Klaas de Graaff

 

Tragedie in Oss

 

Misdaad: Dood door schuld

Jaar: 1926

Topografie: Oss

 
INHOUD DE GRAAFF MOORDZAKEN IN BRABANT

CUBRA HOME


© 2019 Klaas de Graaff & Stichting Cultureel Brabant


 

 

 

Tragedie in Oss

Aan de straatkant van de Koornstraat in Oss , in een dubbel woonhuis huis, dat enigszins bouwvallig begon te worden, woonden in 1926 de Bevers , aan de achterkant de familie Van Zandvoort, een echtpaar met drie kinderen: twee jongens en een meisje. Een eenvoudig, oppassend, stil gezin, waarvan de vader in de fabriek van Den Hartog werkte en daarbij een tachtigtal kippen en een varken hield, om wat bij te verdienen. Het huis stond in de afgelegen buurtschap Spitsbergen, vlak bij het dorp Schaijk. Van Zandvoort had uit goedheid, iedere nacht in zijn schuur onderdak verschaft aan een Zeeuwse marskramer, de grijze, 52 jarige Adriaan van der Haagen. Hij werd in de krant omschreven als een oppassende venter, die zijn handeltje bij Van Zandvoort mocht bewaren en als vergoeding een oogje in het zeil hield, wanneer deze ’s nachts moest werken op de fabriek. De Zeeuw paste dan tevens op het kippenhok, want de omgeving werd bij nacht en ontij nog al eens onveilig gemaakt door kippendieven, een veel voorkomend tijdverdrijf in het criminele Oss. De oude baas sliep dan dicht bij het hoenderhok en werd op het 't minste gerucht wakker.

In de dinsdagnacht van 10 op 11 augustus 1926 vertelde de tegenover wonende landbouwer Schuurman, om middernacht wakker geroepen te zijn door hulpgeschreeuw. Hij dacht eerst dat het zingende lieden waren, maar toen drong het tot hem door dat er iets onheilspellends was gebeurd. Hij sprong onmiddellijk zijn bed uit. Kijkend naar buiten  was het of hij in een grote vuurbol keek, een geweldig laaiende vuurzee. Vrouw Bevers liep aldoor maar schreeuwend langs de weg om hulp voor haar buren de familie Van Zandvoort. Veel burgers liepen naar het terrein van de brand bij Schuurmans huis, waarvan de vonken volop neerdaalden op zijn dak dat ook met riet was afgedekt. Met moeite kon de overbuurman het dak van zijn huis nat houden, uit voorzorg dat ook zijn boerderij in vlammen zou opgaan.

Van de kamer waarin de moeder Van Zandvoort en de kinderen sliepen, waren de blinden dicht en gegrendeld en bovendien was de deur gesloten. Het bleek niet mogelijk de vensters op tijd open te krijgen. Op de vraag of de familie Bevers niet de vrouw van de andere familie en de kinderen had kunnen redden, omdat hun beider kamers toch verbonden waren met een deur, bleek daar slechts een kast voor te staan, die ook door het onverwacht uitgebreide vuur verrast werd. De Bevers waren in nachtkleding radeloos naar buiten gestormd.

In een minimum van tijd was het woonhuis uitgebrand.

De marskramer was om half tien naar bed gegaan en had tegen half twaalf de brand ontdekt, waarbij hij verbaasd was dat hij het vuur het eerst ontdekte aan de zolder. Dat wekte bij hem het vermoeden van brandstichting, hoewel hij moeilijk iemand van deze misdaad kon verdenken. De kachel, waarvan de pijp midden in het huis stond, waar het vuur het hardst gewoed had, was alleen 's middags aan geweest om eten te koken. In de namiddag had alleen een petroleumstelletje even geprutteld. Hij wist zeker dat er niemand bij de kippen was geweest zodat het vermoeden dat kippendieven per ongeluk brand veroorzaakt zouden hebben, ongegrond bleek. Dat de brand met moedwil was aangesticht wilde er bij hem niet in; een vermoeden dat ook gedeeld door Van Zandvoort zelf, die nog geruime tijd met de Zeeuw die middag gesproken had. De oude venter had ook brandwonden opgelopen en was in het ziekenhuis opgenomen. Hij vertelde nog hoe hij de vrouw nog op het nippertje had kunnen waarschuwen. Hoe de vrouw toen moeite gedaan had de drie kleinen te redden en toen vermoedelijk door de rook bewusteloos was geraakt en met twee kinderen op bed was gevallen, waar zij alle drie de dood vonden. De tragiek werd nog versterkt door de omstandigheid dat de echtgenoot en vader van het omgekomen vrouw en kinderen die nacht moest werken in de fabriek, zodat deze pas later kon horen welke ramp zich had voltrokken.

In een dramatische beschrijving lezen we in verschillende kranten van destijds dat de jonge 25 jarige moeder vermoedelijk door de rook bedwelmd was geworden en toen met beide kinderen weer op het bed was gaan liggen, om daarmee haar kleintjes zoveel mogelijk tegen de dreigende vuurgloed te beschermen. Zij scheen nog een dek over zich heen getrokken te hebben. Het driejarig zoontje was op eigen geluk uit het bedje gesprongen en nog naar de deur gelopen, maar kon de vergrendelde en met ketting gesloten deur niet open krijgen en vond de dood vlak voor de uitgang.

Hoewel de marechaussee naarstig zocht naar de oorzaak van de plotselinge brand, lukte het haar niet die in het criminele Oss te vinden. Totdat negen jaar later een loslippige inwoner het balletje aan het rollen bracht. De woning was eigendom van zekere Hendrikus van Erp, bijgenaamd Driek van Reiniere. Omdat in 1926 opzettelijke brandstichting niet bewezen kon worden, was de verzekeringsmaatschappij genoodzaakt aan hem de verzekeringssom van ongeveer f 3000,- uit te betalen. Aanvankelijk bleef Van Erp ontkennen. Ten slotte moest hij evenwel voor het overstelpende bewijsmateriaal zwichten. Hij viel door de mand en legde een volledige bekentenis af. Van Erp verklaarde dat hij met zijn neef, de 33 jarige G.van Dalen de noodlottige brand had beraamd. Zij wisten niet dat het bouwvallige huis bewoond was. Of dat zo was moet maar worden aangenomen. Enige tijd daarvoor had hij bezoek ontvangen van Klaas van Galen, die hem het zaakje aan de hand kwam doen, waaraan op een gemakkelijke wijze een bedrag van f 100 te verdienen zou zijn. Volgens zijn zeggen was Van Erp bij van Galen gekomen met het voorstel tegen beloning van honderd gulden het bewuste huis in de Koornstraat in brand te steken. Van Galen had echter niet de moed om het te doen en hij achtte twee anderen hiertoe beter geschikt. In de warme nacht van 10 op 11 augustus werd het plan uitgevoerd. De beide brandstichters Theo van Berne en  Van Galen begaven zich te middernacht op weg naar de vrij afgelegen buurtschap Spitsbergen. Het rieten dak van der armelijke woning werd aan de achterzijde in brand gestoken en toen de mannen zich overtuigd hadden dat het dak fel brandde, begaven zij zich langs een omweg door de polders huiswaarts, waarna zij zich onmiddellijk ter ruste begaven. Nadat de huiseigenaar de verzekeringspenningen in handen had gekregen, werd het judasloon aan de brandstichters van Van Erp uitbetaald. Volgens de verklaringen één der brandstichters was het geld in twee dagen tijds op de Bossche kermis verbrast.

Het gerechtshof waar de zaak in hoger beroep diende, was niet mals met haar uitspraak. Hendrikus van Erp, de huiseigenaar die de verzekeringsmaatschappij had opgelicht, was in die tijd geen bekende van de politie, kreeg vier jaar gevangenisstraf. Hij moest zijn plan om in dat jaar te gaan trouwen dus maar op de lange baan stellen. Beide echte brandstichters echter moesten genoegen nemen met straffen van acht jaar.

De marechaussee die de eer te beurt viel kreeg veel loftuitingen uit de gemeenschap, die jaren haar mond gesloten hield over alle zware misdrijven, zoals uit deze zaak blijkt decennia lang straffeloos plaats konden vinden.