CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 7

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Den eersaemen en voorsienigen sieur Ottho de

Visschere, secretaris tot Doerne.

Otto de Visschere is een van die mensen, die sterven op de dag,

dat zij niets meer te wroeten, te rechten of te conspireren hebben.

Hij procedeert en konkelt, verkracht het recht met de wet in

de hand en saboteert dezelfde wet op grond van hetgeen hem

recht dunkt. Hij kan niet leven zonder ruzie, lokt altijd en overal

geschillen uit, wacht met pleizier de slagen af voor het grotere

genot van harder terug te slaan. En dit alles zonder zijn goed

humeur te verliezen.

Alleen wanneer hij zijn kop stoot aan iets, waartegen niet te procederen

valt, kan hij wel eens dwaas worden. Zo staat er geschreven,

dat hij een schepen uit het rechthuis heeft geranseld,

,,ergher dan een hontsjonge", omdat de man weigerde een stuk

te tekenen, waarin het Corpus van Deurne verklaarde, dat Otto

Theodorus de Visschere ons-gemeente steeds eerlijk ende vromelijk

had gediend. Maar als bij een familiefeest zijn oudste jongens

een lang dichtwerk van Meester Laurens de Lou gaan reciteren,

hoeven zij maar te zeggen: „Lieve Ouders" en hij barst uit in snikken

als pistoolschoten.

Anno '37 kwam hij als 25-jarig secretaris naar Deurne, toen zijn

voorganger Jan Idelet aan de pest was gestorven. Als later door

Otto's vijanden nog eens van de pest werd verteld, besloten zij

het vreselijke verhaal steeds met de woorden: „En toen de pest

weg was, kregen we De Visschere."

Binnen een half jaar had hij zowel de Vrouwe van Deurne als

de schout Van Dael in zijn zak. Deze was een goedige, domme

mens, die zich nogal verheven voelde, omdat hij op het Groot Kasteel

mocht wonen. Maar de gebeurtenissen van die tijd waren hem

hoger dan het kasteel boven de kop gegroeid. Hij wist nauwelijks

raad met zichzelf, veel minder met de belangen der heerlijkheid.

En in die dagen zat Margriet van Wittenhorst lelijk gevangen.

50

 

Sedert de val van Den Bosch beschouwden de Staten zich heer

en meester van de Meierij. En nu gelastten zij, dat alle Brabantse

edelen hun heerlijkheden op straffe van verlies opnieuw zouden

verheffen aan het nieuwe Leenhof van Brabant in Den Haag.

Brussel viel hier onverwijld overheen met een bevel, waarbij dit

Haagse verhef op dezelfde straf verboden werd. Dit ging zo strijk

en zet enkele malen heen en weer.

Margriet kon noch het een noch het ander. Zij hield Deurne van

Spanje te leen als achterkleinkind van de oude Jonker Jan van

Doerne. Uit haar eerste huwelijk met de graaf van Huyn en

Geleen, heer van Horst, had zij twee zoons, waarvan er één moest

opvolgen in het schone Horst, dus onder Spaans bereik. En destijds

was zij getrouwd met Charles Baron van Pallandt en Moriame,

heer van Bredenbent, Broekhuizen etcetera. Ook hij was al

even kwetsbaar. Wanneer Spanje zijn wrekende hand naar de

familie moest uitstrekken, was het onheil niet te overzien. Margriet

zat in duizend angsten, dat zij haar geliefd Deurne zou verspelen,

en liet ontelbare Missen lezen.

De Missen daargelaten, was het Otto de Visschere, die de heerlijkheid

wist te redden door de hoogmogenden aan het lijntje te houden

tot het jaar '42, en toen was het gevaar van de Spaanse kant wel

geweken.

Het is haast onbegrijpelijk, hoe hij dit zonder ongelukken heeft

klaargespeeld. En bij dit gescherm tegen de hoogste macht in den

lande voelde hij zich eerst recht in zijn element. Vaak denkt hij

nog met weemoed aan deze goede tijden terug.

Wel, Margriet had spoedig gezien, dat hij de schout Van Dael in

ontwikkeling, durf en geslepenheid verre de baas was, en na Otto's

eerste successen kende zij voor haar Deurnse kwestie slechts één

raadsman. Hij chicaneerde naar beide kanten, hield zowel Den

Haag als Brussel voor de gek. In tijden, dat de waanzinnigste haarkloverij

voor de hoogste rechtswetenschap gold, gaf hij mijn Heren

Staten meer dan de volle maat. Hij legde ieder woord van hun

lange stukken op een goudschaaltje en begreep alles, wat hem niet

paste, averechts verkeerd. Hij fantaseerde vormgebreken, kwam

aandragen met vroegere ordonnanties, ontdekte onderlinge tegenspraken

en concludeerde brutaalweg, dat de heer van Deurne

werkelijk niet meer kon weten, waaraan hij zich te houden had.

51

 

Ook begaf hij zich in het grijs verleden, dook in het archief en

haalde oeroude perkamenten naar boven. Want de juiste omvang

der talrijke heerlijkheidsrechten moest eerst zuiver bepaald worden,

nietwaar? Nu we toch opnieuw gingen verheffen, liep dat in één

moeite door. Niemand ter wereld zou dit ooit gelukken, zo vaag

en gebrekkig stond alles beschreven. Maar dit was ook zijn bedoeling.

Zonder blikken of blozen begon hij te citeren vanaf Ons

Heren jaar 1326. Het liep de spuigaten uit.

Afgezien van zijn ergerlijke spitsvondigheden, paste al zijn juristerij

toch waterdicht in elkaar. En in hoger sferen kreeg men niet weinig

respect voor de manier, waarop die van Deurne het nieuwe verhef

wisten uit te stellen. Jaren en jaren bleef men bezig.

Uit pure overmoed hield hij het spelletje nog vol, toen het al geen

zin meer had, daar Brussel duidelijk genoeg alle hoop op de

Meiereij had laten varen. En opeens leek het, dat Margriet zwaar

gestraft zou worden voor de waaghalzerijen van haar secretaris.

Moe van het geleerde vitten en zaniken, gaf Den Haag onverhoeds

alle muggenzifterij gewonnen en keerde terug tot het gezond verstand.

Voor men in Deurne goed wist, wat er gaande was, begon

de Rentmeester-Generaal der Domeinen in alle eenvoud Margriet's

landerijen te verpachten.

In een handomdraai wist Otto het huis van Deurne te redden met

behulp van een lijk. Pallandt kwam op het best gelegen ogenblik

te sterven en volgens De Visschere had hij „door synne uytlandicheyt

versuymt" het nieuwe verhef te doen plaats hebben. Nu

diende hij kalmweg een supplicatie in namens een fonkelnieuwe

partij: Margrieta Wilhelmina van Wittenhorst, douairière Pallandt,

die niet aansprakelijk was voor hetgeen wijlen haar echtgenoot

had nagelaten. Jegens een weduwe moesten de Haagse ridders

wat consideratie in acht nemen! Het stuk stond goed op poten en

bij kerende post kreeg Margriet de „brieven van gratie ende relieff

gratieuselyck verleent". Zij kon het verhef alsnog binnen drie

weken doen, en de rentmeester Andries de Fresne kreeg bevel van

de verpachte goederen „syn handen daer van te trecken ende te

houden".

Van nu af kon Otto bij me Vrouwe van Deurne geen kwaad meer

doen. En onder de hogere ambtenaren van de Meierij was zijn

naam gevestigd. Daar in Deurne zat er een aan het schrijfambt, die

52

 

kondt ge beter te vriend houden, die was de duivel ontkropen.

Intussen had hij ongemerkt de teugels uit de slappe handen van

de schout gefutseld. Door vorster en schutter liet hij de keuren

en breuken wat strenger toepassen en met deze boeten kon hij

gemakkelijk het criminele inkomen van de heerlijkheid verdubbelen,

zonder in overdrijving te vervallen. De argeloze schout zette alle

zaakjes braaf op de rolle, zoals een goed officier betaamt. Maar

toen daarginds in Guliksland Otto's eerste afrekeningen aankwamen,

zei Pallandt tegen Margriet, dat het vroeger in Deurne niet

helemaal proper moest zijn geweest. Waar zou toen al dat geld

gebleven zijn? Hij kon slecht aannemen, dat de ingezetenen opeens

zo rijk waren, dat zij zich niet meer aan boeten en ongelden stoorden.

Evenals de heer zagen ook de meeste dorpelingen door de schout

heen de secretaris aan het werk. Nooit waren vorster en schutter

zo fel geweest, als sedert die jonge blageurschopper zo zwierig met

zijn manteltje door het dorp zwaaide. Weldra ontbrak het De

Visschere niet aan vijanden en dat zou hij spoedig ondervinden.

Maar hij zorgde, dat de meningen verdeeld bleven. Hij wist zeer

goed, voor wie hij zich verdienstelijk moest maken door een

calange te laten intrekken, als zijnde „juridisch" niet geheel in de

haak. Zo vondt ge steeds mensen, die tot vechtens toe volhielden,

dat het wezenlijk niet aan De Visschere lag en dat er iets anders

moest tussenzitten. En zo legde hij in de tijd, dat hij nog maar

aan het schrijfambt zat, reeds de grondslagen van zijn eigen politieke

partij, die zich later zo fel en taai zou blijven roeren.

Bij elk bezoek aan Broekhuizen, Venlo of Gulik ondermijnde hij

het aanzien van de schout, zonder ooit een slecht woord te zeggen.

De baron en Mevrouw moesten zelf hun gevolgtrekking maken;

hij bleef in alle opzichten correct. En deze bezoeken waren in de

tijd van het slepend verhef zo talrijk, dat Otto vaak meer te paard

of in de wagen zat dan op de griffie. Bij thuiskomst had hij zijn

eigen plan als een volstrekt bevel aan de schout in zijn zak. Dan

hadden de heer en Mevrouw het per se zo gewild. Hij vond het

een beetje gevaarlijk, hij zou het heel anders doen. Maar ja, zij

moesten het zelf weten; het was hun Deurne. Zuchtend trok hij

dan een vel papier om de „instructies" te gaan uitwerken en vergat

niet Monsieur van Dael's mening te vragen over kleinigheden, die

hij zelf veel beter wist. Z o werd de schout voortdurend onder

53

 

lichte narcose gehouden, tot hij opeens ontdekte, dat hij al sinds

jaren op de rommelzolder van de heerlijkheid lag.

Zijn eerste reactie was, dat hij in dolle ijver zijn neus ging steken

tot in de kleinste bagatellen en alles zelf wilde doen. Hierop liet

Otto hem zoveel dwaasheden begaan, dat de schout van Deurne

weldra met de heer, de fiscaal en de kwartierschout overhoop lag.

En ten slotte was het weer de vriendelijke secretaris, die hem uit

de miserie moest helpen.

De arme Van Dael was tot dusver algemeen aanvaard als een

lamme goedzak. Nu werd hij zuur en vervelend, vocht wanhopig

tegen zijn groeiend besef van kleinheid. Hele nachten lag hij te

woelen en te zweten. Hij wond zich op tot vervaarlijke besluiten

en in de beddekoets wist hij die valse onderkruiper zeer gruwzaam

te vernietigen. Maar 's morgens bleef van al deze vastberadenheid

slechts een barstende koppijn over, zodat hij de hele dag was

opgeborgen met koude omslagen en bloedzuigers.

In het rechthuis kreeg hij driftstuipen, die kant noch wal raakten.

En na de eerste schrik maakten de schepenen zich zo vrolijk, dat

hij op het kantje af door heel de Bank van Deurne in gebannen

vierschaar werd uitgejouwd.

Otto bleef de voorkomendheid zelve, speelde met zijn officier als

met een ondeugend kind en glimlachte vaderlijk bij de gedachte,

hoe vaak hij onderhand door mijn Heer Schouteth reeds was vermoord

en opgevreten.

Tot het laatst bleef Van Dael bezeten door de drang om het succes

van de secretaris af te wentelen op iets anders dan zijn eigen

ongeschiktheid. Ten slotte liet hij nogal plomp doorschemeren, dat

onze beste secretaris zijn wit voetje bij de Vrouw van Deurne

niet zozeer aan zijn denkbeeldige bekwaamheid dan wel aan zijn

mannelijke bekoorlijkheden te danken had. Dit was nogal dwaas

van Monsieur Van Dael, want Margriet was volstrekt niet van

die soort: een standbeeld van een vrouw, adellijk tot op het randje

van potsierlijkheid en dan nog aan de kwezelachtige kant.

Onmiddellijk zorgde Otto, dat het praatje enkele malen vergroot bij

Mevrouw aankwam. De steile, geharnaste Margriet zat dadelijk

hoog te paard, kreeg een heftige aanval van deugdzaamheid en de

dagen van de schout waren geteld.

Nu begon het te spannen. Eind '44 kreeg Van Dael zijn ontslag

54

 

en vertrok. Tevoren had hij echter een politiek bierkransje weten

te vormen, dat klaarstond om De Visschere bij eerstkomende gelegenheid

een kopje kleiner te maken.

De leider van deze groep heette Jan van Stiphout. Hij was schout

van Vlierden, maar woonde in Deurne, onder Liessel, en was daar

zelfs gecommitteerde. Nu is Vlierden „eene gheringe ghemeynte,

alleenlyck bestaende in 70 meest cleyne wooningen" en niet te vergelijken

bij het grote, aangrenzende Deurne. Zodra bekend werd,

dat Van Dael's plaats vrijkwam, begon het kleine Vlierdense

schoutje dus te blaken van ijver voor het goed recht der Deurnse

ingelanden.

Jantje van Stiphout belegde geheime vergaderingen in Liesselse

schuren en zijn aanvankelijk succes moet hem wat beneveld hebben.

In korte tijd kreeg hij nog vier hertsluiden op zijn hand, waaronder

de gevaarlijke Lammert Colen. Zichzelf meegerekend, beschikte

hij dus over de helft van het Corpus van Deurne. *)

Zij stelden een request op, waarin heel het zondenregister van

Otto werd opgenomen als fel protest tegen zijn benoeming tot

schout van Deurne. Er kwamen veel potten aan te pas en zij

maakten elkaar zo heet, gingen de perken zover te buiten, dat het

stuk onvermijdelijk een averechtse uitwerking moest hebben. Later

is beweerd, dat Otto op al deze vergaderingen zijn stromannen

had en zelf de meest lasterlijke leugens aan het request heeft

toegevoegd.

Margriet van Wittenhorst had toen juist de heerlijkheid overgedragen

aan haar zoon Johan Graaf van Huyn en Geleen. Deze

was ook reeds opgevolgd in Horst, doch in Deurne nog niet offi-

 

*) Deurne was verdeeld in 10 gehuchten (hertgangen), die elk één gecommitteerde

kozen. Zij waren de enge volksvertegenwoordigers, want de andere

bestuurders werden door de heer benoemd. De macht van deze gekozenen was

zeer beperkt. Slechts voor enkele besluiten en uitgaven was hun toestemming

vereist. Daartoe werden zij door de schout opgeroepen in een corporele vergadering

(Corpus van Deurne). Meestal behoorden zij tot de notabelen en

krachtens gewoonterecht werden twee hunner tot schepen benoemd. Zij komen

voor onder de benamingen: gecommitteerden, hertsluiden, tienmaunen, meestgeërfde

nageburen of gequalificeerdste nageburen. Hun vergadering vormde een

overblijfsel van de Frankische tijd, toen de hele gemeente beraadslaagde en

besloot, ofwel de eerste verschijning van het democratische beginsel, juist zoals

men het nemen wil.

55

 

cieel gehuldigd. Daarom zonden onze vijf hertslieden hun lijvig

document aan de Vrouw en tevens aan de jonge, toekomstige heer.

De ernstige waarheden, die De Visschere werden aangewreven,

gingen teloor in fantastische overdrijving en plompe verdachtmaking,

waarvan niemand beter dan Margriet wist, dat het vuige

laster was. Belangrijke geldsommen, die de seigneurie toekwamen

en reeds lang waren afgedragen, zouden volgens het request zijn

verdonkeremaand. Zelfs de grootste verdienstelijkheden van haar

trouwe secretaris waren door deze Deurnse schelmen verwrongen

tot feiten in zijn nadeel. Dit schendstuk was de grofste eerroof,

die Margriet ooit had beleefd. Zij voelde zelfs behoefte heur

handen te wassen en begreep niet, hoe mensen uit Deurne zo

doortrapt slecht konden zijn. Hier hadt ge dus Otto de Visschere

in zijn creatie van de martelaar.

Er kwam geen antwoord op het klaagschrift. Maar de leden der

anti-secretaris-partij gingen voort elkaar op te hitsen, tot opeens

het praatje de ronde deed, dat de kopstukken van plan waren de

jonge graaf persoonlijk te gaan spreken in Venlo. De oorsprong

van dit gerucht was niet na te gaan, destijds.

Op de eerstvolgende vergadering werd dit plan voorgesteld en

onder tomeloze bijval aangenomen. De vererende opdracht werd

vanzelfsprekend toevertrouwd aan Jantje van Stiphout en zijn vier

hertsluiden. En nu begon het deze volksmenners voor de geest

te schemeren, dat bij polletieke actie de volgelingen wel eens gevaarlijker

kunnen zijn dan de tegenpartij. Zij zagen dan ook een

beetje wit, ofschoon zij dadelijk na het besluit op de schouders

werden getild en naar de herberg gedragen. En nu het eenmaal

zover gekomen was, dorst de een voor de ander niet meer terugkrabbelen.

Met de volgende post voor Venlo ging een brief mee van de

secretaris en waarnemend schout. Hierin deelde hij zeer terloops

mee, dat hem iets ter ore was gekomen over enkele roergeesten

uit de gemeente, die zich naar Venlo wilden begeven om acces te

verkrijgen bij Zijne Genade en zich over iets beklagen. Hij wist

niet, of dit gerucht waarheid bevatte, evenmin wat de zogezegde

klachten zouden behelzen, doch dit hoopte hij tezijnertijd wel van

Zijn Genade te mogen vernemen.

Jan Huyn van Geleen kan toen zowat 22 jaar zijn geweest. Aan

56

 

weerskanten zat hem een lange reeks van Duitse ijzervreters in het

bloed. Zijn oom en voogd, Godfried van Huyn, was de beroemde

veldheer uit de 30-jarige oorlog. En aan moederszijde hadt ge

daar de zeven broers van zijn grootvader (waaronder Walraven

Willem van Wittenhorst, de verdediger van Mainz), die alle

zeven met krijgsmanseer in het harnas waren gevallen.

Het was de jonge graaf aan te zien. Hij deed zijn best tegen deze

zwaarbeladen stamboom op te leven, maakte een pijnlijke studie

van militaire manieren, uiterlijk en spraak, tot op het onwijze af.

Met dit al had hij nog niet de minste schermutseling te velde beleefd.

Voorlopig moest hij zich tevreden stellen met het gezelschap

van een groepje doorgewinterde vechtersbazen-buiten-emplooi, die

veel van hem hielden en precies wisten hoe hij behandeld moest

worden. Achter de wijnroemers lieten zij hem de allergekste veldslagen

winnen, stom van bewondering voor zoveel aangeboren

veldheerstalent. Want bij gebrek aan kanonskogels schoot de jonge

maarschalk zo dwaas met zijn geld in het rond, dat zijn procureur

en rentmeester Van der Lee iedere dag wat grijzer werd.

Het bericht van De Visschere kwam Graaf Jan zeer gelegen.

Weken en weken had moeder hem aan de oren gejankt, dat er

toch iets moest gebeuren tegen die onbeschaamde lasteraars! Maar

hij wist er niets beters op, dan met een klein piket paardruiters even

naar Deurne te rijden om de ondertekenaars aan de hoogste bomen

te hangen, op kosten van de gemeente. Maar die ossen zouden zich

laten opknopen zonder een poot uit te steken en dat was geen

aardigheid. Hij begon te dromen van een ernstig oproer, als honderd

jaar geleden bij de Boerenoorlog in Duitsland. Hij zag zich uitrukken

tot herovering van zijn kastelen, en dan niet zo kinderachtig,

maar aan de spits van een flinke colonne met vuurmonden

en van alles.

Dus zij hadden nog de treurige moed om audiëntie te vragen, de

zwijnen? Best, dan zou hij voor een gepast bienvenue zorgen. En

meteen zijn orders geven... Waa r was Van der Lee? En geen

praatjes. Daar had een Huyn van Geleen geen advocaten bij nodig.

Korte metten! Ordre du Seigneur de Horst, mordiou! Begrepen?

Mars!... Otto de Visschere, de enige fatsoenlijke kerel uit heel

Deurne, zwart maken achter zijn rug? Had Otto zich niet altijd

uitgesloofd voor zijn moeder, haar steeds uit de nood geholpen

57

 

bij al dat gezanik met die geuzenregering van Den Haag? Dat

wist een Huyn van Geleen te belonen! Een Huyn van Geleen was

streng, maar strikt rechtvaardig. Als ge hem tot vriend wist te

maken, was het voor altijd, en als ge hem tot vijand hadt, dan uh,

dan zag het er slecht voor u uit. Van die kant waren de Huyn's

verduveld rare kerels, weet ge. Ze vergaten niets en ze vergaven

niets, o zo! Even laten zien hoe een Huyn zijn getrouwe officieren

wist te beschermen. Was hij een Gelderse ridder, of was hij géén

Gelderse ridder?

Intussen waren de hertsluiden hoe langer hoe beter aan het idee

gewend geraakt. En zij vertrokken nog tamelijk luidruchtig, met

hoge borsten, bijna geheel overtuigd van hun goed recht.

De 24ste Maart gingen zij op pad. Aan hun vrouwen hadden zij

beloofd, dat zij overmorgen vóór den donkere thuis zonden zijn. Als

't enigszins kon zelfs morgen. Venlo was zeven uur, moest ge niet

vergeten. Het hing ervan af, hoe laat ze bij de heer terecht konden.

De ochtend van de vierde dag was er nóg geen nieuws en Otto

tracteerde zich in zijn eentje op een kriebelige lachstuip. Maar de

zesde dag kreeg hij het benauwd. Het was zijn bedoeling, dat die

kerels daar in Venlo nogal vinnig hun neus zouden stoten en voor

altijd van die streken genoeg krijgen, jawel! Maar het moest niet

zó lomp overdreven worden, dat de sympathie van heel het dorp

naar hun kant zou omslaan. En nu liepen reeds de vrouwen huilend

van deur tot deur. Het dwaze van de toestand was, dat zij hun

enige toeverlaat, de loco-schout, voor dit geval niet dorsten aanspreken.

Onverwijld zond hij een renbode naar Venlo om eens stillekens te

gaan horen. Dit was de beruchte Dielis Vogels, die hij toen juist

als domestique in dienst had genomen. En deze bleef twee dagen

onderweg.

Wat was het geval? Jantje van Stiphout en twee van zijn reisgenoten

waren in Venlo ontvangen door Van der Lee, die hun

vriendelijk goeiendag zei en vroeg, of zij maar met drieën waren.

Neen, zij waren eigenlijk met vijven, ziet ge, daar zaten er nog twee

in de herberg. Zij drieën kwamen alleen maar vragen wanneer zij

de heer konden spreken.

Dat was zonde, zei Van der Lee, zij hadden beter alle vijf tegelijk

kunnen komen. Hij zat een tijdje stil te kijken, alsof hij niet goed

58

 

raad wist. Ten slotte overwoog hij, dat drie vogels in de hand

beter waren dan vijf in de lucht, en liet zonder complimenten het

drietal in arrest stellen.

Dit gebeurde al in de avond van de 24ste. Volgens de Gelderse

Stadt en Lantrechten zouden de gevangenen nu binnen 24 uur

moeten vernemen, van welke feiten zij werden beschuldigd. Toen

hun de 28ste nog niets van dien aard was betekend, lieten zij de

heer een onderdanig smeekschrift aanbieden om ofwel te worden

vrijgelaten, ofwel de reden van het arrest te mogen vernemen. Het

stuk was opgemaakt door een plaatselijk advocaat, die de graaf

beleefd doch nadrukkelijk wees op de zeer strikte bepaling van

artikel 10 pagina 289 der Stadt en Lantrechten.

Maar de Deurnse slimmeriken hadden nog niets geleerd. Zij

moesten het weer te mooi maken en met fatale zekerheid vonden

zij de enige manier, waarop zij het request konden verknoeien.

Van der Lee, die tevoren wel kon dromen, wat het stuk zou behelzen,

las niet verder dan:

 

Geven met onderdanicheyt ootmoedelyck te kennen Johan Baptisten

van Stiphout, Diderick hemmens, Casper Marcelis, Quirijn Bosmans

en Lammert Thoenis (Colen), als respective gecommitteerden

der semptlycke Ingesetenen vande Heerlicheyt Doerne....

 

Halt! Namens de gezamenlijke ingezetenen? Van der Lee antwoordde

op 30 Maart, dat Zijne Genade niet op het request kon

ingaan, voordat hem ter verificatie was overgelegd de volmacht

van al deze Deurnse nageburen, met namen en toenamen. Maar

dan in originali, daar Zijne Genade niet tevreden zou wezen met

een simpele copie.

Van der Lee vond de ganse vertoning niet alleen krankzinnig, maar

ook zeer gevaarlijk. En dit had hij zijn jeugdige meester dan ook

zeer duidelijk, maar vergeefs, aan het verstand gebracht. Waren

het Gelderse onderdanen geweest, dan had hij geweigerd eraan

mee te doen, al was zijn baan ermee gemoeid. Nu het maar buitenlanders

waren, kon het voorlopig niet veel kwaad, vooral na die

prachtige blunder in hun request. Als het te bar werd, zou hij

Mevrouw gaan waarschuwen. Zij was de enige, die nog iets over

dat wild beest te zeggen had.

59

 

Daar zaten onze hertsluiden doodonschuldig gevangen als slachtoffers

van een abominabele rechtsverkrachting. In hun domheid

hadden zij de vijand het enige wapen, dat hem ontbrak, in de hand

gedrukt: het strafbare feit, of wat er veel op geleek: het „assumeren

van ene valse qualiteit". Van aanklagers hadden zij zich zwart

op wit tot beklaagden gemaakt, want het spreekt vanzelf, dat zij

aan volmachten geen duim papier in handen hadden. Ginds in

Deurne had het meer dan voldoende geschenen, dat zij waren toegejuicht

en in triomf rondgedragen door een man of zestig, terwijl

de heerlijkheid toch meer dan 350 gezinnen telde. Nu de heer zó

scherp bleek te staan, zou het een kunst zijn ook maar een dozijn

handtekeningen los te krijgen.

Met bemodderde laarzen en het paardenschuim nog op zijn mantel,

kwam De Visschere in de namiddag van de vierde April bij Van

der Lee binnenvallen: Of ze hier in Venlo stapelzot geworden waren!

En of zij nu maar als de bliksem die boeren van hem uit de kelder

wilden halen!

Van der Lee grinnikte opgelucht en bracht hem dadelijk bij de

graaf, die sprakeloos stond te kijken van Otto's onmenselijke edelmoedigheid

jegens die infame onderzaten van Deurne.

De Visschere werd vorstelijk onthaald. 's Avonds, toen Margriet

zich had teruggetrokken, dronk Jan van Huyn zoveel broederschap

met hem, dat zij ten langenleste op elkaars wambuis hingen te

schreien. Want Otto had zich gaandeweg overtuigd, dat hij in

christelijke naastenliefde haast iedereen sloeg, nu hij zijn grootste

vijanden uit de gevangenschap had verlost. Heer en officier zwoeren

elkaar trouw tot in de dood en schonken in, zij zwoeren elkaar

eeuwige trouw en schonken nog eens in. Maar in al deze drukte

zag de goeie, ouwe, trouwe Otto nog kans het Groot Kasteel van

Deurne te huren voor de tijd van zes jaar en tegen tachtig gulden

per annum.

Zo werden de gevangenen in de ochtend van de vijfde April vrijgelaten.

Nog vóór hun vertrek lieten zij ten overstaan van twee

Venlose schepenen een acte verlijden, waarin al hun wederwaardigheden

werden opgetekend.

Het is te begrijpen, dat zij nu met edele martelaarsgezichten in

Deurne terugkwamen. Maar tot hun bittere verbazing zagen zij al

gauw, dat de meeste dorpelingen geneigd waren het geval van

60

 

de vrolijke kant te bekijken: Daar waren vijf mannekensputters van

Deurne uitgetrokken om de aanstaande schout kort-en-klein af te

breken, maar zij mochten hem nog dankbaar zijn, dat hij hen

uit het kot was komen halen!

Het was natuurlijk weer De Visschere, die deze intreurige ontvangst

had voorbereid. Want 's ochtends vóór zijn vertrek had hij

de vrouwen van de vermisten bij zich laten komen. Hij scheen

toen eerst vernomen te hebben, dat er iets haperde. En hij beknorde

haar niet zuinig, omdat hij niet eerder was verwittigd. Dan

hadden zij heur mansmensen al minstens een week thuis kunnen

hebben. Nu moest hij midden in zijn drukke bezigheden hals over

kop naar Venlo om die potsenmakers uit de put te helpen. Waar

hadden zij eigenlijk op gewacht?

Het tafereel geleek wel wat op de kruisweg-statie van „Christus

en de Wenende Vrouwen".

Enfin, hij zou maar dadelijk uitrijden. Beloven kon hij niets, want

wie-wist wat die onnozelen daarginds voor gevaarlijke domheden

hadden uitgehaald. Dat hàdden ze nu, als ze de kinderen met vuur

lieten spelen!

Tot grote opluchting van de vrouwen scheen hij volstrekt geen

belang te stellen in het eigenlijke doel van de Venlose reis hunner

echtgenoten. Hij wist hen zelfs nog aan 't lachen te maken en

werd alvast hartelijk bedankt.

Aan de slotpoort wachtte Dielis Vogels met het paard en er was

reeds een oploopje ontstaan. Otto deed zijn lang rapier aan en

steeg met luchtige zwaai op. In die tijd droeg hij nog zo'n kort

Spaans manteltje met brede, platte kraag, dat hem maar juist over

de billen reikte. Hij stoof de straat uit en zwierde om de bocht in

zo'n scherpe galop, dat bij Marcelis de modderspatten tegen de

ruiten vlogen.

Bewonderend keken zij hem na. Ja, bij het vrouwvolk heeft De

Visschere nooit veel kwaad kunnen doen. Als ge alles kondt geloven,

wat de mensen zeiden, dan moesten er in Deurne en omstreken

heel wat kleine Visscherkens rondlopen.

Wat ervan zij, nu hij zo ruiterlijk was uitgetogen om de verdoolde

belhamels terug te brengen naar de stal, begon de stemming weer

in zijn voordeel te veranderen. Zelfs in hun eigen huis kregen de

hertslieden de wind van voren. Vooral die van Krijn Bosmans

61

 

62

 

moet nogal te keer zijn gegaan. Zot van de parochie! Gecommitteerde

van fluitjeshout!

Toch deden zij nog een poging hun waardigheid overeind te houden.

Zij hadden immers bij het gerecht van Venlo een doleantie

ingediend en genoegdoening geëist. En die schepenen hadden

dadelijk gezegd, dat zij in hun recht stonden. Wacht maar, ge zoudt

er wel meer van horen!

Als enige „genoegdoening" ontving de gemeente nog in dezelfde

maand April een schrijven van de Vrouw en de heer van Deurne,

waarbij Otto de Visschere werd gehandhaafd in het schrijfambt

en tevens benoemd tot schout der heerlijkheid. De pas benoemde

officier liet feestelijk de klok trekken en het schrijven ten aanhoren

van alleman voorlezen op het kerkhof door de president-schepen,

Jan van den Boomen, die een geweldige stem heeft voor zo'n klein

manneke.

63