CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 6

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Bittere endt vuyle papisten

 

Toen anno Domini 1511 een groot deel van Deurne door de Geldersen

werd verwoest, stond Dirck Roymans zwijgend te wachten

tot zijn schuur was uitgebrand.

Hij wist precies, waar het staal van zijn aks moest liggen, en

haalde het uit de smeulende puinhoop, toen het nog te heet was

om aan te pakken. Zijn stalen gereedschap, de gebarsten muurtjes

van zijn huis en een ploeg, die nog op de akker stond, waren alles,

wat hem van zijn schoon gedoentje overbleef. Met een kapmes van

de buren sneed hij een steel voor zijn aks en trok de hei in om

rondhout te zoeken voor een nieuw huis, toen het oude nog

lag te roken. Van ouder op ouder wordt in de familie verteld, dat

hij er geen woord aan heeft verspild.

Meester Geraerd Jacobs is de bet-achterkleinzoon van deze Dirck

Roymans.

Hij stamt uit een volkje, dat door honger, oorlog en pestilentie

keihard is geslagen. In Deurne weten zij, die zich man mogen noemen,

dat er met het grootste gevoelsmisbaar van de wereld niet één turf uit

de Peel komt. Maar in een veilige stad, als Leuven of Brussel,

kunnen de mensen hun hart laten smelten bij de flauwste aandoenlijkheden.

Negen jaar lang heeft Geraerd de larmoyante maniertjes van

lichtelijk verwijfde stedelingen aanschouwd. En hij heeft er zijn

bekomst van. Hij is zelfs wat huiverig voor het weerzien van zijn

moeder. Anneke Ballodt is dood en blijft dood.

Maar Jenneke weet zich kloek te houden!

Als eindelijk de huifkar stilhoudt in het Haageind, komt zij met

geheven lantaarn naar buiten. Zij staan een poosje tegen elkaar te

lachen zonder iets te zeggen. Alleen haar lippen beven wat en haar

zacht, wijs gezichtje krijgt een kleur, als werd ze verlegen. Dan

vat ze hem bij de hand, niet zoals ge gewoonlijk een hand geeft,

maar zoals ge met een kind loopt. Zij trekt hem vlug naar binnen,

in de herd, waar de kat dadelijk van de grote stoel moet.

45

 

En hij voelt, hoe klein dat hardgewerkte handje in al die tijd geworden

is. Maar alles is even klein, ook de grote stoel van ons-vader-

zaliger. En alles lijkt opeens zo arm bij de aanzienlijke

Jacobsen van Deurne!

Och ja, Anneke Wilberts van der Steyl is bij ons-moeder ingetrokken,

dat is waar ook. Wéér een Anneke...

En daar komen ze hard gelopen, onzen-Aert en Kathelijn met hun

twee oudsten, die al bijkans naar bed waren. En ons-Heylken, zijn

zuster; waar is ze met heuren Dries gebleven? O, die treft het

slecht, die moest zonder uitstel naar Den Bosch om in te kopen

voor het ambacht.

Dan wordt gauw-gauw alles op tafel gezet. Zelf hebben zij al gegeten,

maar voor hem is er gebraden haan met mik en bier, want

na zo'n zware reis!

Al pratend kijken ze naar zijn sierlijke manier van eten, de opvallende

Leuvense snit van zijn wambuis en zijn lang, golvend haar,

dat de vrouwlie toch niet lelijk kunnen vinden, al is het vreemd.

Wanneer zij horen, dat het in Leuven algemeen zo gedragen

wordt, zijn ze gerustgesteld. Zij zullen het zo voortvertellen en

vinden het nu oprecht schoon.

En zijn spraak! Aanvankelijk gaat alles wat stroef en onwennig.

Maar Kathelijn, de vrouw van Aert, is een plezante, die altijd de

zaak aan de gang weet te krijgen. Zij daagt hem uit nog eens

gewoon op zijn Deurns te praten. En bij iedere fout, die hij maakt,

zitten zij te joelen van plezier. Dat hij al gauw uitscheidt, hij brengt

er niets meer van terecht!

Als hij zich niets meer laat opdringen, moet hij op zijn gemak

bij het vuur komen zitten en eens vertellen van zijn reis naar

Brugge. Begin van het vorig jaar is daar de grote trots van de

familie begraven: nonkel Jan Jacobs, die kanunnik was van Sint

Donaes. Wat zal dat plechtig zijn geweest!

Hij komt hun willige fantasie te hulp, tovert hun de kathedraal

voor ogen, de hoge katafalk, behangen met zwart fluweel en zilver,

omringd door manshoge kandelaars. Bisschoppen en gemiterde

Abten in koormantels, die stijf staan van het goud, en één wolk

van priesters, in witte, kanten superplies, alles overwelfd van

koorgezang en orgelmuziek.

Zij staren roerloos naar het vuur, waarin ieder op zijn manier de

46

 

weidse ceremonie ziet voorbijtrekken. En zij worden er koud van,

als zij bedenken, dat dit alles zich heeft afgespeeld voor een van

Jacobs uit Deurne. Wat kanunnik eigenlijk voor een stieltje is,

weten zij niet precies, maar nonkel Jan moet het wijd hebben

gebracht, nu hij zo uitermate degelijk begraven is.

Terwijl zij luisteren, bekijkt hij op zijn beurt hun goedige gezichten.

Aert heeft een hardere kop gekregen; zijn kin zit wat strakker in

haar vel. Hij kijkt bezorgd; zijn blik is naar binnen gericht. Hij

is wel een ernstig man geworden, schijnt zijn positie als hoofd der

familie zwaar te voelen. Maar onder de fraaie klanken der

Leuvense rhetoriek geeft hij al gauw zijn vroeger overwicht van

zes-jaar-oudere broer gewonnen. Hij wordt zichtbaar tevreden met

hetgeen ze daar in Leuven van onzen-Geraerd hebben gemaakt.

Kathelijn! Hij heeft haar alleen als jong meisje gekend. Nu heeft

zij al drie kleine mannen en één dood, haar dikke buik niet meegerekend.

Van een magere, vlugge rakker is zij een weelderige

vrouw geworden. Zij heeft een zeer zuidelijk gezicht, op het Spaanse

af, maar dan ronder, en warmer van kleur. Met haar donkere ogen

kan zij toveren; nu eens staan ze dof en afgestorven, dan weer

zitten zij vol spattende gensters. De vrolijke ziel weet alles met

een lach goed te maken. Tegenover de bezorgde ernst van onzen-

Aert houdt haar joligheid hun huishouden in evenwicht. Natuurlijk

is zij het hevigst van al geroerd door de begrafenisplechtigheid,

daarginds in Brugge, achter de vlammen van het klotvuur. En

ongetwijfeld ziet zij alles het mooist.

Ons-Heylken... Zij is al zeven en twintig. Met haar lopen zijn

vroegste herinneringen aan een handje door het dorp. Er gebeurt

nooit iets met Heylken en wat valt er van haar te vertellen? Alleen

hoe gelukkig het is, dat er zulke mensen bestaan. Muisstil en zacht

als ons-moeder, op wie zij sprekend gelijkt. Nu is zij al enkele

jaren getrouwd met Dries Peters, den Ketelaer, dus in de burgerstand,

want de blikslagerij is hoofdzaak en zij houden maar twee

koeien. En Dries is weer een felle, opvliegende druktemaker, wiens

mond nooit stilstaat. Maar voor ons-Heylken laat en doet hij alles,

wanneer zij erbij is, en hoe kan het anders? Als Heylken ergens

komt, worden de mensen op slag vriendelijk en behulpzaam, dat

is altijd zo geweest.

Voor het ogenblik ziet zij er niet voordelig uit met die branderige

47

 

vlekken van haar zwangerschapsmasker — ja, de zaak gaat vooruit!

De vorm van haar gezicht is toch mooi gebleven en het propere

grijs van haar ogen maakt veel goed. Maar Anneke Ballodt was

schoner...

En ons-moeder kan hij niet goed bekijken, want zij heeft geen

oog van hem af en zit met haar hoofd juist in een schaduwvlak

van de schouw. Maar het licht van de haard speelt rozig over haar

handen, die zo tevreden genesteld liggen in het kuiltje van haar

keulder. In alle kerken en kathedralen, die hij heeft bezocht, was

er niet één stukje beeldhouwwerk van zo zuivere uitdrukking als

het gestilde verlangen, dat spreekt uit de lijnen van deze handen.

En hij weet, dat hij haar met al zijn gepraat geen ogenblik in

Brugge kan krijgen. Zij heeft het te druk met kijken en vergelijken

en haar gedachten blijven bij hem.

Hendrick en Thony, de twee oudsten van onzen-Aert grabbelen

hem de woorden van de lippen. Zij hebben geen vuur en dansende

schaduwen nodig, zij zijn de hoofdpersonen van het begrafenisfeest,

dragen beurtelings de gulden bisschopsstaf, het

zilveren wierookvat en vooral de wijwaterkwast, omdat het plezant

moet zijn daarmee naar de mensen te mogen zwaaien. Zij leren

goed, zegt Meester Laurens, en als 't God belieft gaan zij op hun

tijd ook naar Leuven om pastoor te worden. Daar kan de geus

niets aan veranderen.

Aan het eind van zijn verhaal zitten zij nog een poosje in roerloze

begeestering. Maar Kathelijn is natuurlijk het eerst van stemming

veranderd.

„Praat nog 'n beetje, Zjeraar, ik hoor oe zo geren praten." Daarbij

zet zij haar ogen op „dood" en het komt er zo gewild onnozel uit,

dat zelfs onzen-Aert moet lachen. En Heylken houdt beschermend

haar kostbare buikje met beide handen vast. Die Kathelijn is u

altijd een halve slag voor.

Dan zegt Aert, dat het tijd is voor de mannen, en als Kathelijn is

uitgegaan om haar jongens naar bed te doen, komt hijzelf aan de

beurt. De schout heeft tot driemaal toe gevraagd, of de pastoor zo

gauw mogelijk op het kasteel wou komen praten. Doch Aert vindt

het veiliger, dat hij eerst zelf aan het woord komt.

De belangrijkste families komen ter sprake. De gevaarlijksten zijn

Michiel Goloffs en Lammert Colen. Zij hebben geuzengeschriften

48

 

in huis en durven haast openlijk te zeggen, dat er veel waars in

te lezen staat. Michiel is een mens van goed verstand, maar van

jongsaf heeft hij altijd iets bijzonders willen hebben, boven anderen

uitsteken. Lammert Colen is nog steeds dezelfde dwarskop; ge

staat al op zijn teentjes, voor ge hem gezien hebt. Op 't ogenblik

is hij met geen riek te voederen, omdat hij van 't jaar borgemeester

is in plaats van schepen. Van dat nieuwe geloof begrijpt hij geen

toeten of blazen, maar als Michiel zegt, dat het zo is, dan zal het

zo wel zijn... Neen, helemaal gereformeerd zijn ze nog niet, maar

in Den Bosch, onder de geuzen, staan zij toch bekend als „de

religie toegedaan", 't Is wezenlijk zonde, want het zijn treffelijke

mensen. Maar zij hebben de geus zo opgehemeld, zoveel ruzie

gemaakt en zich zo vastgepraat, dat zij uit verwaandheid niet

meer terug durven. Ja, die twee kunt ge zo goed als verloren beschouwen.

Het is alleen zaak ervoor te zorgen, dat zij niet te veel

meelopers krijgen. En die zullen zij het eerst vinden onder de

vijanden van De Visschere.

Als Geraerd vertelt van zijn bezoek aan Den Bottel, vindt Aert

dat goed gedaan. En dan hebt ge daar in Vlierden nog vier grote

hoeven van Binderen. Als Geraerd van de schout gedaan kan

krijgen, dat die hoevenaars met rust worden gelaten, is dat een

goed begin voor een pastoor. Want Deurne en Vlierden zijn één

familie en één parochie. De Visschere is daar sedert kort ook superintendant

van de heerlijkheid, maar hij ligt zowat met alle pachters

van Binderen overhoop. Zij zullen tenminste niet bij monsieur de

scholtis van Deurne om raad en bijstand komen.

Geraerd ziet zijn taak reeds duidelijk voor zich, doch Aert vreest,

dat hij niet duidelijk genoeg is. Hij wil de pastoor zien als weldoener,

als bemiddelaar tussen de vijandige machten, torenhoog

verheven boven alle politieke dorpsveten. Als daarbij de mensen

wat zand in de ogen moet gestrooid en wat komedie gespeeld,

gebeurt dat alleen om bestwil.

„En als ik oe éne goeie raad mag geven, menneke, laat oew eigen

dan niet te veel vur 't wagentje van de schouteth spannen!"

Aert besluit zijn wijze lessen met een vergoelijkende grijns. Hij

bedenkt, dat het „menneke" evenveel gezond boerenverstand heeft

geërfd als hijzelf. Maar met de portie van onzen-Geraerd is negen

jaar geëxerceerd in Leuven.

49