CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 5 mei 1930

 

 

Van vroeger dagen 154: Spot- en bijnamen

 

Vorig maal vertelden we iets in het algemeen over deze namen. Ditmaal zullen we ons meer tot Tilburg bepalen en een en ander weergeven van hetgeen we daaromtrent konden verzamelen. Het gaat dus niet over de reigers van Vianen, niet over de apenluiers uit IJsselstein, niet over de kletskoppen van Leiden (al heeft dat in z'n Mirakelsteeg eenmaal een gunstige uitzondering kunnen boeken), noch over de muggen van Haarlem of de Amsterdamsche stoepenschijters, maar over echte Tilburgsche kruikenzeikers uit Siberië (Heikant). Een oud adagium zegt "Nomina sunt odiosa" (namen noemen is zonde). Al is het bij 't onderwerpelijke thema moeilijk daaraan te houden, we willen het wijze woord betrachten.

'k Heb vorig maal verteld, dat de Wust bij me gekomen is om een en ander te vertellen. Eerlijk gezegd begreep ik aanvankelijk z'n naam niet goed toen hij tegenover me zat, want hij zag er heelemaal niet woest uit, nog minder waren zijn handelingen die van een woesteling; veeleer bleek hij een goedlachsche Zuiderling, die er pret in heeft als hij eens 'n lolletje uit kan halen. De Pruus is van 't zelfde stamboeknummer, lachte hij, toen 't over z'n broer ging. Hij wilde, dat ze allemaal in de krant kwamen die hij kende, met naam en toenaam, liefst 'n honderdtal.

Daar hadde vroeger Kee de Jaap. Dat was geen dochter, maar een boer uit de Krenstok (Quirijnstokstraat). Vlak er bij woonde de Jonge. Dit was een oude man, die heelemaal geen Jongen of zooiets heette. De Kater had een zoon, die de Sjoerd genoemd werd en de broer van den Uil was de Kwolder. Zoek de afkomst dier namen nu maar eens uit.

De Rooker had zijn bijnaam te wijten aan z'n sterk en veel rooken en Jont van Kloskes was een zoon van Klaas. De zuster van Jont werd de Kleppermolen genoemd, wat wel een verdachte aanduiding van zekere min-begeerlijke eigenschap kan zijn. De oude straatveger Jaones de Struif kan wel aan z'n baantje de bijnaam verdiend hebben, doch van 't Jupke kan zooiets niet gezegd worden. Kee Emkes noemde men slechts zóó, omdat haar vader Emke d.w.z. Embertus heette. Met Jan van Stiene Doorkes was 't al evenzoo gesteld: de moeder van Jan heette Doorke of Theodora en was 'n dochter van Stien (Christiaan).

Jan Blootskop zou in den tegenwoordigen tijd als lid der blootebollenbende een goed figuur geslagen hebben, terwijl de Puffert klaarblijkelijk te veel en vlug pufte naar 't gevoelen der buurtgenooten. Zijn vrouw noemde men minder kies de Selderivoor en de Kieviet was zoonlief. Het spraakgebrek van Jaon Taotel had hem den bijnaam bezorgd, al spreekt men in goed Hollandsch liever van tateren als men stamelen met een synoniem wenscht aan te duiden. Diens vrouw heette de Zwarte Bet, wat ook minder vlijend klinkt. De Slipert, den Bruine en het Verreke waren drie gebroers, terwijl de Spil woonde in het Bosch' Kanon. Met dezen naam duidde men een huis aan aan den Heikant, doch ook wel de geheele buurt. Dan had men er nog den Hoorn, de Sersaant en Simon Pijpendop, Mieke Mop en de Peerse. Toona Mijntje was weer de dochter van Mijntje (Wilhelmina) en de Spits met de Vette waren haar zoons.

De Waterhoef duidde niet op een hoeve doch op een man, terwijl de Vel zoo genoemd werd, wijl hij wel ooit op een vellenbloterij gewerkt had. Den blende Piet was niet blind, doch wel sterk bijziende, wat kippig, en zijn zoon luisterde naar den naam van den Mollentrapper al hoorde hij het niet graag, en moest men zoo iets niet zeggen als hij van Frans Oom, de kastelein, afkwam, die door iedereen uit de buurt met den vleienden naam van oom betiteld werd. De Zwarte Kee was de buurvrouw en Bet Stefkes wellicht haar vriendin. De Paus heette men oneerbiedig een gebochelde en de Heilige Barbara noemde men verre van beleefd den pastoor, omdat hij telkens wéér deze Heilige ter vereering de goede geloovigen ten voorbeeld stelde. Er was een huishouden met dertien kinderen, waarvan elk gezinslid een spot- of bijnaam droeg. Zoo telde men er bij: de Jood, de Kromme, de Mol, den Baard, de Loerd, den Holderie, de Kriek, de Poel en het Tennebrukske.

De Groffe was in letterlijken en figuurlijken zin grof ter sprake, vandaar zijn naam. Diens broers heetten de Poj en Jan Oom. Weer een drietal andere broers had men de Vist, den Bange Schutter en het Zaad gedoopt, terwijl een ander vijftal er beter afgekomen was met den Dokter, de Slager, de Lapoor, de Koning en de Pater. Christus Zelf, deze onbehoorlijke benaming had iemand zichzelf te wijten, wijl hij vaak zeide: "Ik ben C... enz." Zijn zoon noemde men Baleman. Nel Bok ontleende haar naam aan dit bekende huisdier, en haar dochter Mien Bissem herinnerde al loopend aan den bezem. Kee Klaver had jongensstreken uitgehaald door in boomen te "klaveren", te klauteren, en dus was zij gedoodverfd. Peer Martientjes was de zoon van Martinus en den Dappere was de man van de Toektoek, wier moeder Koop de Leuwerk (Koop of Coba) genaamd werd.

Dan had men nog de Poertel en den Doepert met de Paffert en den Drossert. Kees Peerkes was de zoon van Peer en zijn zoons waren den Dikken, de Paai en de Witte, terwijl de dochter de Popeja was. Jan Ziek en Betje Spul kenden de Zoere, die zoo donker kijken kon, zoowel als de Sik zijn broer. Den Haan, de Groote, den Blom en 't Hundje hebben in d'r jonge jaren heel wat kattekwaad uitgehaald en als Klavere Graaske, de mismaakte zoon van den Goeien Hannes zich vertoonde, had hij wel ooit van hun plaagzucht te lijden. Kees de Pooter, zoowel als Slappi en Stevens konden het met de Moor, de Pels en het Zoontje best vinden, terwijl Pruum Kools met zijn dikke tabakspruim achter de kiezen met zijn kinderen de Moen, de dochter, en z'n zoon de Smid achtbare luitjes waren.

 

Met dit uittreksel uit het Heikantsche bevolkingsregister van vroeger dagen stelde ik U, waarde lezer, de bewoners van een buurtschap voor, die in haar dorpsche wezen de gewoonten dier dagen trouw bewaarde. Het is aan U te pogen de juiste namen uit het officiële geboorteregister eens te achterhalen, zoo ge daar kans toe ziet. 't Valt te betwijfelen!

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Paschen '30