CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 13 mei 1930

 

 

Van vroeger dagen 155: Spotrijmen 1

 

Een tijdje geleden beloofden we nog eens wat spotrijmen te geven. Na den puntigen spotnaam volgt nu het vaak grof-pijnlijke spotdicht. Menigmaal klinkt er geestige zet naast boertige spot uit op, en zeker hebben er makers en zangers leut aan beleefd. Want gezongen werd het en de melodie was of een bekende wijs of een volksvinding met het eigene, dat het volksliedje en den straatdeun kenmerkt.

 

Bekend zijn de spotversjes op de wevers:

     Daar zit ne wever op z'n getouw;

     Hij wist niet wat hij weven zou;

     Hij weefde al dit,

     Hij weefde al dat,

     Hij weefde 'n hemslip van z'n gat.

 

     Refrein:

     Haren ende snaren ende wipwipwip!

     Hier een bitje,

     Daar een bitje, wipwipwip!

 

     Fijn en grof;

     Wevers zijn er genog.

     Refrein: Haren ende snaren enz.

 

     De wever had z'n patatten gehakt,

     Aan iederen bosch 'ne str... gekakt.

     Refrein: Haren ende snaren enz.

 

     Waarom is de wever zoo mager en slap?

     't Is van 't smullen van de stesselpap.

     Refrein: Haren ende snaren enz.

 

Een ander spotlied op de wevers luidt:

     Kom nu eens gauw kijken!

     Ne wever in de flesch!

     Ge zult er wel van schijten:

     Hij weeft zijn eigen bef.

     Alles gaat er rif en gauw;

     Alles gaat er rif en gauw;

     Alles gaat er rif en gauw;

     En de tijk ziet wit en blauw.

     Zeuven wevers voor 'ne sou; (sou is stuiver)

     Zeuven wevers voor 'ne sou;

     Zeuven wevers voor 'ne sou;

     En ge krijgt 'nen spoelder toe.

 

Dan is er in onze streek ook welbekend het zeer eigenaardige en mooie lied van de "vier weverkens". Ge weet wel, het begint:

     Vier weverkens zouden ter botermarkt gaan,

     En de boter die was er zoo diere.

     Zij hadden geen duitjen in hunne schapraai,

     En ze kochten een pond sa vieren,

     Schiet spoele sjerre bekke spoel za!

     Djikke, djakke, kerrekoltjes klits klets!

     En ze kochten een pond sa vieren.

Hiervan zijn verschillende varianten bekend, die in de vijf coupletten toch alle den spot met den wever en z'n armoe drijven. Trouwens die armoe aan geld, en rijkdom aan vlooien en muizen, komt telkens weer tot uiting. Ge weet wel, dat ook schietspoel en getouw dat kreunen in:

     Geen geld, geen brood,

     Och Gotte, Gotte-God.

Anderen beweren, dat de wever het schietspoel door de draden werpend, schijnt te zeggen:

     Had ik het maar, had ik het maar!

Dus weer een bespotting om z'n armoe.

 

In Helmond en omgeving werd in vroeger tijd het patroonsfeest der wevers op "St. Severus"-dag gevierd. Bij die gelegenheid trok een weversoptocht door de stad van enkele min-gegoede wevers. Een hunner werd met een "drum" om het hoofd en een schietspoel in de hand op een ladder door 4 wevers in triomf door de stad gedragen. Zoo trok men van deur tot deur om een kleinigheid te vragen, en dan met kleine of groote "buit" thuis te komen. Midderwijl zong men er onder andere 't volgend liedje bij:

     Sinte Severus is onze Patroon,

     Wij weven de bonten de helft te schoon,

     Van helderom, helderom,

     tjoek, tjoek, tjoek,

     Van selderie koken wij soep.

 

     Wij weven de stukken de helft te lank,

     Wij moeten ze weven gelijk eene plank,

     Van helderom, enz.

 

     En al weven wij ook bij dag en bij nacht,

     Dan verdienen we nog maar een stuiver of acht,

     Van helderom, enz.

 

Ook werd dan wel gezongen:

     De linnenwever is een gladde kel,

     Al steekt hij van den honger in een gerimpeld vel.

     Fijn of grof, weven doet hij toch,

     Van je roelen met de spoelen,

     Van je tak, tik, tak!

 

     Te mager voor de vlooien, lust er hem geen een;

     Hij weeft wel vele hemden, maar hij draagt er geen.

     Fijn of grof, enz.

 

Het slot van dit liedje was:

     Als hij dood gaat, gaat hij naar het graf,

     Z'n ziel gaat naar den hemel en de duvel blijft er af.

     Fijn of grof, enz.

 

Hiermede willen wij het voor ditmaal laten. Of er ook voor andere ambachten dergelijke spotrijmen bestaan, is wel het achterhalen waard. Van 't schoenlappertje en de vrouwen, die vellen van haaien hebben, weten we iets, zoo goed als van 't arme smidje, dat sinds den trouw geen baas meer was, en z'n lief in een wijf had zien verkeeren.

 

Zoo is 't ook nog opmerkelijk, dat soms geheele gemeenten den spot van anderen in rijm te verduren kregen. Hoor maar:

     Walewijk is kale wijk.

     Als ze trouwen, zijn ze rijk,

     Maar als ze sterven,

     Valt er niets te erven.

 

Van Loon op Zand heette het:

     Loon op Zand

     Arm volk, arm land

     Ze schooieren kost en stelen den brand.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Mei 1930