CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Historisch Centrum Tilburg

Onze Tilburgse Folklore

 

Nieuwe Tilburgse Courant - vrijdag 27 juni 1952

 

16. Rond de boerenhaard 1

 

 

Bij het binnentreden van een boerenwoning in vroeger dagen viel men wel, zoals de uitdrukking is, met de deur in huis, maar gewoonlijk had men toch direct bijv. op een kleine meter afstand een muurtje voor zich van ook zo ongeveer een el breedte. Hierachter bevond zich de haard en de schouw. Rechts had men dan de huiskamer en gewoonlijk bij het raam de familietafel, die - al naar 't getal der bewoners - dichter of verder van het raam afstond. De niet gebruikte stoelen stonden er onder geschoven, de overige tegen de muur. Tegenover de haard stond het antieke cabinet, waarin achter slot en grendel de kostbaarheden van de familie zoals de gouden sieraden van moeder de vrouw en eventueel van de huwbare jonge dochters. En dat was niet zo min: een stel oorbellen, een halsketen met medaillon, een broche, een bloedkoralen halssnoer met gouden slot, een zwartzijden pelerine, de grote poffermuts en als er dan enkele grote dochters waren, was dit alles bij elkaar een aardig kapitaaltje met het beddenlinnen, het lijflinnen en het tafellinnen te zamen. Was het overal zo? Waarschijnlijk niet, maar het aantal dat baalkatoen droeg en gebruikte was toch betrekkelijk miniem. Zoals we in ons vorig artikel reeds zeiden: de linnenkast goed gevuld was de trots der boeren.

Verder vonden we gewoonlijk in de woonruimte nog een deur naar op- of zijkamer en de bedstee van het ouderpaar. Onder de opkamer was de kelder, waarin de aardappelen en in de slachttijd ook de kuip met de pekel, waarin de hammen en zijden spek en de kleinigheidjes als de pootjes, rugstrang, enz. een plaats vonden. Op de kelderbank lagen de broden, de boterweg, de ben met eieren, het onderhanden zijnde spek of ham enz. We zullen maar niet te veel noemen. Het is in de tegenwoordige tijd voor de meeste lezers om te watertanden. Op de opkamer trof men een ledikant of bedstee, kleerkast en verder gerief aan, indien er de plaats voor was.

Verder rondgaande zag men een deur naar de goot, waar de gootsteen stond met er onder of er naast het moosgat, waardoor het afvalwater een uitweg had om in het mooskuiltje bij de mesthoop zijn einde te vinden. Ook zagen wij er meestal de bezem, een bundel bremtakjes, berketakjes of heideplanten, bovenaan vastgemaakt door gespleten eikenwissen. Velen van ons hebben nog wel de leurders gekend uit Kaatsheuvel met bezems en boenders. Was de stal aan het huis verbonden, dan was er vanaf de goot ook een deur, die toegang gaf op de voorstal, de ruimte waar het vee gevoerd werd. In de woonkamer naast de gootdeur was dan de draaiboom, een staande balk, die draaide tussen vloer en zolder met aan het boveneind een liggende balk, tussen beide zat een schuine stutbalk. Aan het vrije uiteinde hing een stang of ketting met haak, waaraan de sopketel op juiste hoogte boven het haardvuur kwam te hangen.

 

De haard

Dan kwam de haard. Nu moeten de lezeressen zich geen moderne kamerkachel, met deze naam, voorstellen. Neen, de boerenhaard was heel wat eenvoudiger. Het was gewoon een ring van rond staafijzer met een diameter van ca. een halve meter, die steunde op vier ijzeren pootjes van bandijzer, al of niet met boven en onder een krulletje, waardoor de ring op ca. 15 cm van de vloer kwam te liggen. Rond en boven deze haard was dan de wijde schoorsteen. Beneden de zoldering had deze een breedte van plusminus 2 meter, dan werd hij steeds smaller en eindigde in het rookkanaal. Op hoogte van de volle breedte waren diverse ijzeren stangen ingemetseld voor het ophangen van ham en spek om dit te roken. Nog steeds is het de gewoonte om deze varkensproducten boven een houtvuur te roken. Om meer rook te ontwikkelen wordt thans ook wel houtzaagsel gebruikt. Aan de stang in het midden werd de haal bevestigd. Dit was een instrument van ijzer, waarvan het bovenste vastzat. Het onderste gedeelte droeg een haak en een kant met tanden en was door middel van een hendel beweegbaar. Dit diende om de aangehaakte ketel op goede hoogte boven het haardvuur te brengen. De diepte der schouw, d.i. van de huiskamervloer tot de zijgevel, zal ongeveer 80 à 90 cm zijn geweest. In de ene hoek, daar waar de draaiboom stond, was dan de turfbak, die 's avonds door de buurters ook als zitplaats werd gebruikt, aan de andere zijde was de bakoven, maar als deze niet werd gebruikt, stond er de arm- of zorgstoel voor vader in de avonduren. Boven de haard was aan de voorzijde nog een muurtje van ongeveer ¾ meter, rustend op een balk met aan de voorzijde een houten lijst met bankje. Hierop stonden enige vaasjes of andere sieraden en in het midden hing of stond het kruisbeeld.

Diegenen onzer lezers, die wel eens in zo'n oude boerderij geweest zijn, zullen zich de toestand wel kunnen herinneren. Er zijn er nog genoeg te vinden in de dorpen, waar nog niet veel is gewijzigd. De haard is echter toch meestal vervangen door de plattebuiskachel.

 

Na gedane arbeid

Nu willen we er wat leven in brengen en daarvoor kiezen we de avonduren, want op de dag is het werken. Na gedane arbeid is het goed rusten, doch bij de boer is het werken zo lang het licht is. Worden de avonden langer, dan komen de buurters en bij de boeren, die het meest met jonge dochters gezegend zijn, gewoonlijk het meest.

Moeder zit bij de tafel, waarop de oude snuitlamp. Men ziet ze nog wel eens in antiquairswinkels: een ronde koperen voet, waarop een buisstang en hier bovenop een koperen potje met een tuit. In het potje wat raapolie. Een dikke katoen, die in de tuit ligt, wordt aan het einde aangestoken. Van tijd tot tijd komt er een frot aan zitten, die moet worden verwijderd en het katoen wordt met naald of speld verder getrokken. Deze lamp en de vlammende haard is de hele verlichting. Naaien, breien en spinnen gaat daarbij door.

Om de haard vormt zich natuurlijk een kring. De zorg en de turfbak zijn vaste zitplaatsen en aan de voorzijde worden stoelen naast elkaar geschoven. Maar van tevoren was het vuur ontstoken. Aan de binnenkant van de haardring worden gedroogde heiturven (plaggen) gezet en de komvormige ruimte wordt gevuld met onder een bosje stro. Hierop komt wat droog dun hout en daarop zwaarder gekloofd hout, één vlammetje aan 't stro en de haard brandt. Nu niet te dicht erbij, anders verbrandt ge uw schenen. Maar wilt ge uw pijpje aansteken, de vuurschop ligt gereed. Steek deze even onder het vuur, trek ze terug met wat hete as en smeulende houtstukjes, draai uw "pomp" naar beneden, plaats ze op een gloeiende houtskool en trek maar vader...

De meisjes hebben hun handwerk en het gesprek is al aan de gang. Eerst natuurlijk over de nieuwtjes uit de buurt en omliggende dorpen. Is er iemand naar de stad geweest: dan ook van wat daar te zien of te horen was. Is het nieuws behandeld, dan worden spookgeschiedenissen opgedist en dan komen ze allen los. De een heeft dit gezien, een ander dat gehoord. Er worden weddenschappen aangegaan, de een durft al meer dan de ander. Maar het brutaalste wat wij ooit hoorden is toch wel het volgende.

 

Griezelen

Het gebeurde dat op zo'n avond het knekelhuisje op het kerkhof ter sprake kwam. In bedoeld huisje werden de doodsbeenderen verzameld, die bij overgraving op het kerkhof weer voor de dag kwamen, totdat er voldoende bijeen waren om weer gezamenlijk begraven te worden. De een stelde dit voor, de ander dat, en het slot was dat een der meisjes te verstaan gaf, dat zij op klokslag twaalf uur een doodshoofd daar zou gaan halen. Nu, dat ging alles te boven en met spanning werd dit uur afgewacht. Er waren er echter ook die niet zolang konden blijven en met een "wel te rusten" heengingen. Doch onder deze laatsten was er een, die thuis een wit laken ging halen en er mee naar het kerkhof toog. De brutale zorgde ook op tijd aanwezig te zijn en toen de klok haar twaalfurenslag begon, opende zij kalm de deur en begaf zich naar de doodsbeenderen, die daar in een hoek lagen. Voor zich zag zij een witte gedaante en toen zij de handen naar een doodshoofd uitstrekte, klonk een holle grafstem: "Laat liggen, dat is 't mijn." Maar alsof er niets gebeurd was, antwoordde zij: "Wel, dan za'k n'en aandere vatten, 't zen toch ammol d'ouw nie." Zij deed wat zij zeide en kwam kalm thuis.

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS