CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 9

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

In conformiteyt vande placcaeten van Haere Ho: Mo:

myn Heeren Staeten-Generael der Vereenichde Nederlanden

opt stuck van de Religie geëmaneert.

Tegen het einde van het jaar komen er onheilspellende berichten.

In naburige dorpen zijn reeds predikanten aangekomen, die de

kerk hebben doen „zuiveren" en in bezit genomen. Vrijwel overal

zijn er relletjes geweest, die op weg naar Deurne zulke afmetingen

aannemen, dat alom in het gewest de predikantenkoppen over straat

schijnen te rollen. Doch wat ten slotte overblijft, zijn onbeduidende

kwajongensstreken en slechts bij uitzondering doen zich hier en daar

noemenswaardige „insolentiën" voor.

Zo lieten die van Gemert de predikant met veel vertoon zijn confirmatie

aankondigen, doch toen hij op 27 September met zijn

bevestiger aan de kerk kwam, waren alle deuren op slot. De heren

klampten een kerkmeester aan en deze weigerde vierkant de sleutels.

Eerst na een speciale ordonnantie van de Hoogmogenden kon de

bevestiging op 25 October plaats hebben, onder bescherming van

de kwartierschout, Jonker Prouninck van Deventer, zijn stadhouder

en zijn broer, die het uitstapje voor zijn genoegen meemaakte.

Op aandringen van de predikanten gelastte Deventer, hoewel hij

het nut ervan niet kon inzien, dat de klokken werden geluid, „waerop

met bartze woorden geantwoordt wiert, hen mocht self luyden...

Syn Ed. geloofde den geenen, die se luyden wilden eenen halven

ryxdaelder, maer geen, die 't doen en wilde".

Wanneer nu de vers-geïmporteerde geuzenschoolmeester, tevens

koster, met Deventer's knecht in het klokhuis kwam, zagen zij, dat het

ene klokzeel was afgesneden. „De touw van d'ander clock was booven

ivers wech gesteeken. Als de voorgemelde schoolmester na booven

klom om de touw te soecken, soo quam er een, die hem toeriep: Klimt

dat ge de neck breeckt!"

Nadat zonder halsbreken het touw was opgezocht, bleek de klok

veel te zwaar voor de twee man. Daarop eiste Deventer de sleutel

van het koor „alwaer een cleender clock hing".

73

 

Neen, mijnheer: „hun was van hoogerhandt belast, sy souden de

sleutel vant choor aen nimandt overgeven".

Later, toen hij al deze avonturen aan zijn griffier en boezemvriend

De Visschere vertelde, heeft Deventer zich tranen gelachen. Maar

op het moment zelve was hij te veel sportman om het bijltje erbij

neer te leggen. Hij had eenmaal gezegd, dat de klok werd getrokken,

en zijn autoriteit als hoofdschout van Peelland wenste hij te handhaven.

En ofschoon zoiets geen werk is voor heren, zond hij zijn

broer en zijn stadhouder in het klokhuis om te helpen. Zijn eer

was gered, doch even goed wenste hij de predikanten met hun

onzinnig gelui — alsof niet heel Gemert, tot het kleinste kind toe,

bij de kerk stond! — van harte naar de drommel...

Toen het gezelschap (zeven man sterk, waaronder niet één ingezetene)

in de kerk kwam, bevonden zij, „dat de predickstoel heel

los gemaeckt was, soo 't een als 't ander dreychde te willen vallen;

de trap, om op de predickstoel te koomen, synde wech genoomen".

Van dit ogenblik dateert wellicht de Brabantse zegswijze: Ge

moet 'ns komen als de trap is afgezaagd...

De heren gaven de moed niet op. Zo goed en zo gauw als het

ging, werd de preekstoel wat „verseeckert"; zij gaven de predikant

een kontje, hieven hem op het wankele gestoelte en hoopten, dat

hij in het vuur van zijn rede geen al te woeste gebaren zou maken.

Deventer zegt, dat hij het nooit van zijn leven zo benauwd heeft

gehad. Natuurlijk moest hij „een uytermaeten vreet ende stuyrs

gesicht" trekken, ofschoon alles in zijn binnenste aan het borrelen

was van goddeloos plezier. Zijn enige zorg was, dat de twee dominees

geen klachten zouden gaan schrijven over zijn slap optreden.

En dit is hem wonderwel gelukt, want Ds. Plancius, de bevestiger,

schrijft zeer naïef in zijn „vertooninghe": Onder en tussen had al

het tegenstreeven van de huysluyden geen ander schyn, dan of sy

sochten, dat Joncker Deventer, overwonnen van spijt en door ver"

scheyde wederwaerdicheden daertoe getarght, d'een of d'ander,

in syn cholere, mocht koomen te suffleteren, *) waer naer de rest

die haer in groote meenichte omtrent het kerckhoff bevondt, over

scheen te verlangen."

Eindelijk kon dan de dienst beginnen. Doch reeds- vóór de preek,

 

*) souffletter, oorvijgen. De citaten zijn genomen uit Van den Eisen: Geschiedenis

der Latijnsche School te Gemert.

74

 

terwijl ze „besich waren met het gebed tot Godt de Heere uyt te

storten, om Synen Zeegen, toen wiert er eenen swaeren steen

geworpen door een van de kerckgelasen". Dit waarschijnlijk om

meer toegang te verschaffen aan het hels lawijt, dat even later

losbrak en waarvoor de plechtigheid moest worden gestaakt. „Want

alstoen," schreef Plancius, „wiert er soo geraest ende geslaegen

op de clocken, die int clockhuys hingen, staende omtrent de kercke,

dat ick genootsaeckt wiert te eyndigen, konnende ter nauwernoot

myne eygene redenen, die ick sprak, verstaen."

Die van Bakel hebben 's nachts na de confirmatie van hun predikant

diens logement gebombardeerd, tot er geen ruitje meer heel

bleef. Voor de waardin was dit een gerede aanleiding om te verklaren

„datse voortaen niemant van de broederen begheert ter

herberghen".

En op Sinterklaasdag hebben ze in Geldrop vóór de bevestiging

eveneens de klokstrengen doorgesneden, wat voor de predikant

niet veel verschil maakte, want ook zonder klokkengelui waren

alle ingezetenen bij de kerk verzameld. Hier waren de sleutels ter

beschikking, doch tot groot vermaak van de bevolking bleek, dat

„de kerckslooten met loot toegegooten waeren".

En meer van zulke heldhaftigheden...

Het vlakaf weigeren der sleutels te Gemert is nagenoeg de enige

mannentaal, die er wordt vernomen. Doch de kommanderie van

Gemert kon zich wat permitteren. Het dorp stond immers onder

de souvereiniteit der Duitse Orde en de geus had daar eigenlijk

niets te zeggen, wat de Staten enkele jaren later, nadat de Aartshertog

tussenbeide was gekomen, dan ook grotendeels hebben

toegegeven.

Voor de rest zijn het een reeks geniepige kwajongensstreken, volkomen

in overeenstemming met de klank van „paepsche stouticheden",

die ons thans zo slijmerig aandoet.

Samenwerking tussen dorpen en kwartieren van het Brabantse land

tot een groots, openlijk en eervol verzet; wie denkt eraan? Niemand,

ook niet de 24-jarige Leuvense student, die toch gezegd heeft, dat

hij niet „verveerd" is, en het ook zal bewijzen. Hij en al zijn

Meierijse tijdgenoten beschouwen nu eenmaal de roof van hun

kerkgoed en het dwaze opleggen van een nieuwe godsdienst als

een volkomen natuurlijk recht van de sterkste. Buiten een tegoeder-

75

 

trouw vonnis van de Dingbank over een alledaags boerengeschil,

hebben zij van het begrip Recht geen andere voorstelling dan een

overmacht aan geld en Zwitsers. Wordt Brussel nog eens de

sterkste, dan zullen zij de geus vansgelijke tracteren en er waarschijnlijk

nog een schepje bijdoen, want hij is begonnen.

Maar hier ziet het voorlopig niet naar uit en wat willen zij ondernemen?

Ook in Deurne worden dwaze plannen besproken. Laurens

de Lou, koster, schoolmeester, geneesheer, boer en groot-grondbezitter,

wordt met de dag fanatieker, nu vaststaat, dat hij zijn

ambten aan de geus zal verspelen. Hij is dertien jaar ouder dan de

pastoor, maar als hij bezig is, lijkt hij wel even zoveel jonger. Over

de gedweeë houding der andere dorpen jegens de reformatie kan

hij zich heftig opwinden. Ze moesten dit, ze moesten dat, en binnen

een half uur heeft hij dan de hele Meierij onder de wapenen, de

predikanten en geuzenschoolmeesters weggejaagd, terwijl hij goed

op weg is het Hertogdom Brabant weer te verenigen onder de

souvereiniteit van Brussel.

Geraerd is zuidelijk genoeg van aard om dan een poosje gezellig

met zijn krijgshaftige koster mee te fantaseren. Maar aan het slot

brengt hij Meester Lourens tot de nuchtere verhoudingen terug:

In Den Bosch zit de landdrost met een troep ruiters, gereed om

de boeren op het lijf te vallen, zodra de kostbare predikant te

hard op zijn teentjes wordt getrapt... O, zeker, Laurens, als de

stad en de vier kwartieren één lijn trokken, zouden zij deze landdrost

en zijn volk gemakkelijk baas worden. Maar dan huurt de

Hollander een leger en dat kan hij gerust doen, al is hij nog zo

gierig. Na alle kapotgeslagen koppen, verkrachte vrouwen en platgebrande

dorpen, zou hij de kosten van heel zijn kampanje nog

dubbel en dwars uit dit schrale landje weten te persen. En bij dit

al hoeft daar in Holland niet één burger te worden lastig gevallen,

terwijl hier de huisluiden zelf de slagen opvangen. De Hollander

heeft het meeste geld van allemaal en als hij niet te gierig is, kan hij

iedere oorlog winnen. Tachtig jaar lang heeft hij de adel laten

vechten aan het hoofd van krenterig toegemeten troepjes vreemd

gespuis, terwijl hij zelf kaas maakte, handel dreef, en ongehoorde

rijkdommen verzamelde. En als het profijtelijk uitkwam, leverde hij

op de koop toe nog ammunitie aan de vijand. Zo vertelt men het u

in Leuven en daar kan men het toch weten.

76

 

Dan is er nog een kleinigheid, die zij wel voelen, maar niet bespreken.

Meierijse boeren hebben andere zorgen dan vechten, voor

welke godsdienst dan ook. Aan de Spanjaard hebben ze precies

evenveel maling als aan de geus. Zij zijn veel te arm om zich romantische

kuren te veroorloven.

Neen, Laurens, geen dwaasheden. In overleg met zijn geestelijke

overheden en met de schout zal Geraerd al zijn invloed aanwenden,

opdat het in Deurne niet tot brutale botsingen komt. Daarbij heeft

hij een overdreven afschuw van alle geweld, want hij is geboren

met een lastig zenuwfoutje. Hij kan geen pijn zien en vooral geen

bloed. Als er in de buurt een hoen wordt geslacht, moet hij gaan

lopen of ziek worden. Ziet hij een kind lelijk vallen, of een hond

een harde trap krijgen, dan voelt hij in zijn buik een hevige pijnscheut,

die hem een ogenblik verlamt en het koude zweet op zijn

voorhoofd brengt. Maar zelf kan hij veel pijn verdragen en als hij

zich bloedend verwondt aan een uitschietend pennemes, doet hem

dat niets.

Toch voelt hij zich tegenover de machtige geus verre van weerloos.

Aan het hoofd van een volgzame kudde beschikt hij over een geducht

wapen. Het is volkomen bloedloos en nauwelijks zichtbaar,

doch op de lange duur sloopt het de zenuwen van de vijand als

een langzaam venijn.

Lijdelijke weerstand is het goed recht van alle verdrukten.

 

De eerste predikant van Deurne laat zich wachten.

In Den Bosch hebben de classis en afgevaardigden van de synoden,

van de Generaliteit en van de Prins, vergaderd tot in den treure,

van Juli tot half December, om de Meierij van predikanten en

hervormde schoolmeesters te voorzien. De Roomse onderwijzers

worden op grond van de christelijke naastenliefde zonder een duit

op straat gezet, als zij weigeren het nieuwe staatsgeloof te aanvaarden.

Een passende tekst is gauw gevonden: neem bijvoorbeeld

maar het oog, dat gij moet uitrukken, indien het u hindert.

Het resultaat is, dat er in heel het kwartier van Peelland twee overlopen,

doodarme sukkelaars, die liever niet van honger sterven. Op

den duur sterven zij toch, maar als papisten...

Toen Otto de Visschere deze resolutie voor Deurne kreeg uit te

voeren, heeft hij er een grapje van gemaakt. Hij stuurde de vorster

77

 

naar Laurens de Lou met de complimenten van de schout, of de

meester op deez' pampier evekens wou verklaren, dat hij bereid

was tot de ware religie over te gaan. Waarop de meester naar

zijn beste pen greep en schreef, dat de eerzame en voorzienige

heer „drossaert" een weinig te laat kwam met zijn voorschreven

verzoek, overmits de ondergeschreven Laureyns de Lou reeds gedurende

37 jaar de ware religie was toegedaan, zijnde hij anno

Domini 1611 geboren en gedoopt.

Was dat even raak van de koster? En „drossaard" schreef hij aan

De Visschere. Drossaard! Dat is een nieuwerwets geuzenverzinsel

voor „schout".

In September vernemen die van Deurne, dat er voor hen een predikant

is beroepen. Hij heet Wonderus en komt uit het Utrechtse.

En dan krijgt naar hun begrip het prestige van de reformatie zijn

eerste klap, want even later horen zij, dat deze Wonderus heeft

bedankt... Be-dànkt? Verbeeldt u, dat hier in de parochie een pastoor

wordt aangesteld en dat deze vriendelijke mijnheer bedankt. De

bisschop zou hem léren bedanken! Wat is dat voor een wulps rommeltje

in die gereformeerde kerk?

In November wordt een verse predikant beroepen en meteen bepaald,

op welke Zondag de bevestiging zal plaats hebben. Nu zijn

ze toch eens benieuwd en als ook deze bedankt, kunnen zij het

niet meer uitstaan. De blijdschap is algemeen; zij beginnen te geloven,

dat Deurne iets bizonders moet zijn... Hij durft niet, de

stinkgeus! Het is hem te gevaarlijk, zo ver van de stad en zo kort

aan de Gelderse limiet.

Wie aan het eind van 't jaar wel durft komen is Jan Stoffels

Provestingh, de gereformeerde schoolmeester uit Holland. De

meesten zeggen hem goeiendag, maar overigens wordt hij niet geestdriftig

ontvangen, behalve door een zeer vriendelijke Otto de

Visschere, die dadelijk meegaat om hem onderdak te bezorgen. Want

er is geen onderwijzerswoning; Meester Laurens woont al jaren in de

voormalige pastorie, doch zal eerstdaags moeten ruimen voor de

predikant. Als er tenminste een komt...

De komst van de schoolmeester is een treurige vertoning. Wellicht

voor het eerst in de historie kan het bestaan, dat hier iemand

onhartelijk wordt ontvangen. Steeds hebben alle deuren wijd opengestaan

voor elke vreemdeling, die in Deurne iets te doen had. In

78

 

alle oude rekeningen van kerk en gemeente kunt ge zien, hoe de

bezoekers werden onthaald. Anno 1631 is op het Deurns kerkhof

slag geleverd tussen een Spaanse en een Statenbende. Na afloop

hebben die van Deurne zich het lot der 70 weerloze krijgsgevangenen

aangetrokken, hun volop eten en drinken gegeven. De

secretaris, Jan Idelet, heeft veertien van deze vreemde pandoeren

aan zijn tafel gehad, 's Avonds kwamen het schepencollege, de

borgemeesters en de vorster ook eens kijken en van pure alteratie

hebben zij aan het slot van deze bloedige dag gezamenlijk 162 liter

bier gedronken. En hier gold het hun erfvijand, de vervloekte en

gehate soldaat.

Maar nu is er godsdiensthaat in het spel en nu is de ziel van een

lief en behulpzaam volk vergiftigd. Hun oeroude gastvrijheid strekt

zich niet uit tot een afgezant des duivels in de gedaante van een

geuzenschoolmeester.

Thoniske Segers wil hem wel hebben, tegen betaling, maar na

enkele dagen wordt De Swaen hem te duur. Zij had hem trouwens

al dadelijk getaxeerd als een van de vele berooide fortuinzoekers,

die thans met de reformatie vanuit het Noorden over Brabant

uitzwermen.

De school is een oud, vervallen gebouwtje, dat, gelijk overal, op het

kerkhof staat en waarin ge nauwelijks geiten of schapen zoudt

stallen. Alle winden van het kompas spelen door de gaten, al wat uit de

hemel valt sijpelt door het rotte strodak. En het is barre winter.

Het enige leegstaande huisje is dat van de weduwe Jacob Gerrits.

Dit zal de nieuwe meester dus moeten betrekken, wat hem eerst

gelukt na tussenkomst van de schout, die er op zijn beurt de

pastoor nog moet bijhalen. De huur bedraagt negen gulden per jaar,

doch dit bedrag krijgt hij van de gemeente royaal terugbetaald.

Het is een onbeschrijflijk krot en Meester Jan zet zich onverwijld

aan het schrijven van de eerste zijner ontelbare klachten over

deze ellendige huisvesting. En vergeleken bij zijn later schrift,

moeten zijn vingers hebben krom gestaan van de kou.

Maar met zijn onderwijs is het anders. Reeds de eerste schooldag

verheugt hij zich in het bezit van een twintigtal leerlingen, bijna

de gehele nalatenschap van Laurens de Lou. Is het niet prachtig?

De schout heeft Jan Stoffels op de schouder geklopt. Het zal best

gaan! Hier in Deurne zijn ze niet zo fel. Plakkaten zijn plakkaten.

79

 

dat weten ze. O, het heeft wèl een hoop moeite gekost om de

ouders er toe te krijgen, want ge weet wel: op alle andere dorpen

staat de gereformeerde schoolmeester tot spot van 't algemeen

voor een lege klas. En Monsieur ziet kans om binnenkort nog

wat scholieren bij te krijgen. Er zijn enkele boeren, die eerst de

kat uit de boom willen kijken, begrijpt ge.

Enfin, hier zijn er alvast twintig. Maar nu zal het van de meester

afhangen, of hij die ook zal houden. En dat kan hij alleen door

de religie met rust te laten. De plak is er, en daar behoeft hij niet

zuinig mee te zijn, want ze hebben harde koppen in Deurne. Maar

oei-oei! Zo gauw hij naar de Roomse godsdienst ook maar durft

wijzen, staat de meester 's anderendaags voor lege banken te praten

en daar kunnen alle schouten van 't land niets aan verhelpen.

Het is inderdaad prachtig. Het is zelfs te mooi om waar te zijn.

De gewiekste schout heeft het valletje fijn opgesteld. En het heeft

hem volstrekt geen moeite gekost, want de pastoor was dadelijk

accoord. Zij beiden beschikken over dezelfde zuidelijke finesse,

waarvan de Hollandse Jan Stoffels nog alles moet leren. Van te

voren is uitgemaakt, dat de goed-beklante geuzenschool zal uiteenspatten

als een zeepbel. Dit zal dan in de ogen der goegemeente de

schuld zijn van de geus en niet van de paap, want deze heeft zijn

goede wil getoond en al gedaan om de lieve vrede te bewaren.

Heeft de pastoor niet zelf de ouders aangezet om de kinderen

ongeziens aan die vreemde snoeshaan toe te vertrouwen? Maar de

geus is niet te vertrouwen. In plaats van uw jong de letters te leren

probeert hij er kleine geuskens van te maken, mardi!

En als eindelijk de predikant komt afzakken, hebben we een dichtbevolkte

school in de hand om hem tot bedaren te brengen. Zo

meegaand als in Deurne zijn ze nergens anders.

Men is al op de komst van de vreemde apostel voorbereid. Pastoor

Jacobs is herhaaldelijk over de Peel getrokken naar Venray. In

deze richting, zowat vijf kwartier van de kerk, moet daar in de

buurt van Den Grooténberg de landsgrens lopen tussen Brabant

en het overkwartier van Gelder. Over deze „limietscheydinghe"

wordt reeds eeuwenlang getwist en de „berg" ligt juist in het omstreden

gebied. Telkens als Geraerd hier voorbijkomt, kijkt hij

de plaats eens goed aan. En wie-weet heeft hij al een voorgevoel,

80

 

dat het groot avontuur van zijn leven zich hier zal afspelen.

In Venray heeft hij onderhandeld met de pastoor en de regenten

van het kerspel. Het heeft nooit geboterd tussen de twee dorpen,

maar nu het tegen de geus gaat, worden zij het gemakkelijk eens.

Het resultaat is, dat die van Venray een schuur voor hem timmeren,

die hij als noodkerk inricht.

En wanneer De Visschere onraad vermoedt, blijft de Deurnse

kerk ongebruikt. Want stel u voor, dat zij op een kwade Zondag

door de ruiters van de landdrost werden verrast in een kerk vol

mensen, wierook en alle andere paapse superstitiën in volle gloria!

Zij moeten zich dat niet gaan indenken. De boeten zouden zich

opstapelen tot een kapitaal, dat hun begrip te boven gaat.

Ook een bezoek van de kwartierschout Jonker Prouninck van

Deventer zou schrikkelijk ongelegen komen. Zij weten, dat Deventer

niet de kwaadste is en dat er met hem te praten valt, maar hij kan

niet anders dan de plakkaten uitvoeren, zoals zijn officie dat meebrengt.

En sinds er een geuzenschoolmeester door het dorp kuiert,

die hendig de boel kan verraden, hebben zij koorts gekregen van

openlijke godsdienstoefeningen.

Daarom leest Geraerd zijn Missen op Den Grootenberg, waar de

geus lekker niets te zeggen heeft. Ook wel „clandestinelyck" binnen

de gemeente voor hen, die zo ver niet kunnen gaan. Want vanuit

Liessel is er vier en een half uur mee gemoeid, als zij naar het

Venrayse moeten. Voor Moosdijck en Heentrack zou het zes uur

zijn, doch daar gaan de hoevenaars vanouds in Meyel naar de kerk.

Het best kan hij terecht bij Anneke, de weduwe van de mulder,

aan de Heimolen onder Vreewijck. Daar is hij voldoende uit het

zicht en de, plaats ligt midden tussen Deurne, Liessel en Vlierden,

zodat het voor iedereen maar een „stepken" is. Ook gaat hij wel

naar het Blokhuis. Daar is zelfs een slotkapel en voor het ogenblik

woont er alleen de rentmeester Jan Pauwels.

En alle maatregelen zijn genomen, dat de Deurnse kerkschatten

niet in de heiligschennende handen van de geus vallen. Het gouden

en zilveren vaatwerk is veilig onder dak. Een sterke geus, die het

te voorschijnt haalt, als is dan ook bij plakkaat afgekondigd, dat

men als „infame Persoonen ende Kerckroovers" zal worden gestraft,

wanneer men zich laat betrappen op het achterhouden van

paapse ornamenten.

81

 

Dan zijn er vijf altaren, een sierlijk, gothisch „sacramentshuisken",

schilderijen en beelden, waaronder het beroemde Marianum, de

grote trots van Deurne. Dit is een zwevende Madonna, een zeldzaam

en vernuftig kunstwerk, dat het best tot zijn recht komt, als

het midden in de kerk hangt, juist tussen twee pilaren in. Want

eigenlijk zijn het twee Maria's, die met de ruggen tegen elkaar

staan, de voeten op een manesikkel en een duivelskop. Maar ge

krijgt altijd maar één Lieve-Vrouwke te zien, omdat de twee posturen

gescheiden zijn door een grote krans van gouden lichtstralen,

uitlopend in een cirkel van fijn gesneden rozen. En ge kunt zo

vaak als ge wilt op en neer lopen om de voorkant te vergelijken

met de keerzijde, ge ziet niet het kleinste verschil. Het blijft één

en het zelfde Deurnse Lieve-Vrouwke, juist alsof Zij Zich gauw

heeft omgedraaid, terwijl ge naar de andere kant liept. Die van

Deurne vinden het een wonder, want alleen bij der gratiën Godes

heeft de oude beeldhouwer het zo schoon klaar gekregen. Zijn

hand en zijn beitel moeten door Ons Heer zijn bestuurd, daar

twijfelt geen mens aan...

Jan Martense, de schrijnwerker van Helmond, is gekomen, en heeft

het zo gemaakt, dat alles zonder beschadiging in een-twee-drie

kan worden weggenomen, opgeladen en naar Venray gevoerd.

Daar zal men alles zorgvuldig voor Pastoor Jacobs bewaren.*)

 

*) En vandaag, 265 jaar na zijn dood, bewaren die van Venray alles nog even

zorgvuldig. Ge moet eens gaan kijken, als ge daar langs komt; het is wezenlijk

de moeite waard. Het Deurnse Marianum hangt boven de middengang en

overigens bezit deze dorpskerk een beeldenschat, die ge slechts in een middeleeuwse

kathedraal zoudt verwachten. Die oude heiligen hebben zulke bekende,

menselijke gezichten.