CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Archief Tilburg

Ingezonden stukken uit 1934

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 18 april 1934

 

 

Ingezonden Stukken

 

Geen titel

 

 

In art. II der Folklore-artikelen onder Loon en Kets komen de zwevelkrèmers ter sprake. Gekend heb ik ze niet meer, maar van hooren zeggen weet ik, dat die lui leurden met lichte houtspaanders, die in zwavel gedoopt waren. In mijn jeugd hadden we ronde houten spaandoozen, waarvan de inhoud: lucifers met de rood of zwarte solferkoppen, die overal op aangestreken konden worden. De rookers droegen ze los in 't vestzakje en moest de pijp aangestoken worden, dan ging een knie omhoog, zoodat de broek op de achterdij goed strak stond, dan met de lucifer een flinke haal over de broek, veelal gepaard met de tooverspreuk "r..t gif vuur" en men kon weer trekken.

Uit die dagen herinner ik me nog wel de glazenmakers, die met een houten raam op den rug, waartegen de glasruiten, rondgingen om kapotte of uitgestooten ruiten door heele te vervangen. Ook heb ik nog enkele keeren gezien den hoedenkoopman, die met een hooge kast op den rug, ze stak een stuk boven het hoofd uit, waarin de hoeden opgestapeld stonden, stad en dorp rondtrok. Wel waren er in dien tijd hooge zijden hoeden te huur, maar die iet of wat kon, nam toch zoo'n officieel hoofddeksel voor zichzelf.

Dat er onder die reizende kooplui nog wel eens echte grappenmakers waren, bewees een hoedenkoopman uit Den Bosch. Eens was hij op de boot van Den Bosch naar Rotterdam, waar een getrouwde dochter van hem woonde. Ook een paar officieren van het Bossche garnizoen maakten de reis mede. De heer Doodemond, in zijn dorpsche kleederdracht, den blinkenden Belzen kiel met aan den hals dichtgeregen front, waarvan het geknoopt blauw rijgkoord met kwastjes versierd, en de bolhoed, was onderweg al spoedig het voorwerp van de heimelijke spotlust der heeren officieren. Toen hij dat in de gaten kreeg, hield hij zich nog een beetje onnoozeler en gaf ze daardoor nog meer voet tot hunne geniepige streken en zoo werden ze met het boertje nog wat vertrouwelijker. Ze spraken over het doel zijner reis en als hij dat verteld had, hoe hij daar den tijd doorbracht, wat hij zooal wist van Rotterdam, en heel simpel vertelde hij van het huishouden zijner dochter en hoe hij 's avonds met schoonzoon en dochter uitging en wel eens naar het Theater ging, waar dames en heren op het tooneel kwamen en juist praatten en deden alsof ze thuis waren. O, hij bedoelde zeker de schouwburg. Ja, juist, zoo heet het, daar kon hij zich best amuseeren en zijn dochter schreef gewoonlijk tegen zijn bezoek welk stuk er werd opgevoerd. "Zoo, zoo", lachten de heeren. "Wat wordt er dan nu gespeeld, weet ge dat ook?" "Ja, ja", kwam er stotterend uit, "eens efkens prakkezeeren: ja, ik heb het, morgen wordt gespeeld: Rijkdom en Armoede, of een officier op 't eerst en 't laatst van de maand." Ai. Officieren af.

Toen hij later niet meer reisde en te Berlicum was gaan wonen, probeerde hij wel eens zonder jachtacte een smakelijk boutje machtig te worden; en eens dat hij de jachtopziener hem daarvoor verbaliseerde, voegde hij dezen toe: "Man, denk er aan wat ge doet, ik kan meer als jonker van Rijckevorsel in Den Bosch." De politieman lachte er eens mee en vroeg: "Hoezoo?" "Wel, ik kan een bewijs van onvermogen krijgen en dat kan de jonker niet."

Een tijdje later komt in Berlicum de betrekking van brievengaarder vacant en de jachtopziener krijgt dat baantje, maar wraak is zoet en nu krijgt de koopman zijn kans. Hij bestelt in Den Bosch drie abonnementen op de Provinciale Courant, voor drie cafétjes gelegen in een driehoek aan de uiterste grenzen van het dorp. Men begrijpt dat dit voor den brievenbesteller een fiksche wandeling beteekende. Zoo nu en dan ging de koopman de zaak eens controleeren, door bij de abonnenten een potje bier te gaan drinken en naar de courant te vragen of op het uur der bestelling den facteur te ontmoeten en dan langs den neus weg te informeeren, hoe dat baantje hem beviel, waarop dan binnensmonds een allesbehalve zegenwensch volgde.

Behalve de reeds genoemde typen zag men toen op geregelde tijden ook de meer besproken ketelbuters, die met drie of vier koperen ketels op den rug hun fabricaat kwamen aanbieden. Ook de berenleiders behoorden tot die steeds terugkeerende persoonlijkheden. Voor enkele centen onder de omstanders opgehaald moest dan de beer in een boom klimmen of onder het tra-la-la gezang van den baas en tot groot vermaak der kinderen op zijn achterpooten een walsje maken. Als er sprake is van gratis dienstbetoon, hoort men nog wel eens: voor niks danst een beer nog nie.

In art. VII lees ik van Bakel. Jammer dat ik in mijn kinderjaren er geen erg in gehad heb, wat me later van pas zou komen, want toen hoorde ik verschillende uien van Bakel, zooals later van Kampen. Één is er mij van bijgebleven: In de kerk moest een balk voor vernieuwing worden binnengebracht. Men kon deze balk echter niet binnenkrijgen. Steeds kwamen de werklieden met den balk dwars voor de kerkdeuren. Goede raad was duur, totdat een der timmerlieden een zwaluw met een stroospier in zijn nest zag vliegen en nu ging het evenals de zwaluw met één eind vooruit de kerk in.

Van Budel (Buul) hoorde ik vroeger:

     Te Buul op de bèrgen

     Is 'n huuske afgebraand.

     De muzen, die liepen gat in gat uut

     En 't was m'n vader's eigen huuske.

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS

 

 

Voetnoot redactie:

De Folklore-artikelen waar Lowie naar verwijst zijn ook op CuBra te vinden en wel onder de noemer Folklore uit Brabant 1933-1934.