaard blijven. Allez, wel thuis dan

en zeg de familie goeiendag."

Nelis Goverts loopt stijf als een kaars de poort uit. Hij vergeet

zijn hoed op te zetten.

 

Al vroeg in dit najaar krijgen we guur weer.

De pastoor tobt over de jongen in de diefkelder. Hij weet niet,

wat hij moet doen. Hij zou de hertsluiden bij zich kunnen roepen

368

 

en dan zijn gedachten wat al te slordig verbergen achter woorden

als: Beste mensen, soms weet ik meer dan gijlie...

Dan knikken zij van ja en denken aan de biechtstoel.

...Ik kan niet alles zeggen, maar wèl, dat ik zeer verbaasd zou

zijn, als Peter Dircks wezenlijk moest overtuigd worden van de

moord op Jacob Geurts....

Kan hij dat doen? Een moordenaar, die komt biechten, is vanzelf

een papist. Dan is de martelaarstheorie bevestigd. Maakt hij zich

niet verdacht? Ook al is hem de deur gewezen, Peter Dircks blijft

een oomzegger van Dries den Ketelaer en van Heylken, de zuster

van de pastoor

Maar het loopt beter af dan hij denkt. Die van Deurne worden

lastig. De zaak gaat niet vooruit en onze martelaar zit al die tijd

te smachten in de diefkelder. Het wordt koud!

Dan begeeft Jnn van den Boomen met een viertal hertsluiden zich in

staatsie naar het huis van de president Goloffs. En zij hebben er

gunstig weer bij: een nijpende Noordooster brengt wat verdwaalde

sneeuwvlokken mee. Zij hebben de Zondagse kleren aan en vatten

bij het binnenkomen de hoed af. Jan doet het woord:

Michiel, het begint ons-geburen te verdrieten, dat de gevangene,

zolang er geen beter bewijs voorhanden is, maar aldoor in de dief-

kelder blijft zitten. Zeker, dat deugnietje mag gerust een les hebben,

maar het moet niet overdreven worden. Als hem iets overkwam,

als hij daar een zware ziekte moest opdoen, zou dat groot oproer

en kwelling geven, waarmee niemand gediend is. Kijk eens, wat

een weer we krijgenI Michiel, wij komen vragen, dat de jongen

wordt gedetineerd op een menselijke manier. Zolang hij niet van

moord overtuigd is, hoeft hij niet slechter dan een beest behandeld

te worden....

Dat is wijs aangelegd van Jnnne! Hij is niet belust op een over-

winning, komt niet met groot geweld de vrijlating eisen.

Michiel Goloffs is van hetzelfde gedacht. De heren gecommitteerden

kunnen op hem rekenen; hij zal zijn best doen. Hij wordt alvast

degelijk bedankt.

Drie dagen later is Peter Dircks in vrijheid gesteld. Maar de ruiten

van het rechfhuis hebben gerinkeld.

Jacob Goorts is plechtig begraven in de kerk, tussen de oude

jonkers van Doerne. Leefdael, die anders bij het geringste op-

369

 

370

 

stootje op hoge poten uit Den Bosch komt, was tot zijn spijt ver-

hinderd door zijn drukke bezigheden als Rentmeester der Geestelijke

Goederen. Maar hij liet in de kerk aflezen, dat op zijn kosten het

graf van zijn vrome schepen-secretaris zal worden gesloten door

een hardstenen zerk met inscriptie. Meester Aert van Hoeck kreeg

opdracht een gedicht te maken als grafschrift. En kijk eens, hoe

schoon het is uitgevallen:

 

Om trouhyt voor Godts woord om iver voor het recht

Syn lagen onderweeg aen Jacop Geurts gelecht.

Als hy uyt syn beroep quam in den avoentstond

Een moorder met een roer hem doodelyck heeft gewondt.

Ter eere sy gedacht den naem van desen man,

Die om Godts woord en 't recht de doot afwachten can.

 

Laurens de Lou is ook dichter en reeds toen verdroegen de poëten

elkaar somwijlen niet al te best. Bovendien heeft hij een ingeroeste

hekel aan alle geuzenschoolmeesters, die zijn ambt uitoefenen.

Laurens komt Die Verkeerde Weereldt binnenvallen en zwaait

het gedicht door de lucht.... Hebt ge dat gezien? Die Aert van

Hoeck is een bovenste-beste, die slaat zonder erg de spijker op

de kop! Luistert: om ijver voor het recht zijn lagen aan dat stuk

hellespijs gelegd.... Maar dat is de zuivere waarheid en het recht

heeft eindelijk gezegevierd! Verder: Ter ere zij gedacht de naam

van deze man.... Taalkundig slaat dit op de moordenaar, als ge

goed leest. Trouwens, Jacob Goorts hóeft Godzijdank de dood

niet meer af te wachten. En al is moord een grouwelijke doodzonde,

in dit geval moogt ge volgens Dichter Aert van Hoeck aannemen,

dat deze man — de moordenaar dus — heel rustig om Gods woord

en 't recht de dood afwachten kan. Ha-ha-ha! Een loze dichter, dat

geuzenmeesterke!

De familie van Govert de vorster vertrekt naar Horst. Daar woont

hun dochter Dingen, die getrouwd is met Goort Jaspers. Onnodig

te zeggen, dat allen opeens weer „Pauschgesindt" zijn. Want die

van Horst zijn geen geuzen gewend.

Nelis maakt weer hoeden.

Omstreeks het jaar 1800, toen de Roomsen hun kerk terugkregen,

is de grafsteen van Jacob Goorts uit de kerk gehaald. Een stuk

ervan doet nu nog dienst als dorpel van de oude sacristie. En de

rest vond Hendrik Ouwerling terug als bodem van een varkenskot.

371