CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 30 mei 1930

 

 

Van vroeger dagen 158: Spotrijmen 2

 

Het spotrijm aan 't ambacht ontleend gaven we vorige maal weer. Ook de politiek ontging den spotters niet en zoo is bijv. het tegenwoordig herhaaldelijk gebezigde "Ze dronken een glas.....!" om aan te duiden hoe het verloop eener vergadering geweest is, aan 'n spotrijm der 18e eeuw ontleend. De regeeringsvorm der Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden (1579-1795) heeft critiek uitgelokt vooral bij hen, die buiten de regeering bleven. Men sprak van 'n kliek en poogde tot hervorming te geraken om zelf ook wat invloed op den gang van zaken te kunnen oefenen. Een dier pogingen is bijv. de zg. Groote Vergadering van 1716 geweest. Die bijeenkomst was zooiets als een vergadering der Staten-Generaal; er zaten slechts regenten in. Blijkbaar is er heel gewichtig gedaan, doch de zaak draaide op niets uit, zooals volgend spotliedje getuigt, dat in die dagen veel opgang maakte:

     Zij komen bij paren,

     Om te vergaren,

     In Den Haag!

     Ze zijn er zoo graag;

     Ze drinken een glas,

     En laten de zaak, zooals ze was;

     Zondags absent,

     Maandags in 't logement,

     Dinsdags present,

     Woensdags compleet,

     Donderdag niet gereed,

     Vrijdag niets gedaan,

     Zaterdag naar huis gegaan.

 

Door uitgeweken patriotten werd in 1788 een "Nieuw Liedeke" van vijf coupletten hier in 't Zuiden verspreid, waarvan er één luidde:

     Ik vrees voor U, Oranje,

     Gij dwingeland van ons land,

     Getrouw vrind van Brittanje,

     Toen hij vocht in ons land;

     Ik vrees, men zal U leeren

     En brengen naar ons zin,

     Als wij uit Frankrijk keeren

     En komen Holland in.

De overheid ging hier tegen in, zocht naar samensteller en verspreider, doch zonder baat: Het spotzieke volk kuurde zich uit.

 

In vroeger eeuwen werden schandaaltjes of kluchtige dingen, die in een stad waren voorgevallen, wel in rommelpotzangen verwerkt. Met vastenavond werd onder 't zingen daarvan met de rommelpot langs de deuren gegaan. Men kent in onze streken ook die zg. "Carnavalskrantjes", waarin de spot met sommige personen gedreven wordt of bepaalde toestanden gehekeld worden. Ze waren vaak zoo fel en brutaal (of leugenachtig), dat er maatregelen tegen de verspreiding getroffen moesten worden: zij zijn meestal op kwaadspreken en laster uit. De meeste van zulke rommelpotliedjes overleven zichzelf niet lang. Het liedje op Mr. Willem de Bont, Schout van Leiden, die aldaar niet erg gezien was, is echter bewaard gebleven:

     De Schout van Leiden heeft een bult,

     Ho, mannen, ho!

     Die is met oude lappen gevuld,

     Ho, mannen, ho!

 

     De Schout van Leiden heeft een buik,

     Ho, mannen, ho!

     Daar komt wel tien pond boter uit,

     Ho, mannen, ho!

 

     De Schout van Leiden heeft een kop,

     Ho, mannen, ho!

     Daar dansen de luizen met klompen op,

     Ho, mannen, ho!

 

Verwante klanken klinken ons uit dit rijmke tegen; zoo duidelijk wijl die te Tilburg ook relletjes veroorzaakt hebben. Want zulke ernstige gevolgen kan 't spotdicht inderdaad na zich sleepen. We weten ook hoe de Nederlandsche dichtervorst Joost v.d. Vondel zijn welversneden pen aan sarcasme en hekeling van toestanden geleend heeft, en uit zijn levensbeschrijving blijkt, dat juist die perioden verre van aangename gevolgen voor zich en zijn naastbestaanden brachten.

Ook andere dichters van naam konden menigmaal hun spot niet inhouden, de een werd bijtend scherp, de ander bleef gemoedelijk geestig. Zoo spotte de dichter Lessing, die in den tijd leefde, dat Klopstocks veel geroemd en weinig gelezen "Messias" als geweldig epos beroering in de boekenwereld bracht, als inleiding tot zijn eigen geestig liederenboek:

     Wer wird nicht einen Klopstoc loben?

     Doch wird ihn jeder lesen? - Nein.

     Wir wollen weniger erhoben,

     Und fleisziger gelesen sein.

 

Een heel wat gemoedelijker spotdichtje dat te Tilburg nog niet zooveel jaren geleden met graagte op de wijs van "Mein Herz ist wie ein Bienenhaus" gezongen werd en dat B. Palm voordroeg, luidde:

     Ons Tilburg is een mooie stad,

     Maar er valt nog heel wat te veranderen,

     De straten zijn er altijd nat,

     Het lijkt vaak op een modderbad.

     Maar thans is men reeds aan het verbeteren,

     Want loopt men langs de straat,

     'k Wed dat je er versteld van staat,

     Want er hangt al reeds - verstaat mij wel -

     Aan iedere vuilniskar een bel.

     Veel mooi's bood ons het Kroningsfeest

     En ieder ging het vuurwerk kijken,

     Men juichte en jubelde om het meest,

     't Is dan ook mooi geweest,

     Doch wat zag men in den vroegen morgen?

     Men had met veel geweld

     Den boom in 't park ontveld,

     En hoeveel premies men ook biedt

     Den waren dader vindt men niet.

 

Dit laatste slaat op het vandalisme, dat men aan het jonge Wilhelminaboompje in het Wilhelminapark had gepleegd. Door goede zorgen heeft men toen toch dien boom nog weten te behouden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Mei 1930