CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 4

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

.... onder conditie hier volgende, te weeten: Dat mynen neve Geraerdt Heynrick Jacobs op die voors. panden ende stucken sall daerop studeren, soo voorts in Philosophie als Theologie tot syn Licentie toe, of wel soo lange als hem gelieven sall te zijn volcomen curs van syn studiën ende nu in humanioribus, sonder contradictie van imanden ...

(Testament van Pastoor Roymans dd. 29 Aug. 1640.)

 

Daar trekt langs de oude baan van Keulen een huifkar de Peel in naar de kant van Deurne. In het gareel staat een dikke Luikerwaal, die gedurig het zware hoofd knikt om u te overtuigen, dat hij er wel komt, als ge maar geduld hebt. En als bij elke kar, die door het rulle zand rijdt, hoort ge het oude, slaperige liedje van klinkende assen, rommelend hout en kreunend leer, steeds wisselend van kadans, al naar de kuilen in het spoor, en toch altijd eender. Naast de voerman zit Meester Geraerd Heynrick Jacobs en hij nadert het einde van een lange reis. Van Leuven is hij gegaan naar Epternaken, in het Luxemburgse. Daar heeft hij zich aan de Abt voorgesteld en zijn hem de papieren overhandigd, die hem zullen doen installeren als pastoor der dubbele parochie Deurne en Bakel. Nu Meyel achter de rug is, heft hij zijn kin en tuurt in de verte, of de toren van Deurne nog niet in het zicht komt. Hij spert de neusgaten voor de vertrouwde geur van zijn eigen land. Zijn grijze ogen worden haast wit van het wijde zonlicht, dat boven de vlakte staat. Zijn hoed heeft hij op de knieën gelegd en de eeuwige wind van de Peel wuift met zijn dik page-haar.

Kijk, hier moeten zij toch binnen de palen van Deurne zijn, is 't niet? ,,Det geleuf ich auch, heer." De voerman is van Roermond. Jacobs wordt er stil van. Een rilling van deugd kruipt over zijn rug. Bijkans tien eeuwen geleden is Sint Willibrord dezelfde weg gegaan. Hier komt zijn rechtstreekse opvolger vol jeugdige moed. En gelukkig weet hij niet, wat hem te wachten staat. Maar hij komt niet in een valse waan. Hij kan zich nauwelijks vergissen in de redenen, waarom hem op zijn leeftijd zo gulhartig

32

 

het schoonste pastoraat der Meierij wordt geschonken. Vóór 25 jaar was de Abt van Epternaken er niet zo slordig mee. Hoe is er niet gekonkeld en geknoeid voor de rijke inkomsten der kerk van Deurne! Onze vette beneficiën kwamen meestal terecht bij hoge kerkelijke titularissen, die niet zelf de last van het officie droegen. Vaak waren zij niet eens priester. Zij streken de gelden op en benoemden een kleine duvelstoejager, die de schone naam kreeg van presbyter curatus en die het werk deed. In die jaren zat de machtige kerk zwaar op de boer en de pastoor van Deurne mag toen een lui, vet baantje hebben gehad, vandaag is het anders. Maar een jongeman van 24 jaar, die als hoogste levensbestemming een lui, vet baantje voor ogen heeft, is er geen van Jacobs en nog wel langs de Roymans'se kant!

Zij hebben hem gewaarschuwd in Leuven en overal waar hij gepasseerd is, in Namen en Echternach, in Luik en Maastricht. Of hij wel goed wist, wat hij deed, of hij wel stevig genoeg in zijn schoenen stond. Hij heeft gezegd, dat hij naar huis ging, niet naar Turkije.

Moederke Ballodt, zijn hospita, heeft al nachten op voorhand niet kunnen slapen. Wat heeft ze niet moeten horen van gruwelen tegen Roomse priesters, daar langs de kanten van Den Bosch en verder heel Holland door! Zo'n gevaarlijk volk als die van Holland vindt ge nergens, op heel de wereld niet. Heeft de-n-Hollander een keer bloed geroken, dan wordt hij razend gelijk een wild beest. En als die geuzen onzen-Geraerd te pakken krijgen, wordt hij gemarteld,erger dan Ons Heer aan 't kruis. Met gloeiende tangen nijpen zij stukskens vlees uit zijn lijf, zij begieten hem met kokende olie, hakken zijn handen af, steken zijn ogen uit en op lest hangen zij hem bij de keel, tot hij dood is. Dan zijn ze nog niet content en snijden zijn hart uit, dat ze aan de honden geven. Leuvense mensen hebben het daarginder zien gebeuren, waar ze bij stonden. Wat moet er van de jongen geworden? Negen jaar heeft hij onder heur dak gewoond, is compleet een eigen kind geworden. O, als ons-Anneke was blijven leven, zou hij nooit de wijding hebben ontvangen en naar dat boerendorp zijn teruggegaan. Dat weet zij heel zeker, al is er nooit een woord van gerept. Maar nu het zo Gods heilige wil is geweest, vindt zij het een geruststelling, dat hij maar pastoor is geworden. Nu kan hij ten-

33

 

minste niet in handen vallen van een boelken, dat hem niet past. Neen, dan gunt zij hem nog liever aan zijn eigen moeder. Zijn lijnwaad, boeken en papieren zijn met voorzienigheid ingepakt, alsook het palmhouten Lieve-Vrouwke, dat hij van ons-Anneken heeft gekregen op haar sterfbed. Als hij nu de boel maar niet te veel overhoop haalt, dan zullen ze daar in Deurne moeten zien, dat hij al die tijd helder en ordentelijk is verzorgd geweest. En dan kunnen ze daar een exempel uit trekken. Want toen het manneken aankwam, zat hij ocharme stijf onder de luis. Hij zei wel, dat hij die onderweg in de logementen had opgedaan, maar dat begrijpt ge. En amaai, wat was hij een boerke! Een spraak als hij had; ge moest ermee lachen. Nu zullen zij versteld staan, daarginder in Peelland, ze zullen hem niet terugkennen, zo treffelijk als Moeder Ballodt hem heeft grootgebracht.

En zij heeft een ferme zak met bollekens meegegeven om uit te delen aan de kinderen. Moeders zien altijd geren, dat ge vriendelijk zijt tegen heur klein'mannen. Een pastoor moet het nu eenmaal hebben van de vrouwlie. Weet hij die op zijn hand te krijgen, dan is hij een eind op scheut. En hij is een smakelijke jongemens om te zien. De laatste dagen werd het haar wel eens te machtig. Als zij dan stillekens en voorzichtig van heur angsten liet blijken, werd hij niet koud of warm. Hij kon slecht geloven, dat de geus in tien jaar tijd van Deurne een rovershol had gemaakt vol menseneters. En als zij hem parforce wilden opeten: wel mocht het hun bekomen! Ja, zo praat de jonkheid. Die gasten zien geen gevaar, kennen geen vrees. Dat is misschien maar goed ook. Zij kan er niets aan verhelpen; het heeft zo moeten zijn. Ons Heer sta hem bij. Bij zijn vertrek hebben zijn leraren hem op de wang gekust als iemand, die de dood tegemoetloopt. Zij hebben hem nagekeken door hun gerede, vluchtige tranen, zoals de aard van die mensen dat meebrengt.

Meester Geraerd is onder al deze aandoenlijkheden een beetje vervelend geworden. Wat kan hem overkomen? Anneke Ballodt is al twee jaar dood. Sedert staat gelatenheid op zijn gezicht te lezen. Dat is te zeggen: als ge niet te veel naar zijn kin kijkt. En vandaag heeft hij op heel de wereld niet één zorg. Vandaag komt hij terug in het barre land van zijn geboorte als een vreemde,

34

 

„Spaanse" priester met een duur „Staats" paspoort. Maar hij is en blijft een zoon van Heynrick Jan Jacobs-Zaliger en Jenneke Roymans uit het Haageind. Na negen lange jaren gaat hij weer eens kijken in het grote prentenboek van zijn jeugd. Wat morgen gaat gebeuren, weet Ons Heer alleen. God schiep het uitspansel en de lucht ziet blauw van dagen...

,Zek hee-eer! Kiek nao det jong." Naast de weg zit het boerenjongetje in zijn elleboog te huilen. Met

 

 

één oog gluurt hij over zijn mouw om de uitwerking van zijn wanhoop te volgen.

De laatste minuten heeft Wilbert achter iedere struik een wolf zien sluipen. In de verte leek de huifkar al even onheilspellend, tot hij Wies van de Roermondse voerman herkende. Zijn tranen zijn deels opluchting, deels een foefje om te mogen meevaren. „Det ist er einen oet Dôrse," zegt Der Hoebert en hij zet de kar stil. Geraerd vraagt, wat er toch in hemelsnaam gaande is. De jongen komt schoorvoetend naderbij, maar geeft geen antwoord.

„Van wie zij-de-gij er ene?"

35

 

„Van — Nelis — Thomesse."

Nelis Thomas? Er wonen veel Nelissen in de heerlijkheid. De vader van deze Cornelis heet dus Thomas. Wacht even: Thomas Jan Goloffs? Die is te jong om al grootvader te zijn. Thomas den Orgelmaecker? Kan ook niet. Het is moeilijk, als er geen bijnamen genoemd worden.

Ook de voerman weet geen raad. Alleen heeft hij „det jong" wel eens bij de smid gezien. „Waar woon-de-gijlie?"

„Op Den Bottel."

Och natuurlijk! Nelis en Anneke Smits. Begin van 't vorig jaar schreef onzen-Aert nog, dat zij Den Bottel hadden gepacht... Christenezielen!

„Maar m'ne goeie vrind, hoe ko-de-gij zo wijd van huis?"

 „Gelope."

„Zij-de-ge verdoold?"

„Neeje."

Dat hij eerst maar op de kar klimt, dan kunnen we verder zien. Aanvankelijk moet er ieder woord worden uitgetrokken. Maar al spoedig begint Wilbert zich onder de gespannen aandacht van twee grote mensen zeer belangrijk te voelen. Hij loopt warm, hij wordt theatraal en overdrijft, zwaait met zijn armen en slaat op zijn dijen. De twee anderen bedwingen hun pret en houden zich verbijsterd.

Als Wilbert zich buiten adem heeft gepraat, brengt Meester Geraerd hem weer op de begane grond. Dus hij kan het thuis niet meer uithouden, jonge-jonge! Sloegen ze zo maar? om niets? voor hun plezier? Dat is haast niet te geloven. Had hij niet een klein beetje op zijn kerfstok?

Jacobs kent Anneke Smits als een van die opvliegende wijfkens met een hart van goud. En als zij in haar kolere schiet, slaat zij niet ernaast.

Gaat Wilbert naar de school? Bij Meester Laurens de Lou, precies. En hij kent altijd zijn les, dat is braaf. Ja-ja, het was Thunis Verhees zijn schuld, dat de bok kapot ging. Maar als Thunis alléén had getrokken, zou de bok nog leven, is 't niet?

En vanmiddag...

Wat heeft hij tegen Thoniske gezegd?

36

 

Jacobs bijt hard op zijn lip. Der Hoebert krijgt een hoestbui en kijkt star naar de kant van Helmond.

Natuurlijk, hij zei het maar voor te lachen, dat spreekt. Maar al wat Dielis Vogels en andere grote mensen zeggen, moet Wilbert niet dadelijk gaan nazeggen! Geen wonder, dat Thoniske kwaad werd van zo'n lelijk gezegde.

,,Es ze 't tènge mich saagten," begint Der Hoebert dreigend. Maar

hij brengt het niet verder en veegt zijn gezicht af in de mouw

van zijn kiel.

Meester Geraerd verandert van onderwerp.

37