CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 5

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Cornelis Thomas, tegenwoordich pachter van de

Hoelfve genoempt Bottel gelegen tot Doorsen, verclaert

dat hij deselve Hoeffve gedurende deze

hueringe in pachtinge heeft vercregen tegens de

Eerw. Vrouwe Johanna van Eyll, Abdisse des

Convents van Bynderen . . . .

 

Wilbert heeft niet helemaal ongelijk. Er hangt de laatste maanden

over Den Bottel een zenuwachtige spanning, die de pachter en

zijn vrouw zeer kittelorig maakt.

Den Bottel is op één na de grootste boerderij van Deurne en wie

dit bedrijf aanpakt, mag wel sterk op zijn benen staan. Nelis heeft

indertijd lang en voorzichtig over de pacht geaccordeerd.

Toen hij inzag, dat hij naar redelijkheid niets meer kon afbieden,

toen het erop aankwam de ceduul te tekenen, begon hij ineens te

bibberen en moest de pen uit de hand leggen om eerst een kruis

te slaan. Terwijl Nelis toch volstrekt geen flauwe mens is.

Anneke kreeg tranen in heur ogen, toen zij zag, hoe wit hij werd.

Zij vroeg zich angstig af, of zij uit eerzucht niet hoger had getast

dan zij reiken kon. Hun laatste gulden was ermee gemoeid. Eén

grote tegenslag: soldaten op het erf, de plaag in de stal of hagel

in het gewas en ze konden bij de Heilige Geest *) aankloppen.

Eenmaal de acte getekend, zat Nelis zo verslagen te kijken, dat

Mevrouw de Abdis nodig vond hem wat moed in te spreken. Zij

zou hem wezenlijk niet het vel over de oren halen, wanneer het

al te hard moest tegenlopen. En hij moest niet vergeten, dat zo'n

schone, grote hoeve tegenover zware lasten vanzelf ook grote

profijten opleverde. Daar in Deurne had de pachtenaar van Den

Bottel vanouds tot de eerste en voornaamste nageburen behoord.

Zij zag niet in, waarom dit nu opeens zou veranderen.

Anneke kan de pacht als een Vaderons opzeggen: Vijf mud rogge

en evenveel boekweit, vier vat spurriezaad, drie pond was, een

*) Armbestuur

38

 

 

pond peper, een keur-ooi met lam, een varken van 150 pond, twaalf

smalhoenders, veertig pond boter, zes mauwer (180) eieren, acht

voer turf van de Peel en zes voer klot, achthonderd rijs uit het

Ruytse broek en aan geld zes en dertig gulden. Daarbij is het

gedoente aangeslagen in de Verpondingen voor zes en veertig

gulden één stuiver twee penning, en in de Beden voor elf gulden

achttien stuiver.

Dat zijn schrikwekkende bedragen. De eerste maanden moest

Anneke dromen van onmetelijkheden als een berg rogge, enkele

manshoogten groot, waarvan zij elk graantje moest tellen. En dan

precies, anders overkwam haar een groot ongeluk.

Het is hard werken geweest, maar zij mogen niet klagen. Vier

meiden en drie knechts houdt ge niet voor uw plezier, maar het is

redelijk goed volk. Zonder erg was de pacht bij stukjes en beetjes

betaald. In dit eerste pachtjaar en dan op zo'n uitgemergeld gedoente,

hielden zij nog wat over!

En ons-Anneke, ha, die doet zo heur best. Slag om slinger zit zij

met een kleine en zij heeft er nog maar twee moeten afgeven. Als

zij zo blijft inslaan, geraken zij goed in hun eigen volk. Dan

moet ge over een jaar of tiens eens... In de naam des Vaders en

des Zoons, en des Heiligen Geestes, laten zij vooral niet hovaardig

worden! Een boer kan alles overkomen, maar weinig goeds.

En daar hebt ge 't al. De staten-generaal van Holland hebben de

hand gelegd op het kloostergoed en ook de Abdij van Binderen is

aangeslagen. Dat was al jaren in de pen, maar nu is de kogel door

de kerk. Nelis is zelf naar Binderen geweest om eens te horen.

En mevrouw zat ocharme zó te schreien!

Vier honderd en twee jaar geleden, vertelde zij, heeft het convent

Den Bottel gekregen van een Hertogin Maria van Brabant uit

die tijd. Dat was anno 1246, stelt uw eigen dat eens voor! En

Binderen was altijd goed geweest voor de hoevenaars, veel te

goed soms. Maar nu gingen die goddeloze geuzen heel het klooster

uitrooien. Zij, de eerwaarde jofferen van Binderen, geboren uit

de hoogste adel van 't land, zouden eerlang worden uitgebannen

als het grootste gespuis! En niemand scheen iets te kunnen doen;

zij moesten erin berusten. Maar op het geroofde kloostergoed zou

geen zegen rusten, dat wist Mevrouw heel zeker. En dat scheen

haar enige troost.

40

 

Nelis had oprechte spijt, dat die onnozele nonnekens alles moesten

afgeven. Maar arme lui moeten eerst aan zichzelf denken. Het

laatste dreigement maakte hem zo benauwd, dat hij zich voor de

gravinnen en baronessen van Binderen geen zorgen meer kon

maken... Zo'n zwaar belast gedoente als Den Bottel en dan geen

zegen! Daar werd immers al verteld, dat de Paus zijn banvloek

zou slaan op een iegelijk, die profiteerde van geroofd kerkelijk

goed. Dan zijt ge vervloekt en verdoemd in de hoogste graad, dan

moet ge hals overkop het boeltje ruimen.

Dat is één. Als dit goed afloopt, zijn er nog de nieuwe pachtheren.

Zullen die staten-generaal uit Holland hem niet met schoppen en

poten van Den Bottel jagen om een geus in zijn plaats te stellen?

En in het gunstigste geval: zal de Hollander niet proberen hem

nog meer uit te knijpen, zodat er geen verdiensten overblijven en

zij alleen voor de kost zwoegen?

Die van Den Bottel hebben dus al koppijn genoeg en ge begrijpt,

hoe Anneke schrok, toen ze vanmorgen de schutter *), Willem

Jansen, op het erf zag komen met een papier in zijn hand. Willem

zag haar al op afstand verbleken, daarom riep hij, dat ze niet moest

verschieten, het was maar van Thonisken uit De Swaen.

Eerst en vooral werd Anneke gloeiend kwaad op „die zemel mee

heur flauw' streken". Een mens zo maar de schutter aan huis

sturen met een papieren brief. Dat ze fatsoenlijk een boodschap

stuurt, of zelf komt, als ze wat nodig heeft!

Zij las het briefje voor op de hortende zeurtoon van een schoolkind,

maar zij geraakte niet aan het eind. Zelfs de schutter, die

zich altijd streng moet houden, als er sprake is van schavierigheden,

was zoiets te machtig.

„Ik docht da'k er wa van kreeg," zegt hij, als het geval weer ter

sprake komt.

Maar Anneke kon er niet om lachen. Dat ging haar te ver over

de schreef. Ze zou den deze eens ferm onder handen moeten nemen.

Willem, de schutter, hield zich toen in bedwang en zat bezorgd

naar één punt te kijken. Zo gauw hij kon, dronk hij zijn pot leeg,

bestelde een goeiendag aan de baas en vertrok haastig. Hij liep

*) De schutter of ondervorster, was veldwachter en gerechtsbode. Het woord

heeft niets met schieten te maken, doch slaat op de oorspronkelijke taak: het

schutten van vee.

41

 

recht bij Dries Verhees binnen, veel vlugger dan gewoonlijk.

En de scheldnaam van Thoniske was voor altijd gevestigd. Want

ook Willem, de schutter, kan lezen noch schrijven.

 

Het wordt stilaan donker. Anneke drentelt rusteloos het huis in en uit,

kijkt telkens de weg af en staat op het punt in groot misbaar uit te

barsten. De kleine Thunis van Dries Verhees is komen zeggen, dat

Wilbert deze achternoen niet in de school is geweest. Een boodschap

naar de smid bracht ook geen uitkomst. En nu kan zij de knik in de

weg naar het Derp niet eens meer onderscheiden.

Het is volslagen donker en in de herd is alleman ermee gemoeid

Anneke tot bedaren te brengen, wanneer de huifkar van Roermond

stilhoudt in het karrespoor langs Den Bottel.

„'t Is al goed, daar hedde 'm!"

Bij dit onverwacht bezoek wordt Wilbert na één blik over het

hoofd gezien en vergeten. Hij glijdt als een vleermuis van de kar,

aan de veilige kant, en maakt zich klein in de schaduw van de

putkist.

„Wilbert is een eindje meegevaren," hoort hij de „heer" zeggen.

„Zeker aan 't vogeltjes zoeken geweest en te wijd van huis geraakt.

't Begost al hard te deemsteren, en ik dacht: laten we maar

'ne keer tot bij Anneke gaan, dat kleine stuksken kan er nog wel bij."

Wilbert Cornelis Smits zal de nieuwe pastoor liefhebben tot zijn

dood toe. En de anderen luisteren met open mond naar die schone

Leuvense spraak. Het blijft een ogenblik stil, alsof er iets plechtigs

gebeurt.

Maar dan moet hij binnenkomen; daar is geen moederke-lieve aan

te doen. Anneke moet hem eens goed bekijken. In het licht van drie

snotneuzen en twee stallantaarns zegt zij, dat hij wel groter is

geworden, maar geen zierken veranderd. Precies de ogen van

Jenneke. Maar aan de kin kunt ge toch zien, dat hij een broer is

van Aert. Dragen de manskerels in Leuven allemaal hun haar zo

lang? Wel, als ge schoon haar hebt, dan is lang haar niet lelijk.

Nelis met zijn strooien dak moet maar niet aan die mode meedoen.

Wel-wel-wel, het vaart wezenlijk, dat ze nu ineens „heer pastoor"

moet zeggen tegen Zjeraarke Jacobs. En hij heeft moeders nog

niet gezien? Wat zal Jenneke content zijn met zo'n ferme pastoor

in heur huishouden!

42

 

Nelis geeft met luide stem orders; zijn ogen blinken van ijver.

Vlug een pot bier voor de pastoor! En voor de voerman. En voor

heel de kompanie, mardi! Zorgen dat Wies te drinken krijgt...

Deez' meid hier, deez' dikke? Mijn Heer Pastoor zal heur nog wel

kennen. Van Jan Lemmens uit Liessel? Precies, en 't is een helle.

In één zwaai van haar voorschoot veegt Anneke een stoel en heur

tranen af... Eerst naar hier gevaren om dat deugnietje thuis te

brengen, terwijl hij toch ongeduldig moet zijn om na al die jaren

Jenneke weer eens te zien.

Op zijn beurt looft hij de Smitsen, hun volk, het bier en heel Den

Bottel. Zij voelen zich opeens veel beter dan zij ooit hadden gedacht.

Onzen-Aert heeft hem verscheidene keren geschreven, dat

die van Den Bottel zo goed vooruitkwamen.

Na de eerste opwinding valt een stugge stilte. Jacobs had bijna

gezegd, dat hij in Leuven ook een Anneke heeft gekend, maar hij

bedenkt zich bijtijds. Zoiets voegt niet voor een pastoor en daar

moet hij nog aan wennen. Wilbert is ongemerkt binnengeslopen,

maar blijft nog wijselijk aan de deurstijl kleven. Nelis en Anneke

hebben in eikaars ogen dezelfde gedachte gelezen.

Als hij nog een minuutje tijd heeft, moeten zij hem evekens wat

vragen.

Geraerd weet, dat iedere kans om zich verdienstelijk te maken

hem rechtstreeks uit de hemel wordt toegezonden. Niet lang geleden

scheen het nog, dat de parochianen er slechts waren ten

gerieve van mijn Heer Pastoor. Vandaag is het omgekeerd.

Banvloek over Den Bottel; wie heeft hun dat wijsgemaakt? En als

het waar was, zou het alleen op de pachtheer slaan, niet op de

pachter. Daar kunnen zij rustig op slapen gaan.

En de pachtceel? Hij is geen praktizijn of advocaat, maar hij weet

toch wel, dat al van vóór Ons Heer Zijn tijd in alle costuymen

staat geschreven, dat een pacht niet gebroken wordt door verandering

van heer.

Nelis houdt zich somber: Ja, zo is het gesteld tussen fatsoenlijke

mensen, maar ge hebt hier met rovers te doen! Als de geus niet te

goed is om die adellijke nonnen van Binderen heur hemd uit te —

alles af te nemen, wat zal hij zich dan generen voor een simpele

pachtenaar?

Meester Geraerd voelt wel, dat de pachter zich moet inhouden om

43

 

niet te springen van plezier. Nelis kan er niet genoeg van krijgen.

En Jacobs geeft hun de volle maat. Zij luisteren niet zozeer naar

hetgeen hij zegt, als naar de muziek van zijn wonderlijke taal.

Het klinkt, alsof het gedrukt in uw kerkboek stond, als een evangelium,

waaraan niet valt te twijfelen. En instinctmatig neemt hij

de pose aan, die zij van hem verlangen. Hij doet overdonderend

geleerd en mengt de zware latijnse knopen door zijn Leuvense

spraak als rozijnen in een paasbrood... Is dat Zjeraarke van Jenneke

Heynrick Jacobs, een simpel klutje uit Deurne. Die zo vaak de mis

diende voor zijn oom, Pastoor Roymans? Maar ja, als ge ook te

boek staat voor de geleerdste kerel van heel d'Akademie van

Loven!

Wilbert ziet, dat hij voorlopig niet bestaat, en waagt zich wat

meer naar voren in de kring van bewonderaars. Hij wil „die twee"

geleidelijk aan zijn tegenwoordigheid wennen, hij heeft genoeg van

plotselinge ontmoetingen als deze morgen.

Bij het weggaan fluistert Jacobs in Annekens oor, dat ze de kleine

niet te zwaar moet vallen over dat met Thoniske Evert Segers. De

jongen heeft er geen erg in, vertelt het zonder enig verstand. 't Is

een ferme kalant, een lief, geif manneke. Zij moet hem eens aansturen;

misschien is er een goede misdiener van te maken. De jongen

heeft een heldere kop, dat is zeker.

44