CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 juli 1921

 

 

Verwording en verbetering

 

"Die mij seit, wat mij missteet,

dat 's mijn vriend, al is 't mij leed."

(Oude Wijsheid)

 

We leven in een naren, raren tijd. Malaise en crisis zijn met treurigen nasleep de stopwoorden veler gesprekken. Duurte en wat dies meer zij maken grimmige menschen en onprettige verhoudingen. Daarbij valt een geestelijke verwording te constateeren, die doordringt in alle geledingen der maatschappij. Of mag het geen verwording heeten, dat de dagbladen heele kolommen moeten wijden aan boksmonsters; aan voetbalmaniakken; aan biljartspecialisten die den "dieren tijd" verspillen boven een groen laken. Of is het iets anders dan verwording, dat enkel laag-bij-de-gronds tooneel volle zalen trekt? Of wijst het niet op dierlijke verwording, dat slechts prikkellectuur verkoopbare waar blijkt, terwijl geen degelijk boek aftrek vindt? We zouden nog heel wat meer soortgelijke vragen kunnen stellen, die alle levensvragen zijn, voor wie in het leven nog iets anders zien dan: werken, eten, luieren en slapen.

De pers geeft iederen dag weer voorbeelden uit de practijk. Negentig duizend toeschouwers waren in Jersey City met lawaai-enthousiasme aanwezig om te zien hoe de bokser Dempsey door knock-out in de vierde ronde won van den kampioen Carpentier. Deze gaat met niet minder populariteit, blauwe plekken en gekneusde ledematen benevens een slordigen zakcent in Frankrijk weer fabrikantje spelen. Mevrouw Cury, de uiterst bescheiden, geniale vrouw op wetenschappelijk terrein, is Zaterdagochtend ook in Frankrijk van uit Amerika teruggekeerd, doch hare aankomst te Parijs is vrijwel onopgemerkt voorbijgegaan. Voor Frankrijks roem is mevrouw Cury stellig een krachtig tegenwicht als men wijzen wil op den jammerlijken toestand der Fransche wetenschappelijke laboratoria.

Onlangs is er te Amsterdam een reünie geweest van winnaars van den Nobelprijs; de geleerden verzamelden zich in l'Europe. Er was geen sterveling die naar hun omkeek; zelfs geen kranteman interesseerde zich voor hen. Doch toen in Januari jl. de ex-wereldkampioen bokser Carpentier er in het Concert-Gebouw een seance zou geven en laten zien, hoe men met ruw vuistwerk iemand het best weet te "vloeren", zooals de vakterm luidt, toen was de belangstelling enorm. De pers heeft zich danig over dit "boksgenie", dit "bokswonder" geweerd. En de publieke meening... wel, de straten moesten afgezet worden. Zal de roem van hem, wiens naam leefde op de lippen der straatjongens, weer even ras verdwijnen als hij gekomen is?

Hier spreke men niet van "het probleem van raadselen der volksziel", maar van het totaal onvolkomene der vorming van die volksziel. Zoo er althans iets aan gedaan wordt. Wij willen niet zeggen dat het verledene alles beter gaf, en evenmin jammeren over het heden zonder daarvan iets goeds te erkennen. Verre van daar. Troostend is de oude wijsheid, welke schuilt in de spreekwijze: "Als 't appelken rijp is, so valt et vanself." En "uitzieken" moet iedere kwaal. Dit verhindert echter niet, dat geneesmiddelen gezocht moeten worden. Want verwording spreekt uit uiterste sportverdwazing. Daartegen dient gewaakt. Verwording schrijnt als we denken aan de "rapaille-partij" uit de hedendaagsche politiek.

Het wijst niet op geestelijke verfijning, dat ordinaire Jordaanstukken als "Dronken Leen", "Schellevis-Mie", waarin walgelijke platheden ten aanschouwe geboden worden, ook te Tilburg volle zalen trekken. We weten, zulke walgelijkheden geeft ook het leven helaas, maar moeten we die daarom tegen betaling als ontspanning nemen? Ginnegappende gezichten wroeten in geestes-slijk maar schitteren door afwezigheid als in dezelfde concertzaal 'n paar dagen later een abel middeleeuwsch kunstwerk van sublieme schoonheid onder artistieke leiding genoten kan worden. De ruim 700 plaatsen biedende zaal telde toen nog geen zeventig bezette stoelen. Zooiets geeft toch te denken! Het mooie spel in zuivere verzen uit vroeger tijd van "Lanseloet" en de "Sanderijn" waarover een waas van weemoed hangt als van stervende bladeren en verwelkte bloemen, zoo'n spel wekt geenerlei belangstelling. Wel stukken als "Rooie Sien", "Bleeke Bet". Waar is het Tilburgsche intellect? Waar zijn de menschen, die goede kunst waardeeren en van die waardeering doen blijken door te komen als er kunst gegeven wordt, en weg te blijven van platheden?

Voor de ontwikkeling van den kunstsmaak kan en moet nog heel wat gedaan worden. Daarom wil ik ditmaal wijzen op de kracht van de lectuur. Dagelijksche ondervinding leert ons, dat niets zoo zeer den gezonden Christelijken geest benadeelt dan het lezen van slechte boeken en tijdschriften. Reeds Ferdinand Lasalle dreef zijne ideeën door de pers bij de massa door. Door dag aan dag het volk telkens weer denzelfden kost te slikken te geven wordt er op ingewerkt met vernietigend gif of levenwekkende spijze al naar gelang slechte of goede ideeën ingang moeten vinden. Ook de katholieken zijn overtuigd van de macht der geschriften. De beroemde Duitsche Jezuïetenpater Roh zegt dan ook: "Wie goede lectuur helpt verspreiden is een apostel." Die lectuur zal er in de eerste plaats op uit zijn dat de lezer zich zelf onder stuur brengt, omdat het anders tot eigen en ieders schade misloopt. Vreugde is een zon der opvoeding. Dit geldt in de eerste plaats voor de misdeelden, die anders mogelijk levenslang den zonneschijn moeten missen.

In dezen materialistischen tijd kan de mensch een gezond, maar vooral opwekkend geestesvoedsel niet ontberen. Hij gaat anders verstarren en verstikken, als een slaafsch volgeling van den chaotischen tijdgeest. Opwekking, verfrissching, maar bovenal verfijning hebben we noodig. En waar vinden we iets fijners, iets edelers dan in de reine poëzie? Bij de menschen die met een droomgezicht vragen waar de wolken heendrijven; die bepeinzen waar de droomen vandaan komen; die bezingen mooie droomedingen van liefde en harmonie; die in een mooien manenacht zich afvragen, waarom de nacht zoo stemmig is en stil, vol zoete gepeinzen en vrome gedachten; die witte wolken in den stormnacht zien als steigerende schimmels van den stoeren ruiter; die... die kinderen zijn en blijven in het kwaad, maar groote geesten in alles wat verheven is en schoon.

Lezend de verzen onzer vaderlandsche literatuur doorleeft men de eeuwen. Van toen de minstreelen zingend gingen door het land en zongen het liedeke van minne en kout; van riddermoed en wapenspel; van de ballades van ridderlijke prinsen en maagdelijke jonkvrouwen; die op burchten hooge vereering voor het lied bewerkten in een overigens ruwen tijd van vuistrecht en wapengeweld. Die taal der eeuwen tot op onzen tijd doet zoo zoet aan. Daarom moet het goed zijn ook nu nog de liefde voor het lied, het verheven vers, te wekken.

Blijven we ditmaal als verbeterings-middel beperkt tot de lectuur, dan is daarmede niet gezegd dat niet ook nog op zoo menig ander terrein verbetering moet nagestreefd worden. Men denke bijv. aan de beeldende kunsten. Wijdde ik hierboven even over poëzie uit, dan werd daarbij de proza in de letterkunde niet over het hoofd gezien. Maar letterkunde is een te geleerd woord voor de massa. Als we den mensch eenmaal tot goed-lezen gebracht hebben, dan zal zijn greep naar nuttige en practische lectuur vanzelf komen. In de goede leeszaal is het zijne te vinden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Juli 1921