Cornelis
Thomas, tegenwoordich pachter van de
Hoelfve
genoempt Bottel gelegen tot Doorsen, verclaert
dat hij
deselve Hoeffve gedurende deze
hueringe
in pachtinge heeft vercregen tegens de
Eerw.
Vrouwe Johanna van Eyll, Abdisse des
Convents
van Bynderen . . . .
Wilbert
heeft niet helemaal ongelijk. Er hangt de laatste maanden
over
Den Bottel een zenuwachtige spanning, die de pachter en
zijn
vrouw zeer kittelorig maakt.
Den
Bottel is op één na de grootste boerderij van Deurne en wie
dit
bedrijf aanpakt, mag wel sterk op zijn benen staan. Nelis heeft
indertijd
lang en voorzichtig over de pacht geaccordeerd.
Toen
hij inzag, dat hij naar redelijkheid niets meer kon afbieden,
toen
het erop aankwam de ceduul te tekenen, begon hij ineens te
bibberen
en moest de pen uit de hand leggen om eerst een kruis
te
slaan. Terwijl Nelis toch volstrekt geen flauwe mens is.
Anneke
kreeg tranen in heur ogen, toen zij zag, hoe wit hij werd.
Zij
vroeg zich angstig af, of zij uit eerzucht niet hoger had getast
dan
zij reiken kon. Hun laatste gulden was ermee gemoeid. Eén
grote
tegenslag: soldaten op het erf, de plaag in de stal of hagel
in
het gewas en ze konden bij de Heilige Geest *) aankloppen.
Eenmaal
de acte getekend, zat Nelis zo verslagen te kijken, dat
Mevrouw
de Abdis nodig vond hem wat moed in te spreken. Zij
zou
hem wezenlijk niet het vel over de oren halen, wanneer het
al
te hard moest tegenlopen. En hij moest niet vergeten, dat zo'n
schone,
grote hoeve tegenover zware lasten vanzelf ook grote
profijten
opleverde. Daar in Deurne had de pachtenaar van Den
Bottel
vanouds tot de eerste en voornaamste nageburen behoord.
Zij
zag niet in, waarom dit nu opeens zou veranderen.
Anneke
kan de pacht als een Vaderons opzeggen: Vijf mud rogge
en
evenveel boekweit, vier vat spurriezaad, drie pond was, een
*)
Armbestuur
38

pond
peper, een keur-ooi met lam, een varken van 150 pond, twaalf
smalhoenders,
veertig pond boter, zes mauwer (180) eieren, acht
voer
turf van de Peel en zes voer klot, achthonderd rijs uit het
Ruytse
broek en aan geld zes en dertig gulden. Daarbij is het
gedoente
aangeslagen in de Verpondingen voor zes en veertig
gulden
één stuiver twee penning, en in de Beden voor elf gulden
achttien
stuiver.
Dat
zijn schrikwekkende bedragen. De eerste maanden moest
Anneke
dromen van onmetelijkheden als een berg rogge, enkele
manshoogten
groot, waarvan zij elk graantje moest tellen. En dan
precies,
anders overkwam haar een groot ongeluk.
Het
is hard werken geweest, maar zij mogen niet klagen. Vier
meiden
en drie knechts houdt ge niet voor uw plezier, maar het is
redelijk
goed volk. Zonder erg was de pacht bij stukjes en beetjes
betaald.
In dit eerste pachtjaar en dan op zo'n uitgemergeld gedoente,
hielden
zij nog wat over!
En
ons-Anneke, ha, die doet zo heur best. Slag om slinger zit zij
met
een kleine en zij heeft er nog maar twee moeten afgeven. Als
zij
zo blijft inslaan, geraken zij goed in hun eigen volk. Dan
moet
ge over een jaar of tiens eens... In de naam des Vaders en
des
Zoons, en des Heiligen Geestes, laten zij vooral niet hovaardig
worden!
Een boer kan alles overkomen, maar weinig goeds.
En
daar hebt ge 't al. De staten-generaal van Holland hebben de
hand
gelegd op het kloostergoed en ook de Abdij van Binderen is
aangeslagen.
Dat was al jaren in de pen, maar nu is de kogel door
de
kerk. Nelis is zelf naar Binderen geweest om eens te horen.
En
mevrouw zat ocharme zó te schreien!
Vier
honderd en twee jaar geleden, vertelde zij, heeft het convent
Den
Bottel gekregen van een Hertogin Maria van Brabant uit
die
tijd. Dat was anno 1246, stelt uw eigen dat eens voor! En
Binderen
was altijd goed geweest voor de hoevenaars, veel te
goed
soms. Maar nu gingen die goddeloze geuzen heel het klooster
uitrooien.
Zij, de eerwaarde jofferen van Binderen, geboren uit
de
hoogste adel van 't land, zouden eerlang worden uitgebannen
als
het grootste gespuis! En niemand scheen iets te kunnen doen;
zij
moesten erin berusten. Maar op het geroofde kloostergoed zou
geen
zegen rusten, dat wist Mevrouw heel zeker. En dat scheen
haar
enige troost.
40
Nelis
had oprechte spijt, dat die onnozele nonnekens alles moesten
afgeven.
Maar arme lui moeten eerst aan zichzelf denken. Het
laatste
dreigement maakte hem zo benauwd, dat hij zich voor de
gravinnen
en baronessen van Binderen geen zorgen meer kon
maken...
Zo'n zwaar belast gedoente als Den Bottel en dan geen
zegen!
Daar werd immers al verteld, dat de Paus zijn banvloek
zou
slaan op een iegelijk, die profiteerde van geroofd kerkelijk
goed.
Dan zijt ge vervloekt en verdoemd in de hoogste graad, dan
moet
ge hals overkop het boeltje ruimen.
Dat
is één. Als dit goed afloopt, zijn er nog de nieuwe pachtheren.
Zullen
die staten-generaal uit Holland hem niet met schoppen en
poten
van Den Bottel jagen om een geus in zijn plaats te stellen?
En
in het gunstigste geval: zal de Hollander niet proberen hem
nog
meer uit te knijpen, zodat er geen verdiensten overblijven en
zij
alleen voor de kost zwoegen?
Die
van Den Bottel hebben dus al koppijn genoeg en ge begrijpt,
hoe
Anneke schrok, toen ze vanmorgen de schutter *), Willem
Jansen,
op het erf zag komen met een papier in zijn hand. Willem
zag
haar al op afstand verbleken, daarom riep hij, dat ze niet moest
verschieten,
het was maar van Thonisken uit De Swaen.
Eerst
en vooral werd Anneke gloeiend kwaad op „die zemel mee
heur
flauw' streken". Een mens zo maar de schutter aan huis
sturen
met een papieren brief. Dat ze fatsoenlijk een boodschap
stuurt,
of zelf komt, als ze wat nodig heeft!
Zij
las het briefje voor op de hortende zeurtoon van een schoolkind,
maar
zij geraakte niet aan het eind. Zelfs de schutter, die
zich
altijd streng moet houden, als er sprake is van schavierigheden,
was
zoiets te machtig.
„Ik
docht da'k er wa van kreeg," zegt hij, als het geval weer ter
sprake
komt.
Maar
Anneke kon er niet om lachen. Dat ging haar te ver over
de
schreef. Ze zou den deze eens ferm onder handen moeten nemen.
Willem,
de schutter, hield zich toen in bedwang en zat bezorgd
naar
één punt te kijken. Zo gauw hij kon, dronk hij zijn pot leeg,
bestelde
een goeiendag aan de baas en vertrok haastig. Hij liep
*)
De schutter of ondervorster, was veldwachter en gerechtsbode. Het
woord
heeft
niets met schieten te maken, doch slaat op de oorspronkelijke
taak: het
schutten
van vee.
41
recht
bij Dries Verhees binnen, veel vlugger dan gewoonlijk.
En
de scheldnaam van Thoniske was voor altijd gevestigd. Want
ook
Willem, de schutter, kan lezen noch schrijven.
Het
wordt stilaan donker. Anneke drentelt rusteloos het huis in en
uit,
kijkt
telkens de weg af en staat op het punt in groot misbaar uit te
barsten.
De kleine Thunis van Dries Verhees is komen zeggen, dat
Wilbert
deze achternoen niet in de school is geweest. Een boodschap
naar
de smid bracht ook geen uitkomst. En nu kan zij de knik in de
weg
naar het Derp niet eens meer onderscheiden.
Het
is volslagen donker en in de herd is alleman ermee gemoeid
Anneke
tot bedaren te brengen, wanneer de huifkar van Roermond
stilhoudt
in het karrespoor langs Den Bottel.
„'t
Is al goed, daar hedde 'm!"
Bij
dit onverwacht bezoek wordt Wilbert na één blik over het
hoofd
gezien en vergeten. Hij glijdt als een vleermuis van de kar,
aan
de veilige kant, en maakt zich klein in de schaduw van de
putkist.
„Wilbert
is een eindje meegevaren," hoort hij de „heer" zeggen.
„Zeker
aan 't vogeltjes zoeken geweest en te wijd van huis geraakt.
't
Begost al hard te deemsteren, en ik dacht: laten we maar
'ne
keer tot bij Anneke gaan, dat kleine stuksken kan er nog wel
bij."
Wilbert
Cornelis Smits zal de nieuwe pastoor liefhebben tot zijn
dood
toe. En de anderen luisteren met open mond naar die schone
Leuvense
spraak. Het blijft een ogenblik stil, alsof er iets plechtigs
gebeurt.
Maar
dan moet hij binnenkomen; daar is geen moederke-lieve aan
te
doen. Anneke moet hem eens goed bekijken. In het licht van drie
snotneuzen
en twee stallantaarns zegt zij, dat hij wel groter is
geworden,
maar geen zierken veranderd. Precies de ogen van
Jenneke.
Maar aan de kin kunt ge toch zien, dat hij een broer is
van
Aert. Dragen de manskerels in Leuven allemaal hun haar zo
lang?
Wel, als ge schoon haar hebt, dan is lang haar niet lelijk.
Nelis
met zijn strooien dak moet maar niet aan die mode meedoen.
Wel-wel-wel,
het vaart wezenlijk, dat ze nu ineens „heer pastoor"
moet
zeggen tegen Zjeraarke Jacobs. En hij heeft moeders nog
niet
gezien? Wat zal Jenneke content zijn met zo'n ferme pastoor
in
heur huishouden!
42
Nelis
geeft met luide stem orders; zijn ogen blinken van ijver.
Vlug
een pot bier voor de pastoor! En voor de voerman. En voor
heel
de kompanie, mardi! Zorgen dat Wies te drinken krijgt...
Deez'
meid hier, deez' dikke? Mijn Heer Pastoor zal heur nog wel
kennen.
Van Jan Lemmens uit Liessel? Precies, en 't is een helle.
In
één zwaai van haar voorschoot veegt Anneke een stoel en heur
tranen
af... Eerst naar hier gevaren om dat deugnietje thuis te
brengen,
terwijl hij toch ongeduldig moet zijn om na al die jaren
Jenneke
weer eens te zien.
Op
zijn beurt looft hij de Smitsen, hun volk, het bier en heel Den
Bottel.
Zij voelen zich opeens veel beter dan zij ooit hadden gedacht.
Onzen-Aert
heeft hem verscheidene keren geschreven, dat
die
van Den Bottel zo goed vooruitkwamen.
Na
de eerste opwinding valt een stugge stilte. Jacobs had bijna
gezegd,
dat hij in Leuven ook een Anneke heeft gekend, maar hij
bedenkt
zich bijtijds. Zoiets voegt niet voor een pastoor en daar
moet
hij nog aan wennen. Wilbert is ongemerkt binnengeslopen,
maar
blijft nog wijselijk aan de deurstijl kleven. Nelis en Anneke
hebben
in eikaars ogen dezelfde gedachte gelezen.
Als
hij nog een minuutje tijd heeft, moeten zij hem evekens wat
vragen.
Geraerd
weet, dat iedere kans om zich verdienstelijk te maken
hem
rechtstreeks uit de hemel wordt toegezonden. Niet lang geleden
scheen
het nog, dat de parochianen er slechts waren ten
gerieve
van mijn Heer Pastoor. Vandaag is het omgekeerd.
Banvloek
over Den Bottel; wie heeft hun dat wijsgemaakt? En als
het
waar was, zou het alleen op de pachtheer slaan, niet op de
pachter.
Daar kunnen zij rustig op slapen gaan.
En
de pachtceel? Hij is geen praktizijn of advocaat, maar hij weet
toch
wel, dat al van vóór Ons Heer Zijn tijd in alle costuymen
staat
geschreven, dat een pacht niet gebroken wordt door verandering
van
heer.
Nelis
houdt zich somber: Ja, zo is het gesteld tussen fatsoenlijke
mensen,
maar ge hebt hier met rovers te doen! Als de geus niet te
goed
is om die adellijke nonnen van Binderen heur hemd uit te —
alles
af te nemen, wat zal hij zich dan generen voor een simpele
pachtenaar?
Meester
Geraerd voelt wel, dat de pachter zich moet inhouden om
43
niet
te springen van plezier. Nelis kan er niet genoeg van krijgen.
En
Jacobs geeft hun de volle maat. Zij luisteren niet zozeer naar
hetgeen
hij zegt, als naar de muziek van zijn wonderlijke taal.
Het
klinkt, alsof het gedrukt in uw kerkboek stond, als een evangelium,
waaraan
niet valt te twijfelen. En instinctmatig neemt hij
de
pose aan, die zij van hem verlangen. Hij doet overdonderend
geleerd
en mengt de zware latijnse knopen door zijn Leuvense
spraak
als rozijnen in een paasbrood... Is dat Zjeraarke van Jenneke
Heynrick
Jacobs, een simpel klutje uit Deurne. Die zo vaak de mis
diende
voor zijn oom, Pastoor Roymans? Maar ja, als ge ook te
boek
staat voor de geleerdste kerel van heel d'Akademie van
Loven!
Wilbert
ziet, dat hij voorlopig niet bestaat, en waagt zich wat
meer
naar voren in de kring van bewonderaars. Hij wil „die twee"
geleidelijk
aan zijn tegenwoordigheid wennen, hij heeft genoeg van
plotselinge
ontmoetingen als deze morgen.
Bij
het weggaan fluistert Jacobs in Annekens oor, dat ze de kleine
niet
te zwaar moet vallen over dat met Thoniske Evert Segers. De
jongen
heeft er geen erg in, vertelt het zonder enig verstand. 't Is
een
ferme kalant, een lief, geif manneke. Zij moet hem eens aansturen;
misschien
is er een goede misdiener van te maken. De jongen
heeft
een heldere kop, dat is zeker.
44
|