CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 5 juli 1930

 

 

Van vroeger dagen 161: Spotrijmen 5

 

(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)*

 

 

Vertelden we laatst van spot- en bijnamen, de spotzucht der volksmassa achtte zich niet bevredigd door die namen alleen, ook al steunden deze op wezenlijke feiten of op de een of andere eigenaardigheid der inwoners eener plaats, op hun handel of bedrijf. Neen, als die feiten ontbraken, ontzag men zich niet om er desnoods zelf iets op te vinden, waardoor de buurtbewoners, de ingezetenen van stad of dorp, belachelijk gemaakt konden worden. Men verzon spotvertelsels zooals bijv. van die Kamper-uien, waarvan de onzin er duimen dik oplag. Die geestigheden loopen parallel met de leugenrijmen, waarvan we reeds vroeger enkele specimina ten beste gaven.

Geestrijker spotters vonden het spotdicht en men vroeg niet of er al dan niet door gekwetst werd: aan de lachlust werd voldaan. Ook al vonden de slachtoffers het verre van belachelijk. Tilburg is met die liefhebberij als dorpsch conglomeraat niet achter gebleven. Zoo was er eens ruim zeventig jaar geleden in de Gasthuisstraat (destijds genoemd op de Locht) een eerzame bouwmaterialenhandelaar, die zich verheugen mocht de bezitter van zeven eerzame dochters te zijn. Die maagdenberg werd geflankeerd door een inwonende brave neef. Nu geviel het, dat een dier schoonen ging verkeeren met een hupschen gast uit de buurt. Zoolang Amor's pijltjes lief doel troffen, was alles pais en vree om 't modderpoeltje ter plaatse, waar nu het schoone Wilhelminapark 't oog bekoort en de zinnen streelt. Doch "niet steeds is de liefde bestendig van duur, hoe snel zij den boezem deed jagen". Dat ondervond ook de verliefde jongeling, die als bedrogen minnaar op wraak zon. Z'n wrevel ontlastte zich in een spotdicht.

Als voorwerp van z'n spot moesten het de vader benevens een paar dochters en de neef ontgelden; dat z'n liefde hecht was en nog niet in haat verkeerd op "de stonde, dat hij van dichtvuur blaakte", bewijst wel de omstandigheid, dat "de derde dochter van bovenaan" die z'n hartsvlam geweest was, buiten het rijm gelaten werd. 't Zelfde was 't geval met de vier jongere zusjes, die hij zeker nog te jong achtte om medeschuldigen aan z'n hartepijn te zijn. Het eerste versje luidde:

 

     Mozes met zijn kale kop,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Daar loopen de luizen met secties op,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     En met zijn dames, groot en klein,

     Wil hij een eerste Piet nog zijn.

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja,

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja.

 

Wie in een der vorige opstellen dat spotrijm op den Schout van Leiden gelezen heeft, zal ontwaren, dat hier zeer bekende klanken in herklinken: de tweede regel is vrijwel geheel gelijk; dat oude rijmke zal wellicht den maker in 't hoofd gespeeld hebben.

Het vervolg van 't beroering-wekkende lied, dat noch door kunstzin noch door kieschheid van woordenkeus uitmuntte, willen we tevens laten volgen als bewijs hoe weinig 't volk noodig heeft om te zingen; hoe meestal de entourage, de bijkomstigheden, 't rijm aantrekkelijk maken; hoe graag men spot en hoe harteloos-wreed in zoo'n omstandigheden het publiek de schuld kan zijn van huiselijk leed, openlijke zg. schande, kleinzielige buurtmenschjes, terwijl tevens aan de plaatselijke overheid heel wat zorg en overlast berokkend wordt.

Tegenwoordig zijn we gelukkig die pietluttigheden hier te boven en men zal er niet aan denken om 'n onbeantwoorde liefdesverklaring te helpen opblazen tot wekenlang durende relletjes. Op dorpen - in Drenthe zoowel als in de Meijerij - ziet men echter heden ten dage soortgelijke gebeurlijkheden zich nog wel voor en na afspelen: ketelmuziek en "griffemeerd-gemaakte" boerenkarren houden dan bij het zg. tafelen een oer-primitief volksgericht.

Tilburg was toentertijd evenwel - gelijk hierboven reeds aangestipt - ook nog zoo'n dorp. De Locht (of Gasthuisstraat) was pas bebouwd door het Gasthuis en het klooster der Fraters met de boerderij van boer Maas ter eenerzijde, terwijl aan den overkant van den weg niet veel meer dan 'n landelijke aanblik de fantasie vrij spel liet. Vanaf de steenen molen, waar nu nog de onderromp achter Vorselaars van staat, liep een sloot van circa anderhalve meter breedte naar den kuil, waar nu 't park is. Achter dien sloot stond tegenover het fratershuis een laag gedoentje met rieten dak, waarin zekeren Hamers woonde; om er te komen moest men een zware plank, die over den sloot lag, over balanceeren. Wat verderop, tegenover de Lange Nieuwstraat, stond de stukververij van Frits Jellinghaus, waar de oude Bierens meesterknecht was, wiens zoon later mede-oprichter van de nu zoo bekende "Regenboog" zou worden. Hiermede was alles van de buurt verteld, waar 't rijm is uitgebroed.

 

     De oudste is niet heel bedeesd,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     En is een eerste dempig beest,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Zij wil nog praten van fatsoen,

     Ze heeft alle dagen 'n vrijer van doen.

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja,

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja.

 

     Dan is er een, zoo geel als was,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Zet ze maar in een glazen kas,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     En maakt er dan nog spijlen voor,

     Want anders kruipen er vrijers door.

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja,

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja.

 

     Dan is er nog een rouwe schort,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Die van zijn oom gehouden wordt,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     En een paar centen van zijn nicht,

     Dan doet hij zaken van groot gewicht.

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja,

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja.

 

     De roode wever, haar buurman,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Die helpt zoveel als hij maar kan,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Voor een pond rijst, met goed fatsoen,

     Gaat hij voor hen een boodschap doen.

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja,

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja.

 

     Dan is er nog een schildersgast,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     Die daar steeds op de koffie past,

     Kiere wiere wiet, bom, bom.

     En dan voor een sigaar of twee,

     Kletst hij wel met de meisjes mee.

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja,

     Gloria, gloria, kiere wiere wiet, bom, bom, ja, ja.

 

(Wordt vervolgd in Van vroeger dagen 162)

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 1930

 

 

* Voetnoot redactie:

Het feit dat de redactie van de NTC dit artikel van A.J.A.C. van Delft met deze toevoeging opfleurde, bewijst wel dat het publiceren van het bewuste spotdicht eigenlijk een heel precaire aangelegenheid was.