CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 20 april 1929

 

 

Van vroeger dagen 110: Tilburgsch dialect

 

"Wè iesse toch interessant tot oppene cent", zegt de groenteman, die z'n knolraap verkocht heeft en bij het teruggeven een halfje tekort komt, waarvoor de zorgzame huismoeder nog gauw een appeltje van z'n kar grist, om toch zeker niets te kort te komen.

Maar de buurvrouw vergoelijkt haar houding, want "ze heej in 't gaasthuis gelegen waor ze geopereerd is en nie afgemaokt", hetgeen wil zeggen, dat zij niet onder narcose gebracht werd.

De melkboer interrumpeert: "Naa, gij bent ok 'n schón", doch mondvlug antwoordt de ander: "Mèr as 'k zónne kop ha as gij, liep ik er direct onder uit", en de ander gekscheert daarop weer goedig: "Wè? As ge zón faosie had as ikke, liepte van verwaondhèt neffe oew schoene."

 

Vriendenhand verzamelde nog het volgende idioom:

- Alles wat tot een huishouden behoort, spreekt men aan met "ons". Zoo zegt men: onzen vadder, ons moeder, onzen hond, ons kat, enz.

- Als wij des zomers vogeltjes gaan zoeken dan "gaon we veugeltjes zuuken" en we vinden "veugeltjes op aijkens en mee naokte jong van bremkwetjes, piedieven, kweiken, schrijvers, kakeluutjes, blaauwkupkes, merkoven, koolmees, enz."

- Wij plukken "brem bezemen" en "knoesels" en spreken van "eenen houteren haomer", die in eenen "euregel" klopt, daarmede bedoelend braambessen, kruisdorens, een houten hamer en een orgel.

- Wij gaon vliegers maar ook duiven "oplaoten" en laten dan los "twee duiven en drie horens", waarmede wij "prijs verdienen en ook den scherreweg", terwijl een ander "geen veerke thuis had" en er zoodoende weinig om gaf, wie met "de poel" ging strijken.

- Hangen er meerdere hoeden aan een kapstok, dan vragen wij: "Wèffere ies de jouwe". (Welke is de uwe?) "Ne fijne meens" (gierig man) zou er den beste willen uitpikken.

- "Ties 'n stuup keind vur zun jaore", zegt men over 'n flink kind voor de leeftijd.

- Iemand uit het volk, die een autoriteit wil raadplegen wijl hij meent verongelijkt te zijn, zegt, dat hij "andere mannen zal aonspreken" ofwel dat hij "hoogerop zal gaon".

- "In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de kaoikes."

- "We hebben dan tegelijk veul mis voor ons eirepullaand, want huskemis deugt nie daorveur." "Dè witte, war?"

- "As we dan goed misten, dan haolen we een vat van de roei, de zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat eeters", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever, toen hij goed en wel gezeten was na bij het binnenkomen gezegd te hebben: "Dag saomen" - hoewel ik alleen was - "hier zeij ik." "West schoon weer voor deuze tijd van 't jaor", klonk het toen hij ging zitten, en bij het heengaan was het "Allah, kom hauwdoe, en det ge bedaankt zeit det witte."

- Z'n vrouw had zich bij dit gezegde nog lachend aan de deur omgewend, toen ze sprak: "God wit alles en God wit niks." Op mijn groote vraagoogen, die het verband niet snapten, snapte zij gemoedelijk: "Jèjè ik bedoel, dat Onze Lievenheer heel veul weten kan, mèr alles wit-ie nie, want aanders zou ie onze kelder nou in de schoonmaoktijd ook wel gewit hebben." Een breede lach klonk om die platte woordspeling-in-het-dialect nog na. Weet en wit is twee in Hooghollandsch, doch op zun Tilburgsch is het beide wit.

- "Zoo 's wintersavonds speulen we mee de kaort, we speulen propeneeren en rikken."

- Hij die voorzichtig speelt "zit te huipen" en iemand, die stilletjes een teeken geeft, terwijl de ander het ziet, krijgt de aanmaning: "Maok nou gin pergestikus" (gestes).

- Hij die onbegrepen speelt, "spult een aander van 't zeef" of "laidt een aander van zijnen nest".

- Moet ondanks alles betaald worden, wijl de partij verloren is, dan "komt het nog duur op 't stok".

- Is iemand niet thuis, dan "is ie krèk weg", "komt seffens thuis" of wij "komen saanderdags" of "van 't naagtemiddag mar weer is aon".

- Een boer rijdt "zen pèrt mee een lent en haauwt bij het uitwijken hot (rechts) of aar (links) aon". Een boer wijkt niet gaarne ver uit en dan zeggen wij, dat hij "niet genog uithaolt".

- Hij rijdt bij voorkeur met de "ertkeir", want die kan "ie te heui stooten".

- Een jongen koopt "sjep en maakt er sjepwaoter van"; als hij wat veel van dat dropwater drinkt, "spierst" (spuwt) hij.

- Sterft iemand aan een ziekte met een snel verloop, dan "sterft hij aon een kaoi ziekte".

- In een slechte weide groeit "veul dings" (veel onkruid) en op een "vuilen ekker groeit veul rugt".

- Als de beerput vol is, "komt de boer ruimen" en "nimt dan de bruid mee".

- Een boer zegt: "Als geluk en schoon weer bij elkaar schieten, dan kalft den os", waar wij zeggen: "Als de as breekt, valt de kar" of "Als de hemel valt, zijn alle musschen dood".

- "Mee Baomus" (St. Bavomarkt) betaalt de boer zijn landhuur en "mee Kauwmert" (Koudemarkt) huurt hij zijn personeel.

- Moeder de vrouw "legt 's Zaterdags de verschooning klaar" en als we dat schoone lijflinnen niet regelmatig aantrekken "raanden we een week".

- "De kip raant, omdat ze muit" of de kip legt niet regelmatig eieren omdat zij ruit.

- Aan "een stuk" (een lap stof), waaraan de vrouw "thuis nopt, werreken we zooveul schoft" en als het klaar is, "gaon we leveren".

- Als we wat laat zijn en "een uur in drie kertier willen gaon, dan motten we stuup gaon".

- Een straatventer "kwèkt"; een kind "seevert"; een meisje "semmelt" en een arbeider "smoort" een gulden. Dat smoren is een volkskwaal.

- Vroeger "mossen de zatlappen boven kommen bij den commesaar" en als zij dan boven (op het stadhuis) waren geweest "wieren ze d'r onder gezet" (in de gevangenis).

 

Het zal de echte Tilburgers niet moeilijk vallen deze gezegden met tientallen te vermeerderen.

 

(Wordt voortgezet)

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, April 1929