CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 21 april 1923

 

 

Van vroeger dagen 25: Pikanterie

 

"Of 't waar en juist is, dat is om 't even!

Daarom wordt thans zoo heel veel niet gegeven;

Als 't maar geheel naar nieuwen smaak en trant is,

Als 't maar pikant is!"

 

C.P. Tiele, 1830-1902

 

 

Als onzijdig toehoorder is het me menigmaal opgevallen, hoe er een zekere animositeit bestaat bij Bosschenaren en Tilburgers. Met virtuositeit weet men elkaar pikanterieën te zeggen en mag men bijv. eens een gemengd gezelschap handelsreizigers uit beide plaatsen beluisteren, dan wordt deze stelling in negen van de tien gevallen bewaarheid.

De een vertelt de mop van overdrijving: "Er was eens een Tilburgsch heer, die...". "Houdt maar op," zegt de ander, "ge hebt het gewonnen: een heer en Tilburg, grooter opsnijderij ken ik niet." De ander vraagt welke de aangenaamste treinreis is. De Tilburger meesmuilt: "Iedere route, welke mij uit Den Bosch in onverschillig welke richting voert." Komt men op de dialecten, dan plaagt de een met het Bossche "lakker" en de ander vertelt van een provinciaalsche met kostbaarheden overladen, die met schitterende gesteenten en bont behangen in den Stadsschouwburg op een der eerste rijen zit te wachten op de dingen, die komen zullen. Een poosje blijft het stil. Dan een luiden zucht. De mond gaat open en er ontsnapt: "'k Wosse begosse". Waarop het nevenzittend heerschap antwoordt: "As se mer kosse." Tableau.

Zoo gaat het voort en men haalt er min of meer historische gebeurlijkheden bij om prikjes en steekjes uit te wisselen. De prachtige kathedraal moet het zelfs ontgelden. Eenigszins smalend wordt gezegd, dat de "Bossche bluf" over HUN kathedraal allemaal wind is, die de hooge toren van den Sint Jan, die van Katholiek Nederland zou zijn, hun als straf over onrechtmatigen bezitsroem onbewust heeft ingeblazen. Want, is de naieve redeneering: in alle kerken van het bisdom wordt voor het onderhoud van dit machtig bouwwerk telkens weer gecollecteerd, omdat ze 't zelf niet bekostigen kunnen.

Een historische anecdote uit den tijd van den Primus der Leuvensche Hoogeschool, Antonius van Gils uit Tilburg, is typeerend. Er waren twee bakkers in Tilburg woonachtig in dezelfde straat vlak tegenover elkaar en beiden Donders geheeten. De een uit 's Bosch afkomstig had rood haar en de ander was zwart gekuifd. Bij de huldigingsfeesten voor Primus uitte de Tilburger zich volgenderwijs op rijm in de etalagekast:

     Kom eens hier, gij rooien Donder,

     Lees aandachtig 't groote wonder,

     In Tilburg leeft de geleerdste man,

     Die Leuven's school opleveren kan.

waarop de Bosschenaar snedig van repliek diende door te schrijven:

     Domme Tilburger! Moet ik prijzen?

     Onder tienduizend telt ge één wijze.

     Gewis, 't grootste wonder,

     Waartoe Leuven kon geraken,

     Was om van een Tilburger

     Een Primus nog te maken.

Mogen een volkrijke, groeiende, bloeiende industriestad en een provinciale hoofdstad zoo voortgaan? Immers neen, want 't zijn de burgers, die de stad maken.

 

Kortelings gaf de Provinciale Ndbr. en 's Bossche Courant een verslag over de voetbalmatch Willem II en Wilhelmina. Historische namen met modernen klank. Op gevaar af van ook pikanterie verweten te worden, waag ik het er enkele zinnen uit weer te geven. De lezer beoordeele dan zelf, of ze in dit verband al of niet opmerkenswaard zijn.

"Mommers holt dan zeer demonstratief A. van Eerd achterop en duwt deze forsch in den rug, wat Bos niet ontgaat. De daaropvolgende bestraffing wordt geweldig door het publiek bejuicht. Een dergelijke beslissing werkt wel zeer aanstekelijk om toe te juichen, maar het is toch glad verkeerd."

"Één moment krijgt Van Osch den bal evenwel vrij en als zijn prachtige voorzet krachtig door Poierrie wordt ingekopt, breekt een triomph-gejuich los, dat doet denken aan een landenwedstrijd in 't Stadion."

"En dat Wilhelmina de eer opeischt de eenige club te zijn, waarvoor Willem II in dit seizoen tot nog toe den nek moest buigen, geeft haar alle reden om te glunderen."

 

In vroeger eeuwen zegde men ook pikanterieën. In 1799 verscheen bij A.B. Saakes te Amsteldam de "Reize door de Majorije van 's-Hertogenbosch in den jaare 1798" zonder vermelding van schrijver. De anonimiteit (waarin veelmaals bittere nijdigheid verscholen zit) heeft aan het nageslacht den naam van den papenhater Stephanus Hanewinkel niet kunnen verbergen. Deze Hervormde predikant ging bij zijn reisbeschrijving nu en dan opzettelijk op nevenpaadjes om giftig-hatelijke algemeenheden aan het adres der Roomschen van zijn tijd te debiteeren. Onder meer schreef hij: "Dit dorp is het grootste van de geheele Majorije en óók een der grootsten van onze Republiek; hetzelve is als een stad aangelegd, in het midden ligt een groot Marktplein, ook vindt men er een schoone kerk en een fraai kasteel. De straaten zijn belegd met keisteenen." Dan gaf hij gevoelige steken over den voornoemden Ant. van Gils, die zijns erachtens te zeer gefeteerd was. Dit kan waar zijn, maar het is ook hier de toon, die de muziek maakt. De slotbeschouwing schreef hij vol vooringenomenheid volgenderwijs neer: "Hoe meer ik de bewoners op den keeper bezie, hoe sterker ik in het gevoelen versterkt word, dat de eigenschappen der Roomschen, zoo hier als op de andere plaatsen der Majorij zijn: domheid, dweepzucht, bijgeloof en onverdraagzaamheid. De haat der Roomschen tegen de Protestanten is overal geweldig sterk, schoon de laatsten de eersten, vooral in deze dagen niet het minst ongelijk aandoen." Destijds was zooiets wellicht beter vergeefbaar; we zijn gelukkig dien tijd ontgroeid.

 

Weer anders klinkt een stem uit ongeveer dienzelfden tijd ons tegen uit "les delices de Brabant". In "Vermakelijkheden van Brabant en deszelfs onderhoorige Landen" door De Cantillon, uit het Fransch vertaald en in 1770 te Amsterdam verschenen (IVe deel) lezen we op blz. 14 in het vierde hoofdstuk, handelende over de steden en dorpen van het Quartier van 's Hertogenbosch:

 

"Van het vlek van Tilborch

Tilborch in het Land van Oosterwijck is beroemd door deszelfs Manufacturen in lakens en andere wollen stoffen. Johanna, Hertoginne van Brabant, verpande de Heerlijkheid met het recht van 't hooge, middelbaare en laage Regtsgebied aan de Ridder Paulus van Haestricht den 17 November 1387. Zij wierd weder gekogt, maar opnieuws verzet door Philippus de Goede, omtrent het jaar 1305(?) zodanig dat de verpande bezitting van Tilborch onder de naam van volle Heerlijkheid uit het Huys van Immerzeel overging in die van Malde en Grobbendonk tot aan de tijd van Willem, Prins van Hesse, aan wien de Heerlijkheid verkogt wierd.

Het Vlek is het meest bevolkte van alle in de geheele Meyery van 's Hertogenbosch. Men teld'er meer dan vier duizend inwoonders, waar van de Rooms Catolyken het minste getal uitmaaken. Zijn vierschaar, vereenigt met die van Goerle, een nabuurig Dorp, bestaat in een Drossaart, een Burgemeester, zeven Schepenen, twee Tienmannen en een Secretaris, die verkooren zijn door de Heer van de plaats.

Behalven een Markt, alle Zaterdagen, heeft men tot Tilborg alle Jaaren vier vrijen Markten te weten des anderendaags naar het feest van St. Paulus, de Maandag na Palm Zondag, te St. Jan en de Maandag naar St. Zimeon."

In hetzelfde werk lezen we voorts van de Kasteelen en Heerlijkheden:

"TELBORCH. Dit kasteel is schoon, wel gelegen, en zo veel meer prijswaardig doordien het groote voorrechten bezit."

(Wie deze extracten nauwkeurig nagelezen heeft, ziet dat men den naam Tilburg in hetzelfde werk drieërlei spelling geeft, terwijl hetgeen over het aantal Katholieken gezegd wordt aan gegronden twijfel onderhevig is.)

 

Bekend is ook hoe men de bewoners van Den Bosch "Steltenloopers" schold, omdat de stad vroeger bij herhaling overstroomd werd. Evenzoo praat men nog van "'t is Bossche koek", waar anderen zeggen, dat een rasechte Bosschenaar meent "in zijn hemd geboren te zijn". Ter verduidelijking meenen we te mogen opmerken, dat alle andere menschen moedernaakt ter wereld komen, dus... de Bosschenaar zou reeds bij zijn geboorte een voorsprong op andere ondermaanschen hebben.

Het is wel een ordinaire bijnaam, die men eertijds de bewoners van Tilburg vereerde door hen "kruikenzeikers" te schelden, doch de eigenaardige naam wordt zeer verklaarbaar als men weet dat oudtijds voor het vollen der lakens een volmolen gebruikt werd. De oudste molen in Tilburg dateert volgens Dijksterhuis, waaraan we dit ontleenen, van 1799 en was gebouwd aan de Hoeve. Om de vollersaarde voor haar doel geschikt te maken werd zij vermengd met urine. Deze vloeistof had hier daardoor een zekere handelswaarde en werd daarom met zorg verzameld. Hanewinkel beweert, dat een arbeidersgezin jaarlijks voor 30 à 40 gld. van dit kostbare product kon verkoopen.

 

Wordt het geen tijd om beiderzijds met ernst er naar te streven de pikanterie achterwege te laten? Onschuldig uitziend mist zij inderdaad den verkeerden ondergrond niet.

Wij zijn het eens met de "Provinciale", die in bovenaangehaald voetbalverslag terecht opmerkte: "Bij eenig nadenken zal men moeten toegeven, dat het de goede verstandhouding niet bevordert. Het werkt integendeel zeer prikkelend op de tegenpartij, en moet den supporters dier tegenpartij zeer onaangenaam aandoen."

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 15 April 1923