Klaas de Graaff

 

Crime passionnel in Vught

 

Misdaad: moord

Jaar: 1911

Topografie: Vught

 
INHOUD DE GRAAFF MOORDZAKEN IN BRABANT

CUBRA HOME


© 2019 Klaas de Graaff & Stichting Cultureel Brabant


 

 

 

Crime passionnel in Vught

Janus had met zijn slechte linkerbeen geen kans bij Janna, met wie hij dolgraag wilde trouwen. Vader van Roosmalen was erop tegen en zijn zeventienjarige dochter Janna verzette zich niet daartegen. Hij zei dat de 25-jarige Adrianus van Ruth met ook nog een gebrek te oud was. Toch hadden die twee al meer dan twee jaar verkering. Janus van Ruth had nog voorgesteld een dokter te raadplegen of zijn lichaamsgebrek een beletsel zou vormen, maar Martinus van Roosmalen wilde nergens van weten. Janus had zijn vriendin nog wat geld gegeven om met haar vriendinnen kermis te vieren. “Als we samen geen plezier kunnen hebben, kan er tenminste nog één plezier hebben” was zijn standpunt. Maar zij had haar oog laten vallen op ene Vermeulen, tegen wie vader geen bezwaar had. Zaterdag 12 augustus 1911 zou Janna hem hebben verteld dat zij met die jongen naar de Vughtse kermis  was geweest. Met enig leedvermaak voegde zij er nog aan toe dat zij die jongen haar had laten betasten. Daarmee was voor Janus helemaal de maat vol. Op die manier wilde hij niet meer verder leven, maar dan moest ook Janna dood. Met die gedachte was hij ’s avonds laat dronken in slaap gevallen, maar toch om kwart over vier vroeg opgestaan. Hij wachtte dat haar vader die in een tegenoverliggend huis woonde de deur was uitgegaan, stak een broodmes bij zich en ging naar Janna toe, die hem afweerde en om hulp ging roepen. Janus pakte haar van achter vast en haalde het lemmet twee keer over haar hals. Onmiddellijk daarna stormde hij via de achterdeur naar buiten met het mes nog in zijn hand naar het fort, waar hij in het water dook. Wie hem daaruit getrokken had, wist hij zich later niet meer te herinneren. Veldwachter Schragen had hem vervolgens naar het politiebureau gebracht.

 

Janus vertelde de Rechter Commissaris voor wie hij enkele dagen later moest verschijnen dat zijn eigen vader nog in leven was. Een zeventigjarige versleten man die meer op bed lag dan op was. Zijn moeder was al op 51-jarige leeftijd zeven en half jaar eerder aan de gevolgen van een beroerte overleden. De kinderen uit dit huwelijk waren deels als zuigeling, deels op zeer jeugdige leeftijd dood gegaan. Volgens Janus als gevolg van stuipen of de kroep. Zelf kon hij zich herinneren dat hij ook aan stuipen had geleden, de Engelse ziekte kreeg en lang aan bedwateren leed.  Vader vertelde dat Janus op driejarige leeftijd nog niet kon lopen en de gedeeltelijke verlamming aan zijn iets kortere linkerbeen na een stuip had opgelopen. Van zijn vijfde tot zijn twaalfde volgde hij onderwijs, maar veel had hij er niet van opgestoken. Volgens frater Menicius was dat te wijten aan zijn lage intelligentie. Het lezen van drukletters wilde nog wel lukken, maar geschreven teksten waren donkere vlekken voor hem. Na de school werd hij borstelmaker en werkte hij bij een bedrijf in de Vughterstraat in ’s-Hertogenbosch en daarna bij de loodpletterij van de firma Rouppe van der Voort. De laatste vond Janus niet te vertrouwen (“hij had de streken achter de mouw”) Tussendoor zat hij werkloos thuis.

 

Lichamelijk onderzoek door twee medici, Johannes Casparie en   Hendrik Willem Numans uit het krankzinnigengesticht Voorburg, bracht aan het licht dat Van Ruth lichamelijk “minderwaardig” was. Hij had volgens hen een eigenaardig lang aangezicht en een brede schedel, het gehele linkerbeen was in groei achtergebleven, reflexen ontbraken. Aan de kom van de rechterschouderblad waren nog duidelijke resten van een bot tuberculoze te zien, waardoor het armgewricht beperkt te bewegen was. In psychisch opzicht bleek dat hij vlot en duidelijk kon spreken en samenhangend in staat was te redeneren. Vertoonde wel geheugenstoornissen, maar die konden best een gevolg zijn van de onderstane emoties. Met sommige begrippen had hij moeite, andere ontgingen hem. De artsen vonden het haast onmogelijk dat in een dergelijk ‘minderwaardig lichaam in dat milieu opgevoed een gezonde geest kon huizen’. Kortom: een zwakzinnig iemand met lichamelijke gebreken.

 

Tijdens de zaak die op 12 januari 1912 bij de rechtbank voorkwam, getuigde veldwachter Schraven dat hij ’s morgens 14 augustus in Vught op het adres Vlasmeer-Piekenhoek het lichaam van Adriana van Roosmalen bewegingloos op den vloer in de voorkamer van het huis bewoond door Martinus van Roosmalen had zien  liggen. Dat er twee bloedplassen bij dat lichaam op de grond lagen en dat genoemd lichaam een grote gapende wond in den hals vertoonde.  Hij had het lichaam in beslag genomen en overgegeven aan brigadier marechaussee Van Westen. Vervolgens had hij die dag de beklaagde gearresteerd en de nodige goederen in beslag genomen. Een jas, een broek, een wit hemd, een blauwe boezeroen, een kwitantie, een pijp, een rijwielkaart (die zou hij niet meer nodig zou hebben) , een potloodje, een sleuteltje, enige lucifers, een sigaar en een rekening. In de nog natte zak van de jas trof hij nog een gulden en tien losse centen aan.

 

Buurvrouw Van Rooij getuigde dat zij op de betreffende noodlottige ochtend omstreeks half zeven de beklaagde uit de voorkamer van de woning van Martinus van Roosmalen had zien komen. Janus was door de keuken-achterdeur naar buiten gegaan. Hij had toen een groot mes in de hand gehad, waarvan het gehele lemmet door zijn hand was bedekt. Het mes en de hand van Janus zaten vol bloed. Janus liep in de richting van het fort. Toen de buurvouw de voorkamer van Van Roosmalen in ging had zij Janna bewegingloos op de grond zien liggen. Zij droeg een rode blouse en een blauw schort. De buurvrouw had toen “Janna, leefde nog?” gevraagd. Daarop zou het meisje enige beweging met de lippen hebben gemaakt, waarna zij weer geheel bewegingloos bleef liggen. Getuige had Janna de  avond ervoor in genoemde woning nog gezien als een meisje met een gezonde gelaatskleur.

 

Getuige buurvrouw Bergmans had het broertje van Janna op de 14e omstreeks half zeven de woning van zijn vader zien verlaten, gevolgd door Janus door de achterdeur van dezelfde woning met een broodmes in de hand.  Het broodmes en diens hand zaten vol bloed, terwijl verdachte er toen bleek uitzag en woest en wild om zich heen keek.

 

Buurtgenoot Piet Satter had Janus ontmoet, toen hij met zijn vrouw daags ervoor op 13 augustus om een uur of negen van de kermis af kwam. Deze had geklaagd en gezegd “Nu zult gij het laatste potje bier van mij aannemen”  daaraan had hij toegevoegd “ik heb iets in mijn kop, morgen voor zeven uur zult ge zien dat de hele buurt overeind staat”

 

Zijn vrouw had eraan toegevoegd dat Janus ’s middags nog een vrolijk liedje had gezongen. “In dat bosje, in dat bosje, in dat bosje, in dat 's Hertogenboschje, staat een gevangenis klaar”. Achteraf had zij de betekenis van dit geheimzinnig liedje begrepen. Op de noodlottige dag trof Satters Janus voor de woning. “Goede morgen, ben je al wakker?” “Ja Piet.” was zijn antwoord, maar om kwart over zes zag hij hem de woning van Van Roosmalen binnen gaan. Ook hij had de dode Janna op de grond zien liggen en had een laken over haar heen gelegd en dokter Hillen erbij gehaald.

 

Deze arts, die tevens als deskundige optrad vertelde dat hij in de vroege morgen van 14 augustus in betreffend pand te Vught was gekomen, waar hij daar op den vloer onder een laken het lijk vond liggen van Janna met een zeer lange diepe en verse wond aan de hals. Hij had haar  vroeger als een gezond meisje nog gekend. Haar lijk was nog warm. In de loop van dien zelfden dag had Hillen in gezelschap van Dr Casparie in opdracht van de Rechter Commissaris een onderzoek ingesteld. Alle organen waren in normale toestand, behalve een grote wond  aan de hals van ongeveer 18 centimeter lengte. De spieren tot aan de wervelkolom waren doorgesneden. Een en ander had de dader met twee sneden moeten doen. Longen, hart en hartzakje hadden uiterst weinig bloed bevat, de nieren waren bleek, evenals de milt en de lever die met lucht vermengd bloed bevatte. Zijn conclusie was dan ook dat genoemde wond met grote kracht in meerdere sneden toegebracht moet zijn geweest met een mes, waarschijnlijk een broodmes. Haar dood moest onmiddellijk daarop gevolgd zijn.  Zijn collega Casparie legde een zelfde verklaring af.

 

 

De rechtbank was door de bekentenis van Adrianus van Ruth en de getuigenissen overtuigd van zijn schuld en legde hem wegens moord met voorbedachte raad een gevangenisstraf van twintig jaar op. Deze straf zat hij uit in de gevangenis te Leeuwarden. Zeven jaar eerder, in 1927, werd hij al in vrijheid gesteld en vertrok hij naar Nijmegen. Daar trof ik hem op enkele adressen in de jaren daarna aan. In die tijd moet hij ook getrouwd zijn, want toen hij op 73-jarige leeftijd in Schaijk overleed, bleef Hubertina Paulina Elisabeth Stems als zijn weduwe achter.