Drie
weken na zijn Brusselse reis heeft hij voor de zoveelste keer
aan
Anneke van der Steyl gezegd, dat Jostien van Wilbert na zijn
dood
het palmhouten Lieve-Vrouwke moet hebben. Dat heeft hij
beloofd,
toen zij voor het eerst als bruid naar Den Grootenberg
kwam.
Dit
was niets bijzonders, een praatje om eens wat te zeggen. Hij
is
gewoon naar bed gegaan en ingeslapen.
Maar
dan voelt hij opeens geen bed meer onder zich. Hij zweeft
omhoog
door een donkerblauwe ruimte vol kleurige sterren en
kaarslicht.
En hoe hoger hij stijgt, hoe meer lichtjes hem tegemoet-
komen.
Van heel ver hoort hij zachte orgelmuziek.
Het
gaat sneller en sneller; kaarsvlammen flitsen kort langs hem
heen
in de diepte. Daar boven, heel ginder wijd, vloeien zij samen
tot
één wolk van licht.
Ja,
nu is hij op weg naar de hemel, dat spreekt.
Het
orgel klinkt gaandeweg luider, als op een Zondag, wanneer
ge
wat laat zijt en u naar de kerk haast. En nu hij dichterbij komt,
ziet
hij, dat het geen wolk is van kaarslicht, maar één onafzienbaar
nest
van piepjonge engeltjes, die licht geven met hun vleugels.
Fel
wit licht, dat zeer doet aan zijn ogen.
Maar
kijk toch eens aan! Daar is ons-moeder met Anneke Ballodt.
Zij
weten ervan, komen hem een eindje tegen om hem af te halen.
En
zo schoon heeft hij geen van beiden ooit gezien. Ons-moeder
is
nog jonger dan in de tijd, dat hij op haar schoot zat. En An-
neken's
gezicht is veel fijner dan hij ooit op een Italiaans schilderij
heeft
gezien. Zelfs toen zij in de kist lag, met de blanke pinkster-
bloemen
rond heur haar, was zij niet zo schoon. Zij dragen lange,
glinsterende
gewaden en ijle sluiers, witter dan zilver en hel
als
de zon.
Dat
is een goei ding, dat doet hem plezier, want hij was niet bijster
386
op
zijn gemak. En die twee schijnen goed met elkaar over de baan
te
komen. In die veertien jaar zullen zij heel wat hebben af gepraat.
Wat
is het nu 'gelukkig, dat hij toen met Dingen Verdonschot niet
van
kwaad tot erger is gegaan! Dat zal Anneke wel weten. Hier
weten
ze alles.
Nu
zijn ze vlak bij hem. Zij kijken hem aan en lachen, want op
zo'n
ogenblik kunt ge niets zeggen. Hij voelt zich klein en verlegen,
hij
heeft nooit geweten, dat Anneke zo voornaam was. En
van
wijd in de rondte zijn duizenden ogen op hem gericht. Hij
probeert
te kijken, hoe hij er uitziet, want een oud pastoorken, dat
in
zijn vliegende vaan recht uit bed komt, zou hier kwalijk passen.
Het
is hier veel groter dan op de Peel, want ge kunt ook in de
diepte
kijken en daar wordt hij schrikkelijk draaierig van. Het vaart,
als
ge niets meer onder uw voeten hebt!
Maar
zij komen naast hem staan en vatten zijn ziel bij de hand.
Dat
doet hem goed; hij is nog akelig vreemd, maar zij weten hier
overal
de weg,...
Opeens
barst daar het orgel met groot geweld los, veel te hard.
Het
geluid prikt en schroeit over heel zijn huid. En tjoep! daar
suizen
zij samen omhoog, als een pijl uit de boog. Hij wordt duizelig
en
bang, klampt zich vast aan die handen,... En dan —
In
nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti. Nunc dimitte, Domine!
servum
Tuum in pace....
Anno
Domini 1684, in de klare nacht van 24 op 25 Mei, is Meester
Geraerd
Heynrick Jacobs heel stillekens doodgegaan.
Ge
hadt er geen erg in....
Er
lopen wel duizend manskerels achter de kar. Voorop gaat onzen-
Aert,
hij is nu zes en zestig jaar en één en al kin. Hij wordt gevolgd
door
zijn twee heerzoons. Hendrick is rector van de kerkschuur in
Liessel
en Thony is pastoor van Someren. Daarachter loopt Dries
Peters
den Ketelaer met zijn zoons.
En
dan volgt de oude garde.
Peter
Gevarts Colen is nu al vier en tachtig, maar dat zoudt ge
niet
zeggen. Hij heeft de gouden Pieter van Leuven vermaakt aan
zijn
kleinzoon Peter, die het peerd aan 't lachen heeft gemaakt.
Doch
de jongen zal geduld moeten hebben! Peerken is anno '37
387
door
een wonder van Sint Pieter opgestaan van de pest, want hij
heeft
de Gods gave op haar ergst gehad. Maar dit zal hem niet ver-
hinderen
om bijkans honderd jaar te worden.*)
Naast
hem loopt zijn neef Lammert Thonis Colen. Oude, klapzieke
kwezels
fluisteren, dat hij vroeger eens geus moet zijn geweest.
Zijn
vurigheid is geblust; hij is een heel bedaarde mens, zolang
ge
maar niet over de Zot van Deurne begint, want dan kan hij nog
paars
oplopen. En dat is niet goed voor iemand van zijn jaren, al
is
hij nog maar drie en zeventig.
Dit
is ook de leeftijd van Meester Laurens, maar oei-oei, wat loopt
de
mens er slecht bij! De laatste vier jaar, sinds de dood van Otto
de
Visschere, heeft hij niet veel aard meer gehad.
Want
het is gedaan met de politiek van Die Verkeerde Weereldt.
Otto
is in het harnas gevallen. In '79, bij zijn terugreis van Den
Haag,
waar hij weer tegen Leefdael aan 't rechten was geweest,
is
hij in Bergeik niet goed geworden en nogal schielijk gestorven.
Die
van Deurne vonden het oprecht zunde van de schone, struise
kerel.
Op De Visschere kondt ge wel kwaad worden, maar niet
blijven.
Zijn snorrebaardje was op lest spierwit geworden, maar
zijn
ogen stonden nog even ondeugend in zijn hoofd en wanneer
hij
naar Deurne kwam, had hij allemans praats. De wolf ruit wel
van
baard, maar niet van aard, zeiden de mensen. Ruim twaalf
jaar
woonde hij toen al in Gemert, maar nooit heeft hij ons-gemeente
in
de steek gelaten, als het tegen de Zot ging. En hoe dikwijls
zou
hij wel gezegd hebben: „Schud ze nog eens vol!"?
Daar
zaten onze hertsluiden opeens zonder leider, want Laurens de
Lou
was eigenlijk maar een soort stadhouder van De Visschere.
Zelf
kon hij niet goed wijs worden uit al die krioelende processen.
Hij
heeft lang tegengeprutteld, maar moest wijken voor de nieuwe
generatie.
Dat jonkvolk van bij de veertig heeft geen gevoel voor
die
oude, eerbiedwaardige rechtzaken, zij wilden te allen prijze met
de
Zot gaan accorderen. Ook Jan van den Boomen had gezegd,
dat
het lang genoeg geduurd had. Toen heeft Meester Laurens
toegegeven,
niet zonder gratie, want in het request staat zijn hand-
tekening
bovenaan.
*)
En misschien heeft hij inderdaad een eeuw geleefd. We weten alleen,
dat
hij
in 1600 geboren is en enkele jaren vóór 1700 nog in leven was.
388
Maar
Leefdael liet zich niet door een paar vriendelijke woorden
vangen.
Het heeft de ingezetenen hopen geld gekost; zij hebben
zelfs
grote stukken gemeentegrond moeten verkopen om de Zot
te
„contenteren". Altijd en overal betalen arme mensen de ge-
broken
potten, die grote heren elkander naar het hoofd gooien....
Jan
van den Boomen! Hij is tachtig jaar en steekt zijn neus in de
lucht
als een jonge vrijer. Zijn trouwe hondenogen staan nog even
hel
en doorschijnend, als rijpe, bruine bessen in de volle zon. Maar
zijn
snuitje is zo droog, zo droog! Het lijkt wel gerookt.
Na
de Franse oorlog is hij nog één jaar schepen geweest en toen
hij
zeventig werd, heeft hij de regering aan het jonkvolk over-
gelaten.
Jan bewaart zijn gezond verstand, hij is geen koppige
grijsaard,
die zich met één been in het graf nog onmisbaar waant.
Dit
halve-stuiversmikske van een ventje heeft altijd de moeder
van
Deurne gespeeld. Maar hij is een man! Wanneer Jan van den
Boomen
zijn stem verhief!...
Ook
Jantje van den Bosch loopt tussen de oude regeerders van
Deurne.
Hij is tot de jaren van verstand gekomen. Lysken heeft
geërfd
en sinds hij zich de weelde van de paapse godsdienst kan
veroorloven,
krijgt hij meer en meer respect voor zichzelf. Pas
maar
op, dat ge niet te grof de draak steekt met zijn zotte streken
van
weleer, want dan kan hij nog uit de hoek komen op zijn oude,
onnozele
manier en dan wordt ge door uw beste vrienden onge-
geneerd
uitgelachen.
Wilbert
loopt nog even sierlijk naar het peerd. Hij heeft het palm-
Houten
Lieve-Vrouwken in een linnen zakje geknoopt en steunt
het
voorzichtig in de elleboog. Dat is voor ons-Jostien. Zijn eigen
erfdeel
kreeg hij vier jaar geleden: in zijn sporen rinkelen de twee
zilveren
geuzenpenningen van de pastoor. Nu weet hij, dat Meester
Geraerd
gelijk had, en als ge bij Wilbert een paard koopt, is het
zacht
in de mond en vlug van spoor. Ge hoeft maar te wijzen met
uw
hiel.
En
verder had mijn Heer Pastoor bitter weinig na te laten; kijk
zijn
testament maar na....
De
oude mannen van Deurne schudden het hoofd, omdat het man-
neke
zo jong gestorven is. Het lijkt de dag van gisteren, dat hij als
hekkenspringer
van vier en twintig jaar uit Loven kwam.... Dat is
de
geus en de Peel, zegt Meester Laurens. Die hebben hem in de
389

390
fleur
van zijn leven geknakt. Wat heeft de mens niet afgezien!
Peter
Gevarts vindt het onnozel: Meester Geraerd heeft er altijd
alles
voor gewaagd om de mensen aan een schoon sterfbed te
helpen,
maar zelf gaat hij ocharme zonder erg dood.
Jan
van den Boomen draait zich om en zegt, dat Ons Heer hem
wel
zal willen zonder Leste Sacramenten.
O,
dat is zeker! Zo jong als hij was, hij heeft altijd met beleid
gevochten.
Maar onverveerd! Als het voor de kerk was, kende hij
geen
vrees. En hij heeft het glansrijk gewonnen. De geus kan hier
in
Deurne gerust zijn matten rollen.
„'t
Was dan ook 'ne perdruiter," zegt Wilbert kwaad. En ondanks
alles
moeten zij lachen, omdat het zo koddig verwaand klinkt
Zij
hebben deze peerdruiter begraven, ergens op het Deurns kerk-
hof.
Niemand weet waar.
Zes
jaar later wordt de herberg, waar Die Verkeerde Weereldt
uithangt,
door de erfgenamen De Visschere verkocht aan Jacob
Michiels
Goloffs, die evenals zijn vader president-schepen is ge-
worden.
De jonge Goloffs is een wijs en voorzienig man, hij zet
de
zaak op dezelfde voet voort, maar hij kiest een ander
uithangbord:
IN
DEN PRINCE
VAN
ORAGNIËN
|