CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 8

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

... den welcke bequaem ende seer habiel is om

dese onse gemeynte als pastoir te dienen....

Het jaar 1648 mag een mijlpaal zijn geweest in de geschiedenis

der Nederlanden, voor Deurne verloopt het zonder grote schokken,

hoewel in stijgende spanning.

Meester Geraerd zit niet stil, tracht zoveel mogelijk vóór de vlaag

binnen te zijn. In dorpen, waar het gezag van de pastoor al jaren

is gevestigd, zal de geus niet veel stuk maken. Maar Deurne is de

leste tijd verwaarloosd en verslapt. En alleen godsdiensten, die

zeer veel eisen van hun aanhangers, hebben kans op een blijvend

bestaan.

Voor die van de Meierij schijnt niet veel in huis te komen van alle

schone vredesverwachtingen. Eerst en vooral legt de schatrijke

Hollander zijn klauw op de kerkelijke goederen, tienden en beneficiën,

tot het laatste penningske van het armste Moeder-Godskapelletje

in de hei. Doch dit wordt door de grote hoop niet dadelijk

gevoeld. Zij vinden het wel een wraakroepend schandaal en de geus

is een vuile dief, maar zolang zij zelf te eten hebben, zal de pastoor

niet van honger sterven.

Reeds de 12de Juni ontvangen de kwartierschouten een bevelschrift

van de Staten, dat zij een heropening van de Roomse kerken en

een hervatting van de paapse afgoderij niet zullen gedogen. En

dan verschijnt op 16 Juni het fameuze plakkaat, waarbij alle geestelijken,

op straffe van 600 gulden boete en arbitrale correctie, het

land moeten verlaten, behalve zij, die krachtens de capitulatie van

Den Bosch mogen blijven.

Dit nieuws is kort vóór het vredesfeest tot Deurne doorgedrongen.

Onder de fanatieken gaan reeds stemmen op om het feest maar

te veranderen in een rouwdienst. De meesten, waaronder de

pastoor, zijn echter van mening, dat Deurne nogal ver uit de gooi

ligt en dat de soep hier niet zo heet zal worden opgediend, als

zij in Den Haag is gekookt. Bovendien is het zotte praat, want

volgens de kerkelijke wet is Sacramentsdag een feest en daar kunnen

alle geuzenplakkaten niets aan veranderen...

64

 

Daags na zijn aankomst is Geraerd naar het kasteel gegaan. Mon-

sieur de Visschere heeft op en neer gelopen, vurig met de handen

gezwaaid en zijn beste rhetoriek opgehaald om de pastoor aan het

verstand te brengen, wat hij te doen heeft in het belang van „onsparochie".

Hij heeft de gevaren opgesomd in wetsartikelen en

imposante cijfers van geldboeten... O, als het alleen aan hèm lag!

Maar hij zat te houden met een landdrost, een fiscaal en een kwartierschout,

stuk-voor-stuk felle anti-papisten, wier orders hij had

op te volgen.

Toen de schout zich even buiten adem had gepraat, zei Geraerd

zacht: ,,Ik en ben niet verveerd, heer scholtis."

Dit nuchtere geluidje deed wat komisch aan tegenover de bombastische

redevoering, waarop de schout had getracteerd. Er stak

niet de minste bravade in; hij had op dezelfde vlakke toon kunnen

zeggen, dat het vandaag redelijk goed weer was.

De Visschere keek een ogenblik scheel in zijn eigen binnenste,

En misschien was dit een van de weinige keren, dat hij zichzelf

zag, zoals hij werkelijk was. Dan schalde zijn lach door het holle

kasteel; hij drukte Geraerd met overdreven warmte de hand en

sloeg hem op de schouder.

Meteen vatte Jacobs zijn werk aan op de plaats, waar hij het gevonden

had. Nelis Thomas en de andere pachters van Binderen...

De schout begon smaak te krijgen in het manneke. En in de situatie.

Hier begon een nieuwe, grote strijd. Tegen de geus, tegen de hoogste

macht in den lande! Otto begon reeds zijn intriges te spinnen en

voor het eerst in zijn leven waren zij van de vrome soort, wat hem

een verheven gevoel gaf.

Precies, Meester Geraerd! Preken was schoon en brevierken-bidden

heel braaf, maar aanpakken was beter. Ten slotte was macht het

enige, waarmee de boeren rekening hielden. Laat dus uw macht

zien, mijn Heer Pastoor! Voor het oog van het kerkvolk gaat

voortaan de weg naar het kasteel door de pastorie.

Dit dorst hij niet zo brutaal te zeggen, want gasten, die pas van

de akademie komen, houden er wel eens van die onbruikbare, hoog-

staande begrippen op na, weet ge wel. Hij kronkelde met zijn toe-

65

 

spelingen en hoopte, dat de pastoor zou voelen, waar hij heen wilde.

Ook hieraan maakte Geraerd een simpel einde:

„Monsieur de Visschere, wij verstaan malkander. Gelijk Sinte

Pieter heb ik tot taak de zielen te vangen als vissen in een net."

In zichzelf voegde hij erbij: Ik zou met de duivel zelf gaan accorderen,

als ik dacht, dat er één Deurnse ziel mee te winnen was...

Waarmee niets onvriendelijks bedoeld is jegens mijn Heer Scholtis

van Deurne.

En het plezierig spelletje van De Visschere begon. Hij wist zeer

goed, dat de boeren spoken zagen, zich bang maakten om niets.

De rentmeester-generaal der geestelijke goederen verlangde niet

beter, dan dat de pachters van de gewezen kloosterhoeven op dezelfde

voet bleven doorboeren, prompt hun pacht betaalden en hem

verder met rust lieten. En als Monsieur de Visschere zo goed wilde

zijn de nieuwe pachtcedulen te laten tekenen, héél graag zelfs.

Buitengewoon vriendelijk en ,,by occasiën" tot wederdienst bereid.

Reeds de volgende dag zat Jan Joosten Willems, van de Kerkhofhoeve

in Vlierden, met drie andere pachters bij Jenneken op de

vloer. Zij waren gestuurd van Nelis Thomas, die er ook mee zat

te kijken, nu Binderen de hoeven moest afgeven. En Nelis die zei,

dat de nieuwe pastoor wel raad wist...

De schout van Deurne? Oei-oei, daar verwachtten zij niets van; zij

waren kwade vrienden met De Visschere. Zoals die hen ook behandeld

had!

Dat was niet erg, vond Geraerd. Als monsieur niet om hunnentwil

wou helpen, dan maar ten pleziere van de pastoor.

Otto kleedde het simpele geval fraai aan. Hij deed er een paar

weken over, hield zich afwisselend somber en hoopvol. En al was

Geraerd niet geheel en al de dupe van deze komedie, hij liet niets

blijken, zorgde alleen, dat de boeren niet te zeer in angst zaten.

Totdat de blijde dag kwam, waarop alle Binderse pachters werden

uitgenodigd de nieuwe celen te komen tekenen. En wel ten huize

van de pastoor, aan wie Otto de pampieren had meegegeven.

Het was een goed begin voor een nieuwe pastoor. Heel het dorp

heeft ervan getuit, want Nelis Thomas en die van Vlierden zijn

die avond in De Swaen, De Leeuw en De Valck geweest. Zij

hebben niet op één pot gekeken; iedereen moest op de gezondheid

van het Deurns pastoorken drinken. Anneke heeft gemopperd, toen

66

 

Nelis thuiskwam, maar zij kon zich niet goed houden, omdat hij

zo zot deed. „Schone maagd van Brabant!" riep hij. „Schone maagd

van Brabant!"

Op Sacramentsdag is de processie door de velden getrokken vanuit

de kerk, die volgens plakkaat niet heropend mag worden (alsof zij

ooit dicht is geweest!), naar de Sint-Anthoniskapel aan Den Veld-

heuvel. Voor het laatst in de geschiedenis, maar dit zouden die

van Deurne niet hebben geloofd.

Zelden is de kerk zo vol geweest, want die dag is Geraerd plechtig

geïnstalleerd door de kanunnik Meester Hendrick Leemputte, de

vicaris van het bisdom.

En voor het eerst is Wilbert opgetreden als misdienaar. De koster-

Schoolmeester Laurens de Lou heeft hem gedrild. Wilbert kan het

Confiteor, de grootste kluif van heel de Mis, in verbijsterende

snelheid afratelen. Te voren heeft hij in de sacristie gerepeteerd

voor de pastoor, die een pijnlijk gezicht trok en nooit had geloofd,

dat Latijn zó barbaars kon klinken. Maar hij heeft Wilbert geprezen

en alleen gezegd, dat het niet zó vlug hoefde. Op staai-aan was 't

beste; er was geen haast bij. Ons-Heer had de tijd aan Zijn eigen.

En als Wilbert onvoorziens zou blijven haperen, moest hij niet

ineens stilhouden! Dan moest hij maar wat aan elkaar brabbelen.

En dat gaat best, want bij het Confiteor probeert ge met de kop

tussen de knieën te kruipen, zodat de mensen het niet hoeven te

merken.

Geraerd heeft gepreekt, lang en ijselijk geleerd. Die van Deurne

hebben zich dromerig laten drijven op de Leuvense klanken van

zijn warme stem. Zij begrepen er niets van, maar het was schoon,

het gaf vertrouwen. Ge kondt goed horen, dat wij nu iemand

hadden, die er alles van wist, die voor ons kon denken. Iemand

die de geuzen van de bak kon bijten, als ze wat te veel praats

kregen met hun zogezegde religie, 't Pastoorken was ruim jong,

maar hij kende zijn stiel. Ge kondt aan alles merken, dat de mens

bijkans barstte van geleerdheid en philesephie. Dat gaf een plezierig

en veilig gevoel, dat was alweer een grote kopzorg minder.

Waar bleven ze nu, Michiel Goloffs en Lammert Colen en nog

een paar van die grootsprekers, die het beter wilden weten?

En de vrouwen kwamen niet op hem uitgekeken. Zij vonden hem

net een schilderij van een jonggestorven heilige zonder baard.

67

 

Jenneke had er wèl eer van; hij zat kloek en vlug en kaarsrecht in

elkaar. Als hij nu maar wat vetter wilde worden, dan hadden ze

mettertijd een pastoor, met wie zij konden uitpakken tegenover die

van Bakel en van Asten, ja van heel de Meierij. Daar konden ze

naar komen kijken!

Na de processie en het proclameren van de Spaanse Vrede is de

pastoor verschenen in De Leeuw, bij de jonge schut en bij het

oude voetbooggilde van Sint Joris in De Swaen. Thoniske was

zuurzoet vriendelijk, maar inwendig woedend om het misdienerschap

van Wilbert. Dat vindt zij wel een even groot schandaal,

als hadden ze de waard van een Spaans bordeel tot Paus gekozen.

Want haar bijnaam (voor het fatsoen verkort tot „klerk-zonder")

is nu gemeengoed geworden. Dielis Vogels, de ware schuldige,

durft zij niet aan. Daarom richt zij haar verbeten toorn op Wilbert

en zijn vriend de pastoor.

Van geen kwaad bewust heeft Geraerd de schutbroeders toegesproken,

een schuimende pint geheven en een Vivat, crescat, floreat!

gedronken op het welzijn van beide korpsen. Vooral het jonkvolk

was door het dolle heen begeesterd. Het was daar in De Leeuw

een lachen en juichen van wonder en geweld. Na zijn loodzware

preek meende Geraerd tegenover de jonge schutbroeders van Sint

Anthonis een beetje de Leuvense student te moeten luchten naar

het aloude recept van Gaudeamus in Domino, zonder evenwel zijn

afstand te verliezen.

Daarentegen heeft de oude schut bizonder gewaardeerd, dat hij

jegens hen zo deftig en bescheiden was. Aandachtig heeft hij geluisterd

naar hen, die zijn vader goed hadden gekend. Daar kon

hij niet genoeg van krijgen en dat gaf hun een zalige, weemoedige

dronk. Toen Thunis Aerts zei, hoe jammer het was, dat Heynrick

Jan Jacobs-Zaliger zo'n schone dag als vandaag niet had mogen

beleven, heeft Geraerd geantwoord, dat ons-vader boven alle

twijfel vandaag hier present was, al zaagt ge hem niet in levenden

lijve. Bij dit schoon gezegde hebben zij haastig naar de bierpot

moeten grijpen, anders was het hun wezenlijk te machtig geworden.

Dit antwoord is druk besproken. Zij vinden het fraaier en duidelijker

dan de evangelische dialoog over de cijnspenning.

Maar dit betekende niets vergeleken bij de opschudding, die er is

geweest over het snuiten van zijn neus!

68

 

Ongeveer een week na zijn aankomst suisde het praatje door de

heerlijkheid: Hebt ge 't gehoord? Hoe de nieuwe pastoor zijn neus

Snuit? Dat doet hij niet in zijn vingers en hij gooit het dan niet

weg gelijk iedereen, maar hij staat te blazen en te toeten in een

linnen doekske. Ja, 't moet wezenlijk waar zijn, daar zijn er genoeg,

die 't gezien hebben. En dat doekske steekt hij dan in zijnen zak!

Wat heeft dat te betekenen? Is het dan proper om gedurig met die

vuiligheid in uwen zak te lopen? Goed om allerhande ziekten te

krijgen!

Eerst waren het de kwezels, die raad wisten: Dat is een nieuwe

kerkelijke ordonnantie voor de priesters. Hij mag zijn neus niet meer

snuiten in dezelfde vingers, waarmee hij de hostie vastpakt. O, dan

hadden ze niets gezegd, dan was het redelijk, dan hoefden ze niet

langer te melken.

Maar toen kwamen de kwatongen los; Thoniske Segers aan het

hoofd: W a t kerkelijke ordonnantie? Niks kerkelijke ordonnantie!

Zij hebben het de graaf van Huyn ook al zien doen en 't heeft

niets met de kerk te maken, anders zouden de pastoors van Asten

en Bakel er ook wel aan meedoen. Fratsen zijn het, uit Leuven! Die

stadsmensen weten van zottigheid niet, wat ze moeten verzinnen.

Gelukkig sprak het gezond verstand het laatste woord: Wel, het

is zijn eigen neus en hoe 't hem gelust om die te snuiten, moet

hij zelf weten, zoudt ge zo zeggen. En als het nu maar gedaan is

met dat gezever, mordjuu!

Hiermee was het pleit gewonnen. Maar het was een hoogsternstige

zaak; er viel niet mee te lachen. Het had een groot deel van zijn

overwicht kunnen kosten. Een pastoor met belachelijke juffersmanieren

zouden ze niet geren gezien hebben. Ook zijn er al dorpen

voor geringere beuzelingen in twee vijandige kampen uiteengevallen.

Was er een anti-neusdoekpartij ontstaan, dan was hij ongevraagd

bij de tegenpartij ingedeeld. En dan zouden zijn vurige volgelingen

wel voor de nodige grieven hebben gezorgd. Daarmee had hij de

politiek in de kerk gehad, waarvoor hij juist zo bang is.

Maar dit was wel zijn enige vergissing en het is goed afgelopen.

Zo rijgen zich de dagen aaneen. En iedere dag verspeelt de geus

een stukje van de schone kans, die hij in Deurne heeft gehad.

Ongestoord kan Meester Geraerd zich nestelen in de harten van

zijn volkje.

69

 

Hij gaat geen bezoeken afleggen, hij weet beter. Schijnbaar doelloos

breviert hij wat rond en verrast zijn zielen aan heggen en schuurdeuren.

Want als hij plechtig de herd binnenstapt, valt hij onder

de oude wetten der gastvrijheid, zit hij weerloos op zijn stoel genageld,

ziet de tafel voor zich ophopen met leeftocht voor een week

en moet hij zich tegen heug en meug volstoppen, wil hij de mensen

niet beledigen. En meestal krijgt hij dan slechts de huisvrouw te

zien, houden de anderen zich schuil uit verlegenheid en angst, dat

de plechtigheid niet goed zal verlopen.

Maar nu treft hij hen toevallig op de dorsvloer. Hij neemt de vlegel

ter hand om het nog eens te proberen. En ofschoon zij het ernstig

afrieden, is hij op die wilde, jonge vos van Thunis Aerts geklommen.

Zonder beugels heeft hij de grote wei rondgegaloppeerd en

is niet gevallen, ofschoon het veulen liep te bokken en te buitelen

als een jong schaap. Ze stoten elkaar aan en fluisteren, dat hij

helemaal niet flauw of schrikachtig is voor een pastoor.

Heeft hij aldus de mannenharten verrukt, dan neemt hij de vrouwlie

in behandeling. De Leuvense bollekens doen wonderen. Neen,

vriendelijk bedankt, hij zal niet binnenkomen, want hij heeft onsmoeder

beloofd, dat hij op tijd zal zijn met eten. En hij moet gauw

op huis aandoen, anders krijgt hij weer grommens.

Bèèè! Daar geloven ze niets van. Jenneken en grommen, dat zijn er

twee, dat hebben ze heur nog nooit horen doen, dat is maar gekheid

van hem!

Wat? Ze heeft al gedreigd, dat hij om zijn oren krijgt, als hij

haar weer laat wachten met eten. Toen heeft hij gezegd, dat ze

niet zou durven, omdat hij gewijd is. En weet ge wat ze daarop

zei? „Dan zal ik oe op oew billen komen, daar zij-de nie gewijd!"

Zij gillen het uit. Tranen lopen in glinstrende streepjes over de

verweerde gezichten... Mardi toch! Hebt ge 't ooit zo gehoord?

En dan moet ge Jennekens kennen! Zij ziet hem zo geren, dat

de grond te koud is waarover hij loopt, 't Is toch 'ne smakelijke,

wanni?

Bij zo'n oploopje vangt hij meer parochianen dan bij tien „visentaties".

Michiel Goloffs krijgt hij niet te pakken. Viermaal heeft hij erop

aangelegd, maar Michiel weet zich braaf schuil te houden. Nu

moet Geraerd een ontmoeting aan het toeval overlaten, want in

70

 

een dorp, waar zelfs blinde muren hun oren en ogen hebben, is

het gezag een tere zaak. Een Jacobs, die pastoor is van Deurne,

bovendien Meester in de Vrije Consten van d'Akademie van Loven,

kan niet als een hondje voor de deur gaan liggen bij een van de

Goloffsen. Zij behoren tot de oudste en voornaamste boerenfamilies,

waren van ouder op ouder dorpsregenten. In een schepenacte

van 't jaar 1406 vindt ge reeds een „Godelofs" vermeld onder

de laten van de heer. Wat later bewoonden zij de „Hoefve ten

Velde", die een afzonderlijk leen vormde van de heer binnen de

heerlijkheid. Zij vormen een soort boerenadel.

Thans bezit Michiel twee hoeven in Den Walsberg, niet ver van

het kasteel. Een ervan verpacht hij en de andere, een gedoente van

46 lopensen, beboert hij zelf. Tot dusver is hij algemeen gerespecteerd,

maar ver van bemind. Hij is te veel op zijn eigen, te verwaand

en op een afstand. Wat goed genoeg is voor iedereen, is

het niet voor hem. Met de schout is hij zo zwart, dat hij nooit

zal geroepen worden tot een erepost, zolang De Visschere het te

zeggen heeft.

O, er wonen wel rijkere mensen in Deurne; neem bijvoorbeeld

maar de koster, Meester Laurens de Lou. Maar het eeuwenoude

aanzien der Goloffsen is van dien aard, dat het verschil tussen

een hunner en een van Jacobs niet groot genoeg is. De pastoor

kan ten aanschouwen van zijn kudde desnoods de geringste dagloner

vergeefs achter de boks lopen, maar geen Michiel Goloffs.

Als van ouds moeten de parochianen blijven geloven, dat zij de

pastoor nodig hebben en niet omgekeerd.

Lammert Colen is niet weggekropen. Hij is dadelijk tot de aanval

overgegaan, heeft vlakweg gezegd, dat hij genoeg heeft van het

Rooms geloof. Met al die fijne farizeeërs van Deurne — de schout

voorop — wilde hij niets meer te maken hebben. Ge moest eens

horen, hoe honds hij behandeld is...

Er volgde een lawine van grieven, waarbij Lammert paars aanliep,

vooral toen Geraerd niet gauw genoeg heel Deurne in het ongelijk

stelde tegenover één Lambert Colen, die ten slotte kwaad wegliep

en met de deur smeet.

Toch was het bezoek niet vergeefs. Katrientje was duidelijk met

de jonge pastoor ingenomen. Zij heeft vergoelijkend het hoofd

geschud. Hij moest Lammerte maar laten praten; er was toch niets

71

 

mee te beginnen. Heel de familie was al met hem bezig geweest.

Het ging heur aan het hart, dat dit vriendelijk manneke van Jacobs

met zulke verdrietige ogen naar de dichtgeklapte deur zat te kijken.

Om het wat goed te maken heeft zij hem — sst, niks zeggen! —

een halve patakon in de hand gedrukt voor goede werken. En hij

was weer geheel opgemonterd, toen zij haar kleine van nog geen

drie jaar had gehaald om eens te laten zien, hoe schoon deze grote

jongen zijn Vaderons al kon bidden.

72