CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Historisch Centrum Tilburg

Onze Tilburgse Folklore

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 29 maart 1951

 

6. Paaseieren, namen en verdwenen gebruiken

 

 

In de paastijd werd de folklore der paaseieren al meermalen besproken, maar soms op een manier, waarmede wij het volstrekt niets eens zijn. Zo hoorden wij ooit door de radio door een dame verkondigen, dat het paaseierengebruik hier te lande vanuit Japan was geïmporteerd. Hoe zij op dat idee is gekomen, bleef tot heden voor ons een raadsel.

In de "Maasbode" lazen wij enige tijd geleden, dat de paaseieren zijn overgebleven van de oude Germanen. Toen wij de schrijver op deze onzin opmerkzaam maakten, kregen wij ten antwoord, dat wij hadden heengelezen over de letterlijke tekst en ziet u de baarlijke nonsens, die er staat? Mijn bedoeling was juist de tendens te hekelen om folkloristische evenementen, die dood zijn als een pier in leven te willen houden en omgekeerd volledig levende gebruiken te willen reglementeren en een gezonde ontwikkeling (nodig voor het levend blijven) te remmen of onmogelijk te maken. Tot zover de schrijver.

Maar, hoe is nu het gebruik ontstaan? Om dit te begrijpen moeten wij een lange tijdsperiode teruggaan. En wel tot de tijd, dat gedurende de gehele vastentijd het gebruik van zuivel en eieren voor de katholieken verboden was. Doch in die tijd was geheel Nederland katholiek. Kippenrennen waren waarschijnlijk op het platteland onbekend en kippen houden was vermoedelijk aan geen wettelijke voorschriften gebonden. In het voorjaar is de leg der kippen op zijn best. Iedereen zal daarom wel tot het besluit zijn gekomen, dat er met Pasen volop eieren waren en nu hadden onze voorouders toch werkelijk geen import van buiten nodig om verschillende gebruiken, die nu nog in zwang zijn, te doen ontstaan. Men was ook toen vindingrijk genoeg.

 

Namen

Nu iets over familienamen. In dit blad van 15 Febr. jl. werd de anonimiteit onzer ondertekening opgeheven, zoals de lezers van "De Nieuwe Tilburgse Courant" wel zullen hebben gezien. In verband daarmede verklaren wij, dat deze ondertekening niet aldus werd gedaan om de anonimiteit maar om de folklore. De meeste oude Tilburgers en Brabanders zullen zich nog wel herinneren hoe de mensen vroeger genoemd werden. Tegenwoordig komt het in de dorpen nog wel voor, maar voor de invoering van de Burgerlijke Stand door Napoleon tijdens de Franse overheersing in de Nederlanden in 1811 was het algemeen, om de eenvoudige reden dat de meeste inwoners geen familienaam, geen VAN hadden. Wanneer dan later bij huwelijk of overlijden gegevens van voor 1811 nodig waren, werden die genomen uit de kerkelijke registers. Een voorbeeld hiervan: in de huwelijksakte van grootvader van 1832 staat vermeld .....gedoopt in 1805 te Geldrop, dus klaarblijkelijk was deze opgave genomen uit het kerkelijk doopregister. Toen was 't Driek van Heine, Piet van Jaone, Hannes van Kees enz. Wat nu onze ondertekening betreft het volgende. Grootvader was onderwijzer, mister, had wel een VAN, maar die werd nooit genoemd, het was steeds "de mister", en de kinderen werden ook daar naar genoemd. Dus: Piet Misters, Sjefke Misters, Dorrus Misters, enz., en toen wij eens Wintelre - vaders geboorteplaats - bezochten, werden wij genoemd Lowie van Dorrus Misters. De anonimiteit was dus maar betrekkelijk.

Boven spraken wij van de invoering van de Burgerlijke Stand. Daarbij moest iedereen zich op het gemeentehuis aangeven om in de registers te worden ingeschreven, en die geen VAN hadden kregen er een. Meestal naar vaders naam zoals zij genoemd werden. Vandaar zoveel familienamen gemaakt van voornamen als Geer(t)s, Alber(t)s, Adriaansen, Hendriks, Cornelissen, Jansen, Pietersen enz. enz. Ook werden ze wel naar hun beroep genoemd, bijv. Schoenmakers, Timmermans, Smetsers (metser is metselaar), Smids, Olieslagers, enz., en ook zeer velen naar de plaats van herkomst: van Tilburg, van Berkel, van Enschot, van den Bosch, van Breda, van Gils, Van Riel, van Boxtel, van Alfen, van Dongen, van Beek, enz. enz.

 

Oude "VANS"

Ook bij personen die wel een familienaam hadden, schijnt het gebruik te hebben bestaan om bij de voornaam ook de voornaam van de vader te noemen. Een paar voorbeelden uit de geschiedenis: Michiel Adriaanszoon de Ruyter, Maarten Harpertszoon Tromp e.a. Misschien vragen nu sommige lezers zich wel af hoe zij, die van ouds een familienaam hebben, daar aan zijn gekomen. Hierbij eerst een opmerking, namelijk deze, dat de meesten hiervan afkomstig zijn van vroegere adellijke geslachten, echter niet allen. Zo bijvoorbeeld de naam Nieuwenhuyzen of van de Nieuwenhuyzen. Deze naam werd indertijd gegeven aan de bewoner of bouwer van een nieuw huis. Zo zullen er wel meer zijn, die door een of andere omstandigheid een VAN hebben gekregen. De adellijken noemden zich naar de streek, landgoed, kasteel, waarvan hun geslacht afkomstig was. Om te beginnen ons vorstenhuis Oranje-Nassau heeft zijn naam van Orange, een oud familiebezit in Frankrijk, en Nassau, gelegen in Duitsland aan de Rijn bij de ingang van het Westerwald. Onze familienaam (van der Heiden) zou volgens Herder's Lexicon afkomstig zijn van de Pommerse heide. De adellijke naamgenoten voeren in hun familiewapen dan ook als helmbedekking een heidetakje met drie bloempjes, de Erica, hier genoemd dopheide. Daar dit plantje slechts groeit op zeer schrale grond, wijst dit er op dat die Pommerse heidegrond ook van deze soort was.

 

Verzorging vee

En nu nog iets over een oud, thans verdwenen gebruik. Wij mogen veronderstellen, dat het van algemene bekendheid is, dat in de tijd der huiswevers iedere bewoner der buitenwijken zo'n beetje er bij boerde. Iedereen had bij zijn woning een tuin, soms zelf een grote. Allen hielden vee: een of twee varkens, een paar geiten of een schaap. Daarvoor was in de eerste plaats voedsel nodig, dat gedeeltelijk uit de tuin kwam, maar ook moest worden bijgekocht. Als de varkens nog klein waren, kocht men bijvoorbeeld karnemelk van de boer. Werden ze groter - en vooral tegen de tijd dat zij vetgemest werden - kwam er graanmeel. Als het kon boekweitmeel en toen ook de maïs in de handel kwam maïsmeel, maar hierin bestond een groot onderscheid. Als er een slager kwam om een vet varken te kopen, was gewoonlijk zijn eerste vraag: waarmee is het gemest, met boekweit of met maïs. In het eerste geval was de geboden prijs per kilo altijd een paar centen hoger dan bij maïsvoer. Voor de geiten moest gras gesneden worden. Dit werd gewoonlijk gezocht langs wegbermen en slootkanten. Had moeder de vrouw daarvoor geen tijd, dan werden de grotere kinderen na schooltijd er op uit gestuurd.

Behalve voedsel was er ook nodig strooisel (strouwsel), want die beestjes moesten mest maken voor de tuin en het te pachten aardappelland. Dit strooisel moest gehaald worden uit de dennenbossen en schaarhoutwallen. Sommigen deden dat ongevraagd, maar dan stelden zij zich bloot aan een bekeuring door de veldwachter. De verstandigen vroegen daarom aan een bekende eigenaar van bos of wal een bewijs, waarbij hun verlof gegeven werd de afgevallen dennennaalden en het mos of de dode bladeren uit de wal te mogen verzamelen en naar huis te voeren. Tegen de avond zag men dan ook dikwerf moeders met volgeladen zakken op kruiwagens huiswaarts keren, geholpen door oudere kinderen of door vader, die voor een tijdje zijn getouw stil liet staan.

 

Geriefhout

Maar er was nog meer nodig voor hof en stal, namelijk geriefhout om bijvoorbeeld de omheining en/of vloer van het varkenshok in stand te houden of voor de afscheiding der andere stalbewoners, ook voor boonstaken en palen voor de droogdraden enz. Die werden ook wel eens stiekem gekapt, maar dat bleef toch altijd gevaarlijk. Meestal werd dat geriefhout gekocht op verkopingen in de wintertijd. De dennenbossen aan de Bredaseweg of in de Blaak werden geregeld gedund. De uitgekapte boompjes werden in hoopjes gelegd en genummerd. Dan werd gelegenheid gegeven de kopen te bezichtigen en konden de kijkers de nummers noteren van de kopen, die hun het best aanstonden. In de Warande, eigenaar notaris Daamen, en de pannenbakkerij van de familie v.d. Mortel was geregeld ieder jaar zulk een verkoping. Na de verkoping trokken de kopers er op uit om de boompjes van takken te ontdoen. Hiervan werd met eiken wissen mutserd gebonden en als alles klaar was, bestelde men een voerman die de boel thuis bracht. Voor het mutserd binden gebruikte men een eiken wis, dit is een lange eiken stok, omdat deze bij het draaien boog zonder te breken. Later toen die wallen meer werden gerooid, nam men gebrande ijzerdraad om mutserd te binden. Wallen waren 3 à 4 meter brede schaarhoutbosjes, die dikwijls om de akkers lagen. Zij bestonden uit oude stronken, die als het bovenhout groot genoeg was voor mutserd, werden gekapt en dan weer opnieuw uitschoten. Door de behoefte aan meer bouwland werden die oude tronken uitgegraven, zodat ze thans in de omstreken van Tilburg zo goed als niet meer voorkomen. Ook de jaarlijkse houtverkopingen hebben afgedaan.

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS