CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 13 november 1920

 

 

5. Weer iets over Tilburgs industrie uit vroeger dagen

 

Bedrijfstoestanden - Loonen

 

De twee woorden, welke den ondertitel van dit opstel vormen, wekken onweersprekelijk belangstelling bij werknemers en werkgevers, de twee groepen onzer bevolking, die, we mogen welhaast zeggen de bevolking van Tilburg vormen; van Tilburg, het steeds meer groeiende industriecentrum van ons Zuiden, dat zoo'n groot belang heeft bij de welvaart van zijn nijverheid en haar nijveren, de levensaderen. Uit het Gemeentearchief dan ook 'n "Memorie van Vragen, aan het Gemeentebestuur der stad Tilburg, beantwoord den 9 April 1833" op te diepen, was een verblijdende vondst, die me te liever aanleiding tot bestudeering en verwerking werd, waar 'n professor der Rotterdamsche Handels-Hoogeschool na lezing der vier vorige opstellen de wel vleiende bemerking schreef te hopen "dat het gelukken moge meerdere gegevens over de merkwaardige ontwikkeling der Tilburgsche industrie op het spoor te komen. Of 'k daarin geslaagd ben, is ter beoordeeling van den welwillenden lezer.

De stukken, waarvan 'k hiervoor reeds den omvangrijken titel weergaf, bevatten een vijftiental vragen met de daarop gegeven antwoorden door drie rapporteurs, waarvan slechts twee naamteekenden, te weten de heeren Hendrik Vreede namens de firma Paulus en Hendrik Vreede, wier namen voortleven in den straatnaam "Vreedepad", de nauwe verbinding tusschen Heuvelstraat en Tuinstraat en B. Mutsaers. Vooral de antwoorden van Vreede, een der toenmalige groot-fabrikanten, van wien verondersteld mag worden dat hij ter zake kundig was, zijn duidelijk.

 

Al het volgende slaat op de jaren achttien honderd dertig tot drie en dertig, dus tijdens de gewapende periode, welke op de scheiding der Noord- en Zuid-Nederlandsche gewesten in 1839 uitloopen zou. Wel was in Januari 1831 bij de Londensche Protocollen door de Mogendheden reeds onder bepaalde voorwaarden de scheiding met België uitgesproken en had Leopold I daar met graagte in toegestemd, doch de bekende Tiendaagsche veldtocht (van 2-12 Augustus 1831) waar de Kroonprins, de latere Willem II, de held van Quatre-Bras en Waterloo, en Prins Frederik lauweren oogstten, had de Mogendheden gunstiger voor Willem I gestemd. Al waren dan ook de zg. "24 artikelen" van Octr. 1831 aannemelijker, de koning meende door het schitterend optreden van zijn leger op nog gunstiger voorwaarden recht te hebben, waardoor hij weigerde ze aan te nemen. Deze weigering droeg in den beginne de goedkeuring van het Nederlandsche volk. Eerst later hebben de groote kosten en den ontzettenden schuldenlast der natie tot groote ontevredenheid over 's konings volhouden geleid, en hem in 1838 tot goedkeuring der 24 artikelen genoopt, waardoor in 1839 bij de gewijzigde 24 artikelen de eindregeling tot stand kwam, waarbij officieel de zelfstandigheid der twee rijken, Nederland en België, bekrachtigd werd.

De tijd, waar wij over schrijven, maakte het "embargo" (beslag) op onze schepen door de Engelschen en Franschen in 1832 mede, waarbij onze kusten ingesloten werden en de handel zoo goed als stil stond, terwijl Frankrijk toen een leger onder Gérard hierheen gezonden had. Het embargo is in 1833 opgeheven. Dit brokje Vaderlandsche Geschiedenis uit een der roerige perioden zal menig lezer wellicht duidelijk doen zien, hoe wij toen evenals thans een moeilijken tijd doormaakten. Onze voorouders hebben de moeilijkheden overwonnen. Dát geeft reden te hopen, dat het ook het huidige geslacht gelukken zal.

 

Terugkomend tot de industrieele geschiedenis onzer stad, geeft het manuscript op de vraag welke in 1830 alhier bestaande fabrieken waren, in de taal onzer dagen omgezet als antwoord: Lakenfabrieken, waarbij een 30-tal huizen-van-naam benevens nog wat kleinere fabrieken voor duffel, baai, carsaai, sergie, boezel, casimier, een zeep- en een hoedenfabriek. Of in deze bedrijven al dan niet stoomwerktuigen gebezigd werden? De fabrieken van Paulus en Hendrik Vreede, Diepen-Jellinghaus & Cie., G. Bogaers & Zonen werkten met machinale werktuigen, waarvan die van Diepen-Jellinghaus gedreven werd door een stoomwerktuig en de andere twee door paarden. De machinale spinnerij en volderij van den heer N. van Dooren, ten gerieve der lakenfabrikanten, werd reeds in het jaar 1830 door een stoomwerktuig gedreven.

 

Hoeveel personen, zoowel mannen als vrouwen en kinderen binnen en buiten de fabriek werkzaam waren, wordt niet in cijfers uitgedrukt. Om deze vraag naar behooren en met juistheid te kunnen beantwoorden, zou men van iedere fabriek een opgave gehad moeten hebben. Tijdens Keizer Napoleon zou van hooger hand kortaf een order gekomen zijn met de bijvoeging "binnen 24 uur", zoodat we het nauwkeurig geweten hadden. Want dit is al mede een der vele lichtzijden uit den Franschen tijd, dat onze uitgebreide kennis van de toestanden tijdens de inlijving te danken is aan de talrijke tabellen betreffende bevolking, hygiëne, beroepen en bedrijven, handel en fabriekswezen, gemeente-inkomsten en -uitgaven, armwezen en liefdadigheid, die de ambtenaren met bekwamen spoed en stipte nauwkeurigheid moesten invullen. De tabel vermeldt nu bij raming te kunnen aannemen, dat tweederde van de populatie (bevolking) hun bestaan of onderhoud door de fabrieken geniet. Gaan we het becijferen, dan komen we tot goed 7000 aangezien op 1 Januari 1830 de bevolking van Tilburg in totaal 11726 zielen telde, nl. 5627 mannen en 6099 vrouwen.

 

De vraag hoe groot het gewone loon van de arbeiders in die fabrieken was, interesseert stellig de velen, voor wie ook thans de "question brillante" de loonschaal is. Naar gelang de werkzaamheden verdiende een manspersoon doorelkaar toen per dag vijftig tot tachtig cent, alzoo hoogstens f 4,80 weekloon terwijl kinderen beneden de 14 jaar vijftien tot twintig cents per dag haalden. Het loon der vrouwen varieerde van dertig tot veertig cents per dag. Arbeidden dus in een gezin man, vrouw en drie kinderen, dan was het maximum-inkomen van die vijf personen per week f 10,80. Onder mijn lezers zijn er stellig nog, die loonsverhoogingen van een kwart cent per uur zelf hebben meegemaakt. Hoe een ergerlijke kinder-exploitatie toentertijd nog bestond, geeft de bloote vermelding, dat het loon voor kinderen van vijf tot twaalf jaren vijftien cents per dag is. Let wel, kinderen van vijf jaar.

 

Van waar de fabrikanten hun "matières premières" (grondstoffen - in de vele Fransche termen vinden we telkens weer de nawerking van het Fransch bewind terug) betrokken? Uit alle gewesten. Bij name worden genoemd: Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Zeeland, Noord-Holland, Friesland, Gelderland, Antwerpen. Voor de fabrikanten in fijne wollen stoffen werden de grondstoffen uit Duitschland, Spanje en Portugal ingevoerd, terwijl destijds de Spaansche wollen meestal te Antwerpen aangezocht werden en de grove soorten mede uit Duitschland, Denemarken en de Noordelijke provinciën van ons land kwamen. De boomwol werd te Amsterdam aangeschaft, evenals de verfstoffen meerendeels van daar betrokken werden. Vreede teekent hierbij aan, dat allerhande soorten ook wel van handelshuizen, hier ter stede gevestigd, te bekomen zijn. Aan inkomende rechten waren de vreemde goederen volgens de bestaande tolrechten van in- en uitvoer op de vreemde wollen onderhevig.

 

Het prijsvraagstuk der productie zal in 1830 wel even sterk als thans de aandacht gevraagd hebben. Op de desbetreffende vraag antwoordt rapporteur Mutsaers: "De lakens van zes, de duffels van vijf, de sergies van twee, de baaijen en karsaaijen van eenen gulden vijftien cents, de boezels en katoenen baaien van 90 cents per Nederlandsche el, en de hoeden van drie gulden per stuk." Dat is niet te duur, zou 'n tegenwoordige huismoeder zeggen. Opmerkelijk is daarneven wat rapporteur Vreede zegt: "De grove lakens, saaijen, baaijen, duffels, karsaaijen en katoenen lakens, is de principale tak van handel der fabrieken."

Eenige huizen, als die van Paulus en Hendrik Vreede, Diepen-Jellinghaus en Cie., van Dooren en Dams, G. Bogaers en Zonen zijn voor het grootste gedeelte werkzaam voor de kleeding der armee en de marine (dus voor leger en vloot. Denk aan het hierboven gegeven brokje historie. v.D.) Zoo mede, voor de expeditie van fijne en ordinaire lakens, naar Oost Indiën, China en Japan; bovendien worden er ook vele fijne lakens en casimieren voor binnenlandsch debiet gefabriceerd. De gemiddelde verhouding der prijzen van de gefabriceerd wordende goederen kan gerekend worden voor vier-vijfde van f 1,- tot f 7,- de Ned. el en voor één-vijfde van f 7,- tot f 15,- per Ned. el. Nummer drie rapporteert in meer algemeene bewoordingen en antwoordt daarom: "Hiervan kan geen directe opgaaf worden gedaan, daar elk artikel aanmerkelijke verandering in prijs onderworpen is, dat zich naar de matières premières en brandstoffen etc. regelt."

 

Het afzetgebied der goederen was nogal uiteenloopend. De hoeden werden plaatselijk gebruikt en in Noord-Brabant gedebiteerd, terwijl voor de baaijen, carsaaijen, duffels en lakens destijds in de zuidelijke provinciën en voor lakens, duffels, sergies, boezels en katoenen-baaijen de noordelijke en zuidelijke provinciën het afzetgebied vormden. Hierbij mogen ook de Commissies voor rekening der Nederlandsche Handels-Maatschappij niet vergeten worden. De Nederlandsche Handels-Maatschappij was in 1824 opgericht tot opbeuring der zeevaart. Na de teruggave der koloniën toch, bleef de handel nog steeds hoofdzakelijk in Engelsche handen. Onze kooplieden beschikten nog niet over genoegzame producten voor den uitvoer naar Indië zoodat alleen de terugtocht hunner schepen voordeelen kon opleveren. Aan deze Maatschappij werd het uitsluitend recht opgedragen de Nederlandsche producten, voor zooverre die er waren, en de Regeeringstroepen naar Indië over te brengen en uit de koloniën de producten, die de Regeering daar liet verbouwen, naar het moederland vervoeren. Zij mocht alleen Nederlandsche schepen in dienst nemen en bij voorkeur zulke die hier te lande gebouwd waren. Deze Maatschappij deed den Zeehandel weldra een hooge vlucht nemen en werkte gunstig op vele takken van nijverheid. Fijne lakens werden naar Java uitgevoerd terwijl ook Japan Tilburgsche lapjes importeerde. De hierboven aangehaalde commissiën voor Gouvernements-rekening ten behoeve van leger en vloot waren zeer belangrijk, en ruim drie kwart van het gefabriceerde ging voorheen naar België. Dit zou echter al heel spoedig beïnvloed worden door den status quo of het gewapend bestand waarvan in den aanvang terloops melding gemaakt is.

 

De vraag toch of de fabrieken in vergelijking met vroegere tijdstippen in bloei zijn toe- of afgenomen, en welke de oorzaken daarvan zijn, beantwoordt Hendrik Vreede als volgt: "In vroegere jaren, ofschoon toen het aantal der fabrieken niet zoo groot was, was de handel van fijne lakens voor binnenlandsch gebruik veel belangrijker, terwijl de handel op de Levant zeer aanmerkelijk was. Tengevolge van de Fransche omwenteling is deze handel geheel verloopen. De lakenfabrieken van Verviers enz. alsmede de Duitsche; de uitvinding der machineriën, niet voor het tijdstip der inlijving in het Fransche Keizerrijk alhier ingevoerd kunnende worden; 't ongemeen debiet van buitenlandsche lakenen in ons land; hunne lage prijzen; en hunne perfectie (uitmuntendheid) als gevolg van de machinale bewerking had als toen een aanmerkelijken invloed, ten nadeele op het vertier der fijne lakens alhier en elders in ons Rijk gefabriceerd wordende. Na de inlijving in Frankrijk nam de handel in baaijen en carsaaijen, in één woord in grove goederen, mede tengevolge van het prohibitief (verbiedend) continentaal stelsel, dat invoer van vreemde goederen verbood, hand over hand toe en is, wat den handel in België betreft, in dien stand gebleven, tot bij de omwenteling van 1830."

Ook Mutsaers constateerde, dat de fabrieken in vergelijking met vroeger tijd door de vereeniging van Brabant met Holland in bloei zijn toegenomen. Met de afscheiding der Zuidelijke provinciën werd een afzetgebied ontnomen. De invoer uit Engeland drukte de vervaardiging van duffels en baaijen voor de Noordelijke provinciën, terwijl de fijne lakens, die uit Duitschland naar België werden ingevoerd, een geducht concurrentie-artikel vormden, zoodat oogenblikkelijk de fabrieken alleen voor kleeding der armee werden gebezigd.

 

In de toekomst zal ook voor onze huidige industrie wel meer en meer gestreefd moeten worden naar verbetering van het afgewerkte product; voordeeliger exploitatie van het bedrijf door verbetering en vereenvoudiging van machines; meer economisch-juiste werkverdeeling en krachtsindeeling; enz. In 1833 stelde men van overheidswege ook de vraag of er sedert 1830 in den staat der fabrieken eenige verandering ten voordeele of ten nadeele gekomen was en waaraan dit toegeschreven moest worden. Het antwoord daarop gegeven, komt ongeveer op het volgende neer.

Door het gebruik van stoomwerktuigen en andere machineriën is de toestand der fabrieken werkelijk verbeterd, zoowel ten opzichte van sierlijker producten, als de manier van goedkooper en vlugger werken. De precaire toestand der industrie sinds 1830, toen de fabrieken tengevolge der oneenigheid met de zuidelijke gewesten aldaar hun afzetgebied misten, waardoor sommige bedrijven zelfs met ondergang bedreigd werden, werd tijdelijk verzacht doordat het op voet van oorlog gehouden leger zooveel kleedingstukken noodig had. De "momentaneele aanmerkelijke activiteit in de fabrieken" hierdoor veroorzaakt, wiegde echter de verstandigen niet in slaap, of liet hen in geen Jan-Salie-stemming voortsoezen. Integendeel. Zij zonnen op middelen ter opbeuring en aanmoediging der bedrijven. De afzet in het binnenland werd zeer gedrukt door den invoer der Engelsche manufacturen en dit was hun een doorn in 't oog. Hendrik Vreede zegt daaromtrent: "De grove lakens, saaijen, baaijen, duffels, karsaaijen etc. alhier gefabriceerd kunnen in kwaliteit rivaliseeren (wedijveren) met die Engelsche fabrycaten; eene speculatiegeest, in verband met de wisselcours; vooroordeelen doen onze landgenooten de voorkeur geven aan de vreemde fabrycaten. Het tegendeel heeft zich echter in de jaren 1828, 1829 en 1830 bewezen, toen de wisselcours in hun nadeel was, kregen onderscheidene huizen dezer stad voor duizende guldens commissiën op deze artikels van de huizen in Engelsche manufacturen in Rotterdam en Amsterdam gevestigd. Zware inkomende regten op het gewigt der goederen, zou deel kunnen toebrengen tot de vermeerdering van het debiet in deze fabrycaten."

Is het niet als voor onze dagen geschreven? De "wisselkoers", de valuta-questie. De invoer van uitlandsche goederen, zooals Engelsche stof en Tschjecho-Slowakijsche schoenen. Ook nu zijn er velen, die de grenzen voor menig artikel gesloten willen zien. Toentertijd werd nog een ander middel aanbevolen. Koning Willem I had een weldadig besluit uitgevaardigd den 1en Juni 1820, Staatsblad No. 14, waarbij bepaald werd dat alle Godshuizen, armengestichten en corporatiën, het leger en de vloot, in één woord alles wat van 's landswege betaald en onderhouden werd, zich van inlands gefabriceerde goederen moesten bedienen. Dit was een besluit "zoo gewichtig als heilzaam maar waaraan slechts een gedeeltelijk gevolg werd gegeven". Als uitvloeisel van dat K.B. was ook hier een hal, waar de goederen voor de verzending van een keur voorzien werden.

Naast "prohibitie" d.i. verbod van invoer, wilde men nog het weren van den sluikhandel en het sluiten der magazijnen van Verviersche en Fransche lakens, waarvan de depots openlijk te Amsterdam en elders gevestigd en aangekondigd waren. Het verbieden van het venten van goederen door het verleenen van patenten aan vreemde kooplieden, buiten de kermissen en jaarmarkten. Men wenschte de aanmoediging en verbetering van den schapenteelt. En dan nog wilde men reeds toen het graven van een vaart "tot faufileering der directe communicatiën met de voornaamste koopsteden, en waardoor de transportkosten aanmerkelijk zouden verminderen". Onze grootouders wenschten dus, hetgeen hun kleinkinderen eerlang in het Wilhelminakanaal zullen bezitten.

Ook wilde men vrijstelling van belasting op de onderscheidene grondstoffen, welke in de fabrieken gebruikt werden, naast het heffen van hooge rechten per gewicht op den invoer van goederen, die buiten hunne bedrijven omgingen. Dit is wel was kortzichtig maar vergeefbaar voor wie egoïsme kunnen aanprijzen.

 

Van 1830 tot 1833 schijnt in onze stad enkel de in den aanvang genoemde zeepziederij opgericht te zijn, doch niet eene textielfabriek. Welke voor 1831 de voornaamste handelsobjecten hier ter stede waren, of die handel van veel of weinig beteekenis was en welke de gemiddelde prijzen waren, waarvoor de goederen verhandeld werden? Twee der rapporteurs blijven het antwoord schuldig, doch Vreede zegt, dat de wolhandel was en nog steeds is van groot belang: dezelve wordt voor eigen rekening en ook in commissie gedreven. De commissiehandel in verfwaren is evenzeer tot gerief der lakenfabrikanten. De zeepziederij van den heer Van der Velde die zich meer en meer ontwikkelt en belangrijk wordt. Diverse leertouwerijen, schoenmakerijen, ook hoedenfabrieken, een pannen- en steenbakkerij, onderscheidene bierbrouwerijen, die allen hun debouché binnenslandsch vinden. En, zegt hij nog: "Men kan gereedelijk vaststellen, dat de handel in deze onderscheidene objecten meer en meer toeneemt." Van de prijzen spreekt hij ook echter niet. Die zullen wel zoo uiteenloopend geweest zijn, dat hij deze niet zonder een tabellarische vragenlijst aandurfde, er zeker van zijnde dan nog te falen. Zou men tegenwoordig in staat zijn om voor de onderscheidene artikelen een vasten prijs aan te geven?

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 11 November 1920