CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Archief Tilburg

Ingezonden stukken uit 1934

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 4 april 1934

 

 

Ingezonden Stukken

 

Geen titel

 

 

Met veel pleizier lees ik steeds de in uw blad voorkomende Folklore-artikelen, maar niet altijd ben ik het eens met de verklaringen van den schrijver. Ook roepen sommige besproken plaatsen en toestanden bij mij herinneringen wakker, die - naar ik vertrouw - ook voor andere folkloristen eenige waarde zullen hebben.

In art. II noemen de Zeeuwen ons "paepen". Dat zal toch wel in de eerste plaats bedoeld zijn als scheldnaam voor de Roomsche Brabanters en als dat moet slaan op hun plompe onbeschaafdheid, dan gold het in het algemeen als een hoedanigheid der katholieken. Ook nu nog is achterlijkheid een verwijt, dat den katholieken gaarne naar het hoofd wordt gegooid of bij hen verondersteld wordt, wat nog maar al te dikwijls tot uiting komt bij sollicitaties naar openbare ambten. Over het geven van bijnamen krijg ik later nog wel de gelegenheid daar iets meer van te zeggen.

Onder Hilvarenbeek lees ik na de verklaring van inhanger: "wel een beetje vergezocht". Neen, waarde heer, heelemaal niet vergezocht maar heel natuurlijk. De pezerik, afkomstig van het mannelijk varken, is voor de consumptie ongeschikt en wordt gewoonlijk niet anders gebruikt dan voor 't smeren (invetten) van zaag en ander snijgereedschap; dat dus de armen verweten werd door het inhangen van den pezerik te trachten een vetoogje op de soep (van water, aardappelen en wat groenten) te krijgen, is geen wonder en misschien niet alleen enkel veronderstelling.

In art. III wordt gezegd, dat de "Hasseltsche Schuit" het Geurke onveilig maakte, maar 't was niet alleen 't Geurke, dat de baldadigheid der "schuit" te vreezen had. De Reit, Kwakkel, Schijf, Berkdijk waren maar al te dikwijls het operatieterrein der overmoedige vlegels, die behalve knuppels ook het mes als geliefd wapen hanteerden, bij mijn weten zelfs eens met doodelijken afloop. En wee den jongeman van de "stad", die het waagde "aon geenen kaant" naar een meisje te gaan. Was dat eenmaal publiek geheim, dan kon hij gerust op een pak slaag rekenen, net zoolang tot hij het opgaf. Droeg hij een hoed, dan zat deze hem veelal in de Gasthuisstraat al over de ooren.

Hier ontmoet ik ook weer het woord "buten" en hier is dezelfde fout, waardoor wij enkele maanden geleden zoolang geredetwist hebben. Zooals ik toen concludeerde, moet het hier zijn "butten" (botten) en kaaibutter. Met het straatspel, waarvan sprake is in de volgende alinea, is waarschijnlijk bedoeld: het paapgooien. Dit werd wel niet met heele doch met halve baksteenen gespeeld. Het bestond hierin, dat een paaltje, van boven plat, in den grond werd geslagen, zoodat het er 20 cm boven uitstak; "de paap", de inzet aan centen, werd hier bovenop gelegd. Van meet af wierp men dan met de steenen naar het paaltje, dat als men het raakte door de trilling de centen in het rond slingerden. Die dan "obbers" vielen waren voor den gooier en die "mis" waren gingen terug op het paaltje; dan was het zaak voor de winner met zijn steen uit de buurt zien te komen, want kon een van de medespelers met zijn steen en staande met een voet op de plaats waar deze gelegen had, den steen van een ander aanraken, dan moest deze de centen, die hij van de paap gegooid had, afgeven aan die hem "gebut" had. Het spel kon op die manier lang duren en eindigde als alle centen van "de paap" waren.

Over de dubbeltjessnijers van Oss hoorde ik ooit een andere lezing. Het was nl. in Oss - vooral bij kermis en andere drukkere gelegenheden - het gebruik der vechtersbazen in het café een mes in de tafel te steken en de onwetende, die uit nieuwsgierigheid zoo'n mes bekeek en aanraakte, was verplicht met den eigenaar te vechten. Nu gebeurde het eens dat een vreemdeling uit Holland binnenkwam en het mes aan een onderzoek onderwierp. Direct sprong de eigenaar op en noodde den vreemdeling naar buiten. De gast, die zich hield of hij de bedoeling niet begreep, vroeg natuurlijk waarom. Toen hem de gewoonte was duidelijk gemaakt, beriep hij zich op zijn onbekendheid met dit barbaarsch gebruik en trachtte hij zich door redeneering uit de moeilijkheid te redden. Het mocht hem echter niet baten, hij zou en moest vechten. Geen uitweg meer ziende, vraagt hij of hij dan ook verplicht is met 'n mes te vechten. Neen, dat was niet noodig, hij kon nemen wat hij wilde. Toen opende de vreemdeling zijn geldbeurs en nam daaruit een oud versleten dubbeltje, maakte met de rechterhand een vuist, en zette het dubbeltje tusschen de kneukels van wijs- en middelvinger en zei toen: "Kom maar, ik ben klaar." Buiten gekomen wil de vechtersbaas direct aanvallen, maar hij slaat in de lucht en heeft meteen 'n snee te pakken over de linkerwang. Opnieuw doet hij een uitval, maar met hetzelfde gevolg, doch nu is de kerving over de rechterwang; geen moed verloren, een nieuwe aanval maar het resultaat is niet beter, ditmaal heeft hij een bloedige streep dwars over het voorhoofd; nog eens waagt hij het zijn tegenstander te naderen om nogmaals het Ossche merk te ontvangen, thans over de kin, zoodat zijn gezicht nu in een lijstje staat. Toen had hij er genoeg van en het slot was dat de vreemdeling zich ontpopte als schermmeester en zijn doel geweest was de lui in Oss eens een lesje te geven. Van dien tijd werden de vreemdelingen met rust gelaten, want men vertrouwde niet meer op eigen vechtkunde.

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS

 

 

Voetnoot redactie:

De Folklore-artikelen waar Lowie naar verwijst zijn ook op CuBra te vinden en wel onder de noemer Folklore uit Brabant 1933-1934.