Het
jaar 1648 mag een mijlpaal zijn geweest in de geschiedenis
der
Nederlanden, voor Deurne verloopt het zonder grote schokken,
hoewel
in stijgende spanning.
Meester
Geraerd zit niet stil, tracht zoveel mogelijk vóór de vlaag
binnen
te zijn. In dorpen, waar het gezag van de pastoor al jaren
is
gevestigd, zal de geus niet veel stuk maken. Maar Deurne is de
leste
tijd verwaarloosd en verslapt. En alleen godsdiensten, die
zeer
veel eisen van hun aanhangers, hebben kans op een blijvend
bestaan.
Voor
die van de Meierij schijnt niet veel in huis te komen van alle
schone
vredesverwachtingen. Eerst en vooral legt de schatrijke
Hollander
zijn klauw op de kerkelijke goederen, tienden en beneficiën,
tot
het laatste penningske van het armste Moeder-Godskapelletje
in
de hei. Doch dit wordt door de grote hoop niet dadelijk
gevoeld.
Zij vinden het wel een wraakroepend schandaal en de geus
is
een vuile dief, maar zolang zij zelf te eten hebben, zal de pastoor
niet
van honger sterven.
Reeds
de 12de Juni ontvangen de kwartierschouten een bevelschrift
van
de Staten, dat zij een heropening van de Roomse kerken en
een
hervatting van de paapse afgoderij niet zullen gedogen. En
dan
verschijnt op 16 Juni het fameuze plakkaat, waarbij alle
geestelijken,
op
straffe van 600 gulden boete en arbitrale correctie, het
land
moeten verlaten, behalve zij, die krachtens de capitulatie van
Den
Bosch mogen blijven.
Dit
nieuws is kort vóór het vredesfeest tot Deurne doorgedrongen.
Onder
de fanatieken gaan reeds stemmen op om het feest maar
te
veranderen in een rouwdienst. De meesten, waaronder de
pastoor,
zijn echter van mening, dat Deurne nogal ver uit de gooi
ligt
en dat de soep hier niet zo heet zal worden opgediend, als
zij
in Den Haag is gekookt. Bovendien is het zotte praat, want
volgens
de kerkelijke wet is Sacramentsdag een feest en daar kunnen
alle
geuzenplakkaten niets aan veranderen...
64
Daags
na zijn aankomst is Geraerd naar het kasteel gegaan. Mon-
sieur
de Visschere heeft op en neer gelopen, vurig met de handen
gezwaaid
en zijn beste rhetoriek opgehaald om de pastoor aan het
verstand
te brengen, wat hij te doen heeft in het belang van „onsparochie".
Hij
heeft de gevaren opgesomd in wetsartikelen en
imposante
cijfers van geldboeten... O, als het alleen aan hèm lag!
Maar
hij zat te houden met een landdrost, een fiscaal en een
kwartierschout,
stuk-voor-stuk
felle anti-papisten, wier orders hij had
op
te volgen.
Toen
de schout zich even buiten adem had gepraat, zei Geraerd
zacht:
,,Ik en ben niet verveerd, heer scholtis."
Dit
nuchtere geluidje deed wat komisch aan tegenover de bombastische
redevoering,
waarop de schout had getracteerd. Er stak
niet
de minste bravade in; hij had op dezelfde vlakke toon kunnen
zeggen,
dat het vandaag redelijk goed weer was.
De
Visschere keek een ogenblik scheel in zijn eigen binnenste,
En
misschien was dit een van de weinige keren, dat hij zichzelf
zag,
zoals hij werkelijk was. Dan schalde zijn lach door het holle
kasteel;
hij drukte Geraerd met overdreven warmte de hand en
sloeg
hem op de schouder.
Meteen
vatte Jacobs zijn werk aan op de plaats, waar hij het gevonden
had.
Nelis Thomas en de andere pachters van Binderen...
De
schout begon smaak te krijgen in het manneke. En in de situatie.
Hier
begon een nieuwe, grote strijd. Tegen de geus, tegen de hoogste
macht
in den lande! Otto begon reeds zijn intriges te spinnen en
voor
het eerst in zijn leven waren zij van de vrome soort, wat hem
een
verheven gevoel gaf.
Precies,
Meester Geraerd! Preken was schoon en brevierken-bidden
heel
braaf, maar aanpakken was beter. Ten slotte was macht het
enige,
waarmee de boeren rekening hielden. Laat dus uw macht
zien,
mijn Heer Pastoor! Voor het oog van het kerkvolk gaat
voortaan
de weg naar het kasteel door de pastorie.
Dit
dorst hij niet zo brutaal te zeggen, want gasten, die pas van
de
akademie komen, houden er wel eens van die onbruikbare, hoog-
staande
begrippen op na, weet ge wel. Hij kronkelde met zijn toe-
65
spelingen
en hoopte, dat de pastoor zou voelen, waar hij heen wilde.
Ook
hieraan maakte Geraerd een simpel einde:
„Monsieur
de Visschere, wij verstaan malkander. Gelijk Sinte
Pieter
heb ik tot taak de zielen te vangen als vissen in een net."
In
zichzelf voegde hij erbij: Ik zou met de duivel zelf gaan
accorderen,
als
ik dacht, dat er één Deurnse ziel mee te winnen was...
Waarmee
niets onvriendelijks bedoeld is jegens mijn Heer Scholtis
van
Deurne.
En
het plezierig spelletje van De Visschere begon. Hij wist zeer
goed,
dat de boeren spoken zagen, zich bang maakten om niets.
De
rentmeester-generaal der geestelijke goederen verlangde niet
beter,
dan dat de pachters van de gewezen kloosterhoeven op dezelfde
voet
bleven doorboeren, prompt hun pacht betaalden en hem
verder
met rust lieten. En als Monsieur de Visschere zo goed wilde
zijn
de nieuwe pachtcedulen te laten tekenen, héél graag zelfs.
Buitengewoon
vriendelijk en ,,by occasiën" tot wederdienst bereid.
Reeds
de volgende dag zat Jan Joosten Willems, van de Kerkhofhoeve
in
Vlierden, met drie andere pachters bij Jenneken op de
vloer.
Zij waren gestuurd van Nelis Thomas, die er ook mee zat
te
kijken, nu Binderen de hoeven moest afgeven. En Nelis die zei,
dat
de nieuwe pastoor wel raad wist...
De
schout van Deurne? Oei-oei, daar verwachtten zij niets van; zij
waren
kwade vrienden met De Visschere. Zoals die hen ook behandeld
had!
Dat
was niet erg, vond Geraerd. Als monsieur niet om hunnentwil
wou
helpen, dan maar ten pleziere van de pastoor.
Otto
kleedde het simpele geval fraai aan. Hij deed er een paar
weken
over, hield zich afwisselend somber en hoopvol. En al was
Geraerd
niet geheel en al de dupe van deze komedie, hij liet niets
blijken,
zorgde alleen, dat de boeren niet te zeer in angst zaten.
Totdat
de blijde dag kwam, waarop alle Binderse pachters werden
uitgenodigd
de nieuwe celen te komen tekenen. En wel ten huize
van
de pastoor, aan wie Otto de pampieren had meegegeven.
Het
was een goed begin voor een nieuwe pastoor. Heel het dorp
heeft
ervan getuit, want Nelis Thomas en die van Vlierden zijn
die
avond in De Swaen, De Leeuw en De Valck geweest. Zij
hebben
niet op één pot gekeken; iedereen moest op de gezondheid
van
het Deurns pastoorken drinken. Anneke heeft gemopperd, toen
66
Nelis
thuiskwam, maar zij kon zich niet goed houden, omdat hij
zo
zot deed. „Schone maagd van Brabant!" riep hij. „Schone
maagd
van
Brabant!"
Op
Sacramentsdag is de processie door de velden getrokken vanuit
de
kerk, die volgens plakkaat niet heropend mag worden (alsof zij
ooit
dicht is geweest!), naar de Sint-Anthoniskapel aan Den Veld-
heuvel.
Voor het laatst in de geschiedenis, maar dit zouden die
van
Deurne niet hebben geloofd.
Zelden
is de kerk zo vol geweest, want die dag is Geraerd plechtig
geïnstalleerd
door de kanunnik Meester Hendrick Leemputte, de
vicaris
van het bisdom.
En
voor het eerst is Wilbert opgetreden als misdienaar. De koster-
Schoolmeester
Laurens de Lou heeft hem gedrild. Wilbert kan het
Confiteor,
de grootste kluif van heel de Mis, in verbijsterende
snelheid
afratelen. Te voren heeft hij in de sacristie gerepeteerd
voor
de pastoor, die een pijnlijk gezicht trok en nooit had geloofd,
dat
Latijn zó barbaars kon klinken. Maar hij heeft Wilbert geprezen
en
alleen gezegd, dat het niet zó vlug hoefde. Op staai-aan was 't
beste;
er was geen haast bij. Ons-Heer had de tijd aan Zijn eigen.
En
als Wilbert onvoorziens zou blijven haperen, moest hij niet
ineens
stilhouden! Dan moest hij maar wat aan elkaar brabbelen.
En
dat gaat best, want bij het Confiteor probeert ge met de kop
tussen
de knieën te kruipen, zodat de mensen het niet hoeven te
merken.
Geraerd
heeft gepreekt, lang en ijselijk geleerd. Die van Deurne
hebben
zich dromerig laten drijven op de Leuvense klanken van
zijn
warme stem. Zij begrepen er niets van, maar het was schoon,
het
gaf vertrouwen. Ge kondt goed horen, dat wij nu iemand
hadden,
die er alles van wist, die voor ons kon denken. Iemand
die
de geuzen van de bak kon bijten, als ze wat te veel praats
kregen
met hun zogezegde religie, 't Pastoorken was ruim jong,
maar
hij kende zijn stiel. Ge kondt aan alles merken, dat de mens
bijkans
barstte van geleerdheid en philesephie. Dat gaf een plezierig
en
veilig gevoel, dat was alweer een grote kopzorg minder.
Waar
bleven ze nu, Michiel Goloffs en Lammert Colen en nog
een
paar van die grootsprekers, die het beter wilden weten?
En
de vrouwen kwamen niet op hem uitgekeken. Zij vonden hem
net
een schilderij van een jonggestorven heilige zonder baard.
67
Jenneke
had er wèl eer van; hij zat kloek en vlug en kaarsrecht in
elkaar.
Als hij nu maar wat vetter wilde worden, dan hadden ze
mettertijd
een pastoor, met wie zij konden uitpakken tegenover die
van
Bakel en van Asten, ja van heel de Meierij. Daar konden ze
naar
komen kijken!
Na
de processie en het proclameren van de Spaanse Vrede is de
pastoor
verschenen in De Leeuw, bij de jonge schut en bij het
oude
voetbooggilde van Sint Joris in De Swaen. Thoniske was
zuurzoet
vriendelijk, maar inwendig woedend om het misdienerschap
van
Wilbert. Dat vindt zij wel een even groot schandaal,
als
hadden ze de waard van een Spaans bordeel tot Paus gekozen.
Want
haar bijnaam (voor het fatsoen verkort tot „klerk-zonder")
is
nu gemeengoed geworden. Dielis Vogels, de ware schuldige,
durft
zij niet aan. Daarom richt zij haar verbeten toorn op Wilbert
en
zijn vriend de pastoor.
Van
geen kwaad bewust heeft Geraerd de schutbroeders toegesproken,
een
schuimende pint geheven en een Vivat, crescat, floreat!
gedronken
op het welzijn van beide korpsen. Vooral het jonkvolk
was
door het dolle heen begeesterd. Het was daar in De Leeuw
een
lachen en juichen van wonder en geweld. Na zijn loodzware
preek
meende Geraerd tegenover de jonge schutbroeders van Sint
Anthonis
een beetje de Leuvense student te moeten luchten naar
het
aloude recept van Gaudeamus in Domino, zonder evenwel zijn
afstand
te verliezen.
Daarentegen
heeft de oude schut bizonder gewaardeerd, dat hij
jegens
hen zo deftig en bescheiden was. Aandachtig heeft hij geluisterd
naar
hen, die zijn vader goed hadden gekend. Daar kon
hij
niet genoeg van krijgen en dat gaf hun een zalige, weemoedige
dronk.
Toen Thunis Aerts zei, hoe jammer het was, dat Heynrick
Jan
Jacobs-Zaliger zo'n schone dag als vandaag niet had mogen
beleven,
heeft Geraerd geantwoord, dat ons-vader boven alle
twijfel
vandaag hier present was, al zaagt ge hem niet in levenden
lijve.
Bij dit schoon gezegde hebben zij haastig naar de bierpot
moeten
grijpen, anders was het hun wezenlijk te machtig geworden.
Dit
antwoord is druk besproken. Zij vinden het fraaier en duidelijker
dan
de evangelische dialoog over de cijnspenning.
Maar
dit betekende niets vergeleken bij de opschudding, die er is
geweest
over het snuiten van zijn neus!
68
Ongeveer
een week na zijn aankomst suisde het praatje door de
heerlijkheid:
Hebt ge 't gehoord? Hoe de nieuwe pastoor zijn neus
Snuit?
Dat doet hij niet in zijn vingers en hij gooit het dan niet
weg
gelijk iedereen, maar hij staat te blazen en te toeten in een
linnen
doekske. Ja, 't moet wezenlijk waar zijn, daar zijn er genoeg,
die
't gezien hebben. En dat doekske steekt hij dan in zijnen zak!
Wat
heeft dat te betekenen? Is het dan proper om gedurig met die
vuiligheid
in uwen zak te lopen? Goed om allerhande ziekten te
krijgen!
Eerst
waren het de kwezels, die raad wisten: Dat is een nieuwe
kerkelijke
ordonnantie voor de priesters. Hij mag zijn neus niet meer
snuiten
in dezelfde vingers, waarmee hij de hostie vastpakt. O, dan
hadden
ze niets gezegd, dan was het redelijk, dan hoefden ze niet
langer
te melken.
Maar
toen kwamen de kwatongen los; Thoniske Segers aan het
hoofd:
W a t kerkelijke ordonnantie? Niks kerkelijke ordonnantie!
Zij
hebben het de graaf van Huyn ook al zien doen en 't heeft
niets
met de kerk te maken, anders zouden de pastoors van Asten
en
Bakel er ook wel aan meedoen. Fratsen zijn het, uit Leuven! Die
stadsmensen
weten van zottigheid niet, wat ze moeten verzinnen.
Gelukkig
sprak het gezond verstand het laatste woord: Wel, het
is
zijn eigen neus en hoe 't hem gelust om die te snuiten, moet
hij
zelf weten, zoudt ge zo zeggen. En als het nu maar gedaan is
met
dat gezever, mordjuu!
Hiermee
was het pleit gewonnen. Maar het was een hoogsternstige
zaak;
er viel niet mee te lachen. Het had een groot deel van zijn
overwicht
kunnen kosten. Een pastoor met belachelijke juffersmanieren
zouden
ze niet geren gezien hebben. Ook zijn er al dorpen
voor
geringere beuzelingen in twee vijandige kampen uiteengevallen.
Was
er een anti-neusdoekpartij ontstaan, dan was hij ongevraagd
bij
de tegenpartij ingedeeld. En dan zouden zijn vurige volgelingen
wel
voor de nodige grieven hebben gezorgd. Daarmee had hij de
politiek
in de kerk gehad, waarvoor hij juist zo bang is.
Maar
dit was wel zijn enige vergissing en het is goed afgelopen.
Zo
rijgen zich de dagen aaneen. En iedere dag verspeelt de geus
een
stukje van de schone kans, die hij in Deurne heeft gehad.
Ongestoord
kan Meester Geraerd zich nestelen in de harten van
zijn
volkje.
69
Hij
gaat geen bezoeken afleggen, hij weet beter. Schijnbaar doelloos
breviert
hij wat rond en verrast zijn zielen aan heggen en schuurdeuren.
Want
als hij plechtig de herd binnenstapt, valt hij onder
de
oude wetten der gastvrijheid, zit hij weerloos op zijn stoel
genageld,
ziet
de tafel voor zich ophopen met leeftocht voor een week
en
moet hij zich tegen heug en meug volstoppen, wil hij de mensen
niet
beledigen. En meestal krijgt hij dan slechts de huisvrouw te
zien,
houden de anderen zich schuil uit verlegenheid en angst, dat
de
plechtigheid niet goed zal verlopen.
Maar
nu treft hij hen toevallig op de dorsvloer. Hij neemt de vlegel
ter
hand om het nog eens te proberen. En ofschoon zij het ernstig
afrieden,
is hij op die wilde, jonge vos van Thunis Aerts geklommen.
Zonder
beugels heeft hij de grote wei rondgegaloppeerd en
is
niet gevallen, ofschoon het veulen liep te bokken en te buitelen
als
een jong schaap. Ze stoten elkaar aan en fluisteren, dat hij
helemaal
niet flauw of schrikachtig is voor een pastoor.
Heeft
hij aldus de mannenharten verrukt, dan neemt hij de vrouwlie
in
behandeling. De Leuvense bollekens doen wonderen. Neen,
vriendelijk
bedankt, hij zal niet binnenkomen, want hij heeft onsmoeder
beloofd,
dat hij op tijd zal zijn met eten. En hij moet gauw
op
huis aandoen, anders krijgt hij weer grommens.
Bèèè!
Daar geloven ze niets van. Jenneken en grommen, dat zijn er
twee,
dat hebben ze heur nog nooit horen doen, dat is maar gekheid
van
hem!
Wat?
Ze heeft al gedreigd, dat hij om zijn oren krijgt, als hij
haar
weer laat wachten met eten. Toen heeft hij gezegd, dat ze
niet
zou durven, omdat hij gewijd is. En weet ge wat ze daarop
zei?
„Dan zal ik oe op oew billen komen, daar zij-de nie gewijd!"
Zij
gillen het uit. Tranen lopen in glinstrende streepjes over de
verweerde
gezichten... Mardi toch! Hebt ge 't ooit zo gehoord?
En
dan moet ge Jennekens kennen! Zij ziet hem zo geren, dat
de
grond te koud is waarover hij loopt, 't Is toch 'ne smakelijke,
wanni?
Bij
zo'n oploopje vangt hij meer parochianen dan bij tien „visentaties".
Michiel
Goloffs krijgt hij niet te pakken. Viermaal heeft hij erop
aangelegd,
maar Michiel weet zich braaf schuil te houden. Nu
moet
Geraerd een ontmoeting aan het toeval overlaten, want in
70
een
dorp, waar zelfs blinde muren hun oren en ogen hebben, is
het
gezag een tere zaak. Een Jacobs, die pastoor is van Deurne,
bovendien
Meester in de Vrije Consten van d'Akademie van Loven,
kan
niet als een hondje voor de deur gaan liggen bij een van de
Goloffsen.
Zij behoren tot de oudste en voornaamste boerenfamilies,
waren
van ouder op ouder dorpsregenten. In een schepenacte
van
't jaar 1406 vindt ge reeds een „Godelofs" vermeld onder
de
laten van de heer. Wat later bewoonden zij de „Hoefve ten
Velde",
die een afzonderlijk leen vormde van de heer binnen de
heerlijkheid.
Zij vormen een soort boerenadel.
Thans
bezit Michiel twee hoeven in Den Walsberg, niet ver van
het
kasteel. Een ervan verpacht hij en de andere, een gedoente van
46
lopensen, beboert hij zelf. Tot dusver is hij algemeen
gerespecteerd,
maar
ver van bemind. Hij is te veel op zijn eigen, te verwaand
en
op een afstand. Wat goed genoeg is voor iedereen, is
het
niet voor hem. Met de schout is hij zo zwart, dat hij nooit
zal
geroepen worden tot een erepost, zolang De Visschere het te
zeggen
heeft.
O,
er wonen wel rijkere mensen in Deurne; neem bijvoorbeeld
maar
de koster, Meester Laurens de Lou. Maar het eeuwenoude
aanzien
der Goloffsen is van dien aard, dat het verschil tussen
een
hunner en een van Jacobs niet groot genoeg is. De pastoor
kan
ten aanschouwen van zijn kudde desnoods de geringste dagloner
vergeefs
achter de boks lopen, maar geen Michiel Goloffs.
Als
van ouds moeten de parochianen blijven geloven, dat zij de
pastoor
nodig hebben en niet omgekeerd.
Lammert
Colen is niet weggekropen. Hij is dadelijk tot de aanval
overgegaan,
heeft vlakweg gezegd, dat hij genoeg heeft van het
Rooms
geloof. Met al die fijne farizeeërs van Deurne — de schout
voorop
— wilde hij niets meer te maken hebben. Ge moest eens
horen,
hoe honds hij behandeld is...
Er
volgde een lawine van grieven, waarbij Lammert paars aanliep,
vooral
toen Geraerd niet gauw genoeg heel Deurne in het ongelijk
stelde
tegenover één Lambert Colen, die ten slotte kwaad wegliep
en
met de deur smeet.
Toch
was het bezoek niet vergeefs. Katrientje was duidelijk met
de
jonge pastoor ingenomen. Zij heeft vergoelijkend het hoofd
geschud.
Hij moest Lammerte maar laten praten; er was toch niets
71
mee
te beginnen. Heel de familie was al met hem bezig geweest.
Het
ging heur aan het hart, dat dit vriendelijk manneke van Jacobs
met
zulke verdrietige ogen naar de dichtgeklapte deur zat te kijken.
Om
het wat goed te maken heeft zij hem — sst, niks zeggen! —
een
halve patakon in de hand gedrukt voor goede werken. En hij
was
weer geheel opgemonterd, toen zij haar kleine van nog geen
drie
jaar had gehaald om eens te laten zien, hoe schoon deze grote
jongen
zijn Vaderons al kon bidden.
72
|