CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Copyright foto's:

Collectie Frans Walch 2007

Over de ontvangst van

'Die Verkeerde Weereldt' (1)

Frans Walch

Stofomslag uit 1939 (20e druk) - Collectie Frans Walch

Stofomslag van een Vlaamse uitgave in de oorlogsjaren (niet nader gedateerd) - Collectie Frans Walch

Begin 1937 zet Roothaert zich aan de voorbereidingen op Die verkeerde weereldt. Doctor Vlimmen (1936) vindt gestaag – de eerste druk is nog volop verkrijgbaar – zijn weg naar de lezer. Van een stormachtige verkoop is nog geen sprake. Pas in november verschijnt een tweede druk van Vlimmen, daarna is er geen houden meer aan en in maart 1940 beleeft het boek zijn dertigste oplage.

‘Ik was er eigenlijk door verrast. Wel had ik gedacht, dat het in vakkringen succes zou hebben, maar dat het zoo tot het groote publiek gesproken heeft, had ik in het geheel niet verwacht. Ik heb er zelfs een beetje spijt van gehad het niet met meer zorg geschreven te hebben en heb dit trachten goed te maken in mijn volgend werk ‘Die verkeerde Weereldt’ (…).’

Niet opgejut door financiële zorgen neemt hij er de tijd voor. Ruim twee jaar werpt hij zich vol geestdrift en zeer consciëntieus op de voor hem nieuwe genologische uitdaging, een historische roman. Het moest ‘een zeer goed boek worden, beter dan Vlimmen. De historici moeten er niet al te veel op aan te merken hebben.’

 

In november 1939 verschijnt Die verkeerde weereldt bij A.W. Bruna & Zoon. Ergernis, lof en woede vallen Roothaert in de pers ten deel. Misnoegde reacties nu ook uit protestantse hoek, want voor de heren predikanten in de roman kan men weinig sympathie opbrengen. Over de eerste predikant die Deurne aandoet, lezen we:

‘Hij is groot en log, hij licht zijn ene voet niet op, voordat hij de andere secuur heeft neergezet. Zijn kuiten zakken haast in rechte lijn naar zijn dikke, brave enkels. Stalbenen, zeggen die van Deurne. En bij elke stap is het, alsof hij zijn voeten – de grootste van heel het dorp – met een zuigend geknars uit de klei moet trekken. Maar dit komt voornamelijk door het gekraak van zijn degelijke vetleren schoenen.

Zijn haar is lichtgeel, aan de rossige kant, het staat dun en steil, als bij een bie, op zijn breed voorhoofd. Hij slentert door het dorp, als had hij een gaffelsteel voor ruggestreng, en gaat precies zo zitten. Dan legt hij de rode, weke handen met een vochtig geluidje op elkaar, gelijk een slachter twee biefstukken op elkaar laat flappen. En verder verroert hij zich niet. Als ge te lang naar hem kijkt, zoudt ge duimse planken willen zagen uit zijn harde, vlakke rug.’

Er is een ‘zo sterke anti-protestantsche lijn’ aangegeven, meent S.H.J. James in de Rotterdamsche Kerkbode, ‘dat ons Protestantsche bloed karnemelk wordt.’ Zijn literaire voorkeur gaat uit naar het anti-paapse Vlimmen: daar ‘kunt ge haast niet afblijven en de Verkeerde Weereldt is bijna niet uit te krijgen.’

Historisch gezien kent James de roman hogere waarde toe. Wanneer de historie niet al te veel geweld is aangedaan, zo schrijft hij, dan ‘moeten wij ons ten zeerste de oogen uitschamen over zulk een propaganda en het ten tweede volkomen begrijpelijk achten, dat het Zuiden van ons land Roomsch is gebleven.’

 

Van katholieke kant laat men zich ten aanzien van Die verkeerde weereldt wederom niet onbetuigd:

‘Ook dit boek is c r u,’ constateert het dagblad De Maasbode. ‘Niet alleen wanneer de ruwe 17e-eeuwsche boeren aan het woord zijn, maar ook, en zelfs zeer sterk, wanneer de auteur zélf spreekt. De vruchtbaarheid der Brabantsche vrouwen b.v. wordt getekend in de meest stuitende s t a l -termen. Hier en op vele andere plaatsen kan dit boek slechts worden ‘genoten’ door menschen wier moreel en aesthetisch gevoel aan den zeer grooven kant zijn. Helaas! schijnt dit met een aanzienlijk deel van het Nederlandsch lezend publiek het geval te wezen. De auteur heeft er op gespeculeerd, en … hij heeft zich niet misrekend, maar ’t is een speculatie à l a b a i s s e.’ Toch moet de schrijver van het artikel de kwaliteiten erkennen van dit ‘in opzet en deels in uitwerking – ’t wekt herhaaldelijk sterke reminiscenties aan Coolen – prachtige boek (…)’

 

De wrok heeft zich dankzij Vlimmen diep geworteld aan roomse zijde. In Idil, de katholieke Informatie Dienst Inzake Lectuur, heeft Van Duyse geen goed woord voor Roothaert over: Hij erkent dat de schrijver ook mededogen met het Deurnese volk heeft, ‘doch zijn sectarische haat tegen de godsdienst, schroomt niet het tegelijkertijd te beledigen in wat het ’t dierbaarst was: zijn godsdienst. Het boek is een pamflet geworden en hoe verder men leest, hoe erger het wordt.’ Hoe erg blijkt uit de volgende woorden: ‘Schrijver is blijkbaar door den haat geheel van het licht van den H. Geest verstoken. Hij is blind (moedwillig?) voor het goddelijke element in de kerk. Blind voor de massa waarachtige en heldhaftige deugd, welk Gods kerk heeft voortgebracht. Trouwens offer voor iets tijdelijks voor een hoger beginsel schijnt hem belachelijk en dom te zijn. Godsvrucht is voor hem steeds bigot. Ieder pastoor is voor hem niet alleen verdacht, maar krachtens zijn beroepscomplex a priori een intrigant of machtswellusteling. (…) Het had een prachtig boek kunnen worden en werd het ook ten deele. Doch het sectarisme is zoo geniepig en kwaadaardig, dat het totaal onbruikbaar werd. Volgens mij: D, verboden. Jammer!’

 

De Deurnese journalist Wim van Heugten uit zijn bewondering voor deze eerste historische roman over het lijden van het Brabantse volk onder de Hollanders in de zeventiende eeuw: ‘Dit boek móest ooit geschreven worden.’ Maar, verzucht Van Heugten, waarom moest Roothaert ons zo nodig onthalen op een ‘flinke dosis naturalisme van de oude stempel’, waardoor beschrijvingen hier en daar ‘onnodig plat’ zijn? ‘Men kan het slechts betreuren, dat hij door zijn al te vergaand realisme het beeld, dat hij van den bewogen tijd der reformatie geeft, niet schooner maar wel leelijker maakt. Kon de schrijver ons geen levensechte tafereelen geven uit dien tijd zonder afstootelijke beelden te teekenen? (…) Deze plat-realistische beschrijving, welke slechts ontsiert en afstoot, vraagt voor dit dikke boek, hoe interessant overigens ook, streng voorbehoud voor meer ontwikkelde, begrijpende volwassenen.

Van Heugten signaleert nog een tweede manco: ‘des schrijvers stellingname boven de Katholieken en Protestanten en boven de pastoors en predikanten uit.’ Vooral hierom wekt het boek met name in religieuze kringen zoveel agitatie.

 

Roothaert wilde zijn boek zo schrijven dat ‘noch de Roomsen noch de Protestanten er overheen kunnen vallen. We laten de kerken in het midden, zoals Hendrik (Ouwerling – fw) dat doet.’

Hij doet die belofte voor het merendeel gestand, maar een enkele keer vergaloppeert hij zich, laat een moment het verhaal los, schuift zichzelf naar voren en verkondigt zijn mening:

‘Pastoor en predikant geven elkaar niets toe, de een is geen haar vromer dan de ander, zij liggen ons even warm aan het hart.

Maar Dominee verschijnt hier als een machtige dwingeland, broodrover en geestdrijver, terwijl hij door niemand is uitgenodigd. Wel, dan eist het eenvoudigste boerenfatsoen dat ge partij trekt voor de weerlozen, die zich hun eigen mening blijven veroorloven.

Misschien hadden onze mensen wijzer gedaan met toe te geven? De ene godsdienst is even goed als de andere. (…) Maar zij wilden nu eenmaal niet en dat moet u genoeg zijn! Met dwang en overmacht kunt ge veel bereiken, mijn Heren Pastoor en Predikant. Ge kunt rijk en sterk worden, heel de Staten in uw zak hebben, maar één kleinigheid zult ge nooit beheersen. Dat is de vrije gedachte van de mens. En hoe zij nu dachten, goed of verkeerd, wij vatten onze hoed af voor het arme. taaie volkje van Brabant, dat zich niet heeft laten ringeloren.’

Roothaert kiest partij en, zoals blijkt uit dit citaat, hij laat de kerken ‘in het midden’. Daarnaast is niet enkel de verteller van Die verkeerde weereldt aan het woord, maar ook de schepper van Doctor Vlimmen. De atheïst die zich verzet tegen elke dwangmatigheid inherent aan religie. Hij predikt de liberale gedachte die zich toespitst op godsdienstig vlak, en anno 1939 is dat niet minder dan een gotspe.

Dit openlijke koketteren met zijn eigen opvattingen leidt tot de krachtige taal die Dr. J. Casymaex Pr. in Boekengids bezigt: ‘Deze echte zoon van Brabant blijkt nu, nogal verrassend, van liberale opinie te zijn, en spreidt te midden van dit toch specifiek-godsdienstig onderwerp, af en toe zijn leuzen van vrijzinnigheid, agnosticisme en humanitair liberalisme; hij moge dan nog vrij blijven van vulgaire partijdigheid, of van ongepaste inmenging in leergeschillen, of van elk positief aantasten der kerk, toch blijft verkeerd en verderfelijk deze houding van hem nml.: alleen het louter-rationalistische menschelijke geldt; dat men ons verder gerust late met geloof, belijdenis, bovennatuurlijk, enz.’ Casymaex ergert zich eveneens aan de manier waarop Roothaert pastoor Jacobs heeft neergezet: ‘Hij ontledigt hem van zijn geestelijk, pastoraal leven. hij laat hem opslorpen als figuur in het algemeen hartelijk goed Brabantsch volk, op één voet met al die anderen (…)’ Een pastoor die in alle eenzaamheid wel eens denkt aan het meisje op wie hij tijdens zijn studiejaren in Leuven heimelijk verliefd was, is helemaal uit den boze. ‘Deze gelijkschakeling met het menschelijk-Deurnsch, dit tot een minimum herleiden van het Zieleleven tegenover het bonte uitwendige leven (…)’ is voor Boekengids, ondanks de ook erkende kwaliteiten, voldoende om Die verkeerde weereldt het etiket ‘Streng voorbehouden’ op te plakken.

 

Behoudens de verwijten ‘te realistisch taalgebruik ‘ en ‘gebrek aan religieuze bezieling’ gonsde hier en daar het gerucht als zou Die verkeerde weereldt een soort kniebuiging voor het roomse gezag zijn geweest. ‘Het heeft veeleer den schijn dat de auteur, die in het geloof kind aan huis is, aan de priesters van Brabant iets heeft willen goedmaken van wat hij hun met zijn vorige boek heeft aangedaan,’ oppert de Utrechtse Courant. De meeste critici lazen het boek zorgvuldiger door.

XXXXXXX

Roothaert heeft met Die verkeerde weereldt een stukje Brabantse geschiedenis tot roman verwerkt. Ouwerlings boek fungeerde als leidraad, was de onmisbare documentatie, zoals de opdracht al aangeeft:

‘Aan de Nagedachtenis van mijn vriend

Hendrik Ouwerling, uit wiens werk:

GESCHIEDENIS VAN DEURNE, LIESSEL

EN VLIERDEN, de bouwstoffen zijn

genomen voor deze vertelling.’

 

Roothaert hanteert de historische feiten zoals het hem uitkomt. Hij neemt ze letterlijk over, voegt toe of laat weg, zonder de historie geweld aan te doen. Namen van personen en straten, geografische aanduidingen e.d. zijn vrijwel alle authentiek. Opmerkelijk is dat een van de hoofdpersonen in het verhaal, Wilbert Smits, die zich opwerpt als beschermer van de pastoor, een verzonnen personage is.

Ouwerling beperkt zich in zijn geschiedkundig werk met betrekking tot Gerard Jacobs en zijn optreden tot de nuchtere cijfers en feiten. Roothaert maakt de pastoor tot een levende persoon, een psychologisch uitgewerkte figuur wiens denken en handelwijze worden bepaald door de historische gebeurtenissen. Dat dit niet altijd strookt met het gedachtegoed van de katholieke hoeders in de twintigste eeuw moge een aantal reacties in het bovenstaande duidelijk hebben gemaakt.

Een enkeling vindt het jammer dat Roothaert de documentaire bouwstoffen ‘niet meer op de achtergrond heeft weten te houden’, maar de meeste critici prijzen de wijze waarop hij de historische gegevens in de roman heeft verwerkt. Men constateert een groei van zijn schrijversschap en roemt zijn kennis van het dialect, evenals zijn kleurrijke taalgebruik, dat, meent een recensent, ‘dit boek niet altijd aanbevelenswaardig maakt voor een jongedameskostschool!’

 

‘In de 500 bladzijden druks, die hij ons schonk,’ aldus Dumesnil in de NRC, ‘vindt men een overvloedige uitstorting van levende taal, die ons door naïviteit, stoerheid en levensechtheid verrukt en verrijkt; en dan werd het boek als geheel een museum van portretten en tafereeltjes, alle op zichzelf een eenheid vormend maar toch samenhangend en u treffend door humor en pathos. En – Roothaert is bovenal s c h r i j v e r ; er zijn bladzijden in dit werk, die men niet met droge ogen kan lezen, evenals er spotternij is, sarcasme en ironie. Een museum met weinig of geen Rafaels of Vermeers, maar reeksen Boeren, Brueghels en Jan Steen’s. Een rijk, overrijk boek …’

 

In Het Deventer Dagblad schrijft Walter Brandligt: ‘Stellen wij ons tegenover dit boek vrij van ongemotiveerde sympathie of onwaardig vooroordeel, dus eerlijk en oprecht, dan moeten wij zeggen, dat onze literatuur is verrijkt door een ongemeen verteltalent, zoals er maar weinig zijn.’ Een opvallende zin, waarmee Brandligt in feite zegt het even bejubelde als verguisde Doctor Vlimmen in de beoordeling niet mee te wegen. De recensent vergelijkt Roothaert vervolgens met A.M. de Jong, Coolen, Fabricius en Herman de man, ‘waarbij wij Roothaert beter verteller achten dan De Jong, doch minder dan Fabricius.’ Brandligt mist echter ‘een diep menselijk conflict’ in het verhaal: ‘(…) wat de auteur getracht heeft te bereiken, namelijk de gesteldheid van karakters tegenover den godsdienststrijd te beelden, is mislukt. Eenvoudig daarom wijl de liefde van Roothaert naar iets anders uitgaat dan naar een zuiver portret van zichzelf of van een ander.’ Als meest typerende voorbeeld van een mislukt personage noemt hij Otto de Visschere, ‘die een volkomen ongeloofwaardige figuur is geworden.’

 

Haaks daarop staat de mening van W.G.M. Kimmerer in De Literaire Gids: ‘Als steeds is hij op z’n best en vaak heel geestig waar hij zijn volk in het gewone doen en laten uitbeeldt. Dan ontstaan er onvergetelijke figuren als Otto de Visschere (…). Deze schrijver is iemand die zich in elk boek opnieuw geheel en hartstochtelijk geeft. En dan met goddelijke ‘eenzijdigheid’ niet acht wat buiten zijn onderwerp valt. Nochtans is hij nuchter, rationeel en scherp. Geen Zieveraer. Maar dit complex van eigenschappen is de oorzaak dat men van ‘Camera loopt’ heeft gezegd, dat het anti-semitisch was. ‘Dr. Vlimmen’ zou anti-katholiek zijn en van dit zal men wel beweren dat het anti-protestant. Natuurlijk is dit onjuist. Roothaert heeft maar één pro en dat is Brabant. En worden de Brabanders toevallig gehinderd door iets, welnu, hij is een vrij man en trekt er tegen ten strijde. Voor hem geldt Goethe’s woord: Aufrichtig zu sein, kann ich versprechen, unparteiisch zu sein aber nicht.’

Roothaert, suggereert Kimmerer, zou zelfs wel eens ‘een van de belangrijkste schrijvers van deze eeuw’ kunnen worden omdat hij ‘aan het gevaar is ontsnapt zijn succesnummer te gaan plagiëren.’ Veertien jaar later logenstraft Roothaert deze laatste woorden.

 

Albert Helman vergelijkt Roothaert met Anton Coolen: ‘Roothaert’s taal is minstens even grappig en tekenachtig; en daarbij veel leesbaarder, met uiterst bescheiden, maar dan ook uiterst handig aangebrachte ‘locale en historische kleur’. In één ding staat hij achter bij Coolen. Stemming en atmosfeer kunnen hem niets schelen. (…) Daar hebt ge het tekort bij Roothaert! Het is bij hem geen oppervlakkigheid, het is een gebrek aan poëtische dimensie. Zijn succes heeft hij eerlijk verdiend. Komt nu nog de consolidatie van het succes door een werkelijk ‘kunst’werk, iets dat ook nog ontroert, omdat het dieper doordringt dan de oppervlakte der dingen? Ik hoop het …’

Ook Menno Ter braak in Het Vaderland mist een ‘psychologische diepgang’ en onderkent een ‘vlotten, lichtpakkenden stijl’. Je leest zo’n boek vlug door, is zijn mening: ‘een historische roman wordt meestal met meer zwaarwichtigheid opgezet dan hier geschiedde.’ Dan draait Ter Braak weer bij door te stellen dat Roothaert niet onleesbaarder is dan ‘solieder collega’s’ en vindt dat de schrijver er een ‘schilderachtig panorama’ van heeft gemaakt. De compositie is dan weliswaar ‘een beetje rommelig’, maar dat doet dan weer niet ter zake ‘omdat de afzonderlijke figuren van minder belang zijn dan het geloofsconflict, waarom de handeling draait.’

Het lijkt alsof Ter Braak er moeite mee heeft te erkennen dat Die verkeerde weereldt eigenlijk wel een aardig boek is.

Er liep destijds nog een scherpere scheidslijn tussen literatuur en lectuur. Literatuur was vooral voorbehouden aan de beter opgeleiden. Een bestseller, voor een aanzienlijk breder publiek toegankelijk, wekte dientengevolge de argwaan van de literatuurcritici. Ter Braaks artikel verschijnt op 27 november 1939 en Die verkeerde weereldt, geschreven door de auteur van de bestseller Doctor Vlimmen, vindt dan al gretig zijn weg naar de lezer. Een zichzelf respecterende literatuurrecensent dient dan op zijn tellen te passen.

 

Na een onstuimige start – ‘Die Verkeerde Weereldt bereikte in 3 maanden 11 drukken,’ schreeuwt een advertentie – dalen de verkoopcijfers tot een normaal niveau. Het boek is minder toegankelijk dan zijn voorganger, minder sensationeel ook. Bovendien werkt de tijd in Roothaerts nadeel, ondanks de veelzeggende titel. Men had wel wat anders aan het hoofd dan godsdiensttwisten uit de zeventiende eeuw.

 

‘Doordat het vlak vóór de oorlog verschenen is, hebben wij een boek uit het oog verloren dat welhaast een meesterwerk te noemen is,’ schrijft Dirk Coster in het Elseviers Weekblad van 4 maart 1950. Een jaar later verschijnt de 32e druk van het ‘meesterwerk’, waarvoor Else van hagendoren de illustraties tekent. Voor zover na te gaan is het boek dan een jaar of acht niet herdrukt.

Als dubbelpocket (234/235) neemt Bruna het in 1962 op in de serie Zwarte Beertjes. Een laatste luxe uitgave bij deze uitgeverij beleeft het boek in 1967. Samen met een eveneens luxe heruitgave van de Vlimmen-trilogie acht Bruna dat ‘het meest passende eerbetoon’ aan Roothaert na diens dood op 29 maart van datzelfde jaar.

21 jaar later waagt de Zuid Hollandse Uitgeversmaatschappij zich nog één keer aan een herdruk. De verkoopresultaten zijn bedroevend en de uitgever moet erop toeleggen.

Roothaert deert dat allang niet meer. In 1965 blikt hij tevreden terug op het verkoopresultaat: ‘Het haalde toch een oplage van honderdduizend exemplaren,’ stelt hij vergenoegd vast en dat terwijl het volgens hem voor het grote publiek wat minder toegankelijk was. Het was de beloning voor de vele arbeid die hij gestoken had in het boek dat hem het meest na aan het hart lag.

‘M’n lievelingsboek,’ zegt hij, daarin heb ik de mislukte Reformatie in de Meierij beschreven. Maar mijn eigenlijke bedoeling was er een stukje van het Brabantse volkskarakter in te steken!’

 

Naar een café of restaurant met de naam ‘Die verkeerde weereldt’ in het Brabantse Deurne zal men tevergeefs zoeken. Op de plek waar Otto de Visschere zijn herberg liet bouwen aan het Haageind staat nu een onopvallend woonhuis met op de gevel het jaartal 1904.

Het Groot Kasteel, waar de schout zetelde, kreeg in de Tweede Wereldoorlog de volle laag en wat resteert, is een zorgvuldig geconserveerde ruïne. Schuin ertegenover verrijst nog het eveneens in Roothaerts roman voorkomende Klein Kasteel.

Hendrik Ouwerling pleit in zijn Geschiedenis der dorpen en heerlijkheden Deurne, Liessel en Vlierden voor een monumentale herinnering aan de zeventiende-eeuwse pastoor, als ‘dank van het nageslacht, van gansch het Katholieke Deurne’. Twee uur gaans van het dorp, richting Venray, herinnert links van de weg een monument aan de daadkracht van pastoor Gerard Jacobs. Op die plek, een lichte welving in het landschap, werd in 1649 in het niemandsland de stenen kapel Den Grootenberg ingewijd.

Ingeklemd tussen Anton Coolen en Stijn Streuvels herinnert de Roothaertstraat aan de auteur die een bewogen periode uit de geschiedenis van Deurne vastlegde.